ECLI:NL:RBDHA:2024:6549

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
NL23.35093
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen tijdelijke bescherming Oekraïners op basis van Richtlijn Tijdelijke Bescherming

Op 1 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken van twee eisers, beiden Oekraïense nationaliteit, die een aanvraag voor tijdelijke bescherming hadden ingediend op basis van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had hun aanvragen afgewezen met een besluit van 16 november 2022, en deze afwijzing werd bevestigd in de bestreden besluiten van 11 oktober 2023. De rechtbank heeft de beroepen van eisers op 29 maart 2024 behandeld.

Eisers hebben Oekraïne op 15 oktober 2021 verlaten om in Estland te werken en zijn op 7 november 2022 naar Nederland gekomen. De rechtbank oordeelt dat eisers niet onder de doelgroep vallen die recht heeft op tijdelijke bescherming, omdat zij vóór de relevante peildatum van 26 november 2021 Oekraïne hebben verlaten. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris de Richtlijn niet te strikt heeft toegepast en dat de voorwaarden voor tijdelijke bescherming correct zijn geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving.

De rechtbank concludeert dat eisers niet ontheemd zijn geraakt zoals bedoeld in het Uitvoeringsbesluit, aangezien hun vertrek uit Oekraïne niet het gevolg was van de militaire invasie die op 24 februari 2022 begon. De rechtbank wijst ook de argumenten van eisers af dat zij recht hebben op afgeleide bescherming op basis van hun (schoon)moeders die in Nederland tijdelijke bescherming hebben gekregen. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van afhankelijkheid van de (schoon)moeders en dat de staatssecretaris terecht geen afgeleide bescherming heeft verleend.

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt dat de staatssecretaris de aanvragen voor tijdelijke bescherming terecht heeft afgewezen. Er zijn geen proceskosten aan eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.35093 en NL23.35094

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2024 in de zaken tussen

[eiser], v-nummer: [nummer] en
[eiseres], v-nummer [nummer], eisers
(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. L.J.M. Rog).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag voor tijdelijke bescherming Oekraïners volgens de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (hierna: de Richtlijn)
. [1]
1.1.
De staatssecretaris heeft de aanvragen met het besluit van 16 november 2022 afgewezen. Met de bestreden besluiten van 11 oktober 2023 op de bezwaren van eisers is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.2.
Eisers hebben op 6 november 2023 beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
2. De rechtbank heeft de beroepen op 29 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvragen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. De rechtbank is van oordeel dat de beroepen ongegrond zijn
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eisers hebben beiden de Oekraïense nationaliteit. Zij hebben op 15 oktober 2021 Oekraïne verlaten om te gaan wonen en werken in Estland. Op 7 november 2022 zijn zij vanuit Estland naar Nederland gekomen nadat het werkvisum voor Estland was verlopen en deze niet werd verlengd. Zij zijn naar Nederland gekomen omdat beide moeders hier tijdelijke bescherming hebben en wonen nu bij hen in.
Toetsingskader
6. De rechtbank overweegt dat de Raad van de Europese Unie bij een massale toestroom van ontheemden op grond van de Richtlijn een besluit kan nemen, waarin wordt bepaald dat bepaalde categorieën ontheemden in de lidstaat tijdelijke bescherming kunnen krijgen krachtens de Richtlijn.
6.1.
De voorwaarden voor tijdelijke bescherming van onderdanen van Oekraïne zijn vastgelegd in het daartoe strekkende Uitvoeringsbesluit. [2] Daarbij zijn ook de groepen vreemdelingen aangewezen die onder de reikwijdte van de Richtlijn vallen. Kort gezegd gaat het om (nader geduide) categorieën van personen die sinds 24 februari 2022 ontheemd zijn geraakt als gevolg van de militaire invasie door de Russische strijdkrachten op die datum en die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne verbleven.
6.2.
Nederland heeft het Uitvoeringsbesluit geïmplementeerd in artikel 3.9a van het Voorschrift Vreemdelingen en heeft daarbij de bescherming ten opzichte van het Uitvoeringsbesluit uitgebreid door, voor zover hier van belang, tijdelijke bescherming toe te kennen aan vreemdelingen met de Oekraïense nationaliteit die na 26 november 2021 Oekraïne zijn ontvlucht.
Vallen eisers onder de doelgroep tijdelijke bescherming?
7. Eisers voeren aan dat de staatssecretaris de Richtlijn te strikt heeft toegepast nu zij niet na 26 november 2021 uit Oekraïne zijn vertrokken. Deze grens die drie maanden voor de invasie ligt lijkt arbitrair. Er is niet gemotiveerd waarom eisers, die een maand eerder zijn vertrokken, niet onder dit beleid vallen. Dit geldt te meer nu de Richtlijn aanmoedigt om te overwegen de bescherming uit te breiden voor groepen Oekraïners die eerder zijn vertrokken voor werk of vakantie. Eisers zijn ontheemd, nu hun woning in Oekraïne is gebombardeerd en zij kunnen niet terug naar Estland of Oekraïne.
7.1.
De staatssecretaris stelt dat het verband tussen eisers situatie en het conflict dat op 24 februari 2022 uitbrak, te ver af staat van de centrale uitgangspunten van het Uitvoeringsbesluit. Verder volgt de staatssecretaris eisers niet in het verwijt dat sprake is van formalisme, nu er slechts een verschil van iets meer dan een maand is tussen eisers vertrek uit Oekraïne en de peildatum in het Voorschrift Vreemdelingen. De datum van 26 november 2021 is al gunstiger dan het Uitvoeringsbesluit en er vallen altijd situaties buiten een peildatum. Voor zover eisers menen dat zij bij terugkeer naar hun land van herkomst te vrezen hebben voor vervolging of ernstige schade, zijn er ook andere beschermingsmogelijkheden, te weten het doorlopen van de asielprocedure. Dit kan niet als onredelijk bezwarend worden aangemerkt. Het doorlopen van een asielprocedure is de (hoofd)regel voor vreemdelingen die stellen te vrezen te hebben voor vervolging of ernstige schade.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat eisers op 15 oktober 2021 Oekraïne hebben verlaten om te gaan werken in Estland. De staatssecretaris heeft de procedurele vrijheid om de procedure in te richten waarin wordt bepaald wie recht heeft op tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn, zolang dit het doel en nuttig effect van de Richtlijn niet in gevaar brengt. Dat daarvan sprake is, is niet gesteld. De staatssecretaris heeft daarbij de peildatum al verruimd ten opzichte van het Uitvoeringsbesluit en is daarmee tegemoet gekomen aan het verzoek om ruimhartiger toepassing te geven aan doelgroepen die onder de Richtlijn zijn komen te vallen. Inherent aan het stellen van voorwaarden om onder het bereik van de regelgeving te vallen is dat er gevallen zijn die er buiten vallen. Dat gegeven betekent niet dat geen voorwaarden kunnen worden gesteld en dat daaraan niet mag worden vastgehouden als het gaat om Oekraïners die voor de peildatum Oekraïne hebben verlaten en niet zijn teruggekeerd. Eisers zijn Oekraïne uitgereisd vóór de datum waarop de tijdelijke bescherming betrekking heeft en vallen daardoor niet onder één van de doelgroepen zoals genoemd in het Uitvoeringsbesluit en ook niet onder de Nederlandse (ruimere) implementatie van de Richtlijn. De staatssecretaris heeft daarnaast terecht gesteld dat eisers niet onder het begrip ontheemde als in de hiervoor genoemde regelgeving vallen. Het Uitvoeringsbesluit strekt er namelijk toe om tijdelijke bescherming te verlenen aan Oekraïense onderdanen die in Oekraïne verbleven en die sinds 24 februari 2022 ontheemd zijn geraakt door de militaire invasie. Eisers verbleven sinds 15 oktober 2021 niet meer in Oekraïne. Hun vertrek was ingegeven door financiële motieven en niet door de militaire invasie. De rechtbank is van oordeel dat, nu zij vóór 27 november 2021 Oekraïne zijn uitgereisd om elders te gaan werken, zij niet ontheemd zijn geraakt zoals bedoeld in het Uitvoeringsbesluit. De beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van afgeleide bescherming voor eisers vanuit de Richtlijn?
8. Eisers voeren aan dat zij voordat zij naar Estland vertrokken in Oekraïne samenwoonden met hun (schoon)moeder. Zij zorgden voor elkaar en steunden elkaar zowel op financieel gebied als met medische zorg en ondersteuning. Om geld te verdienen zijn zij tijdelijk in Estland gaan werken maar wel met de bedoeling om terug te keren naar Oekraïne en hun (schoon)moeder. In de tussentijd heeft een familielid de zorg voor de (schoon)moeder van eisers op zich genomen. Bij het uitbreken van de oorlog zijn beide (schoon)moeders naar Nederland gevlucht en hebben zij tijdelijke bescherming hier gekregen vanwege de oorlog in Oekraïne. Zij hebben het moeilijk vanwege medische aandoeningen en psychisch lijden. Er is sprake van wederzijdse zorg, morele steun en afhankelijkheid.
8.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eisers geen aanspraak maken op het beleid inzake familieleden van personen die hier onder de Richtlijn vallen. Gesteld noch gebleken is dat eisers afhankelijk zijn van hun in Nederland verblijvende (schoon)moeders. Dit wordt ook bevestigd door de omstandigheid dat eisers nog in Estland waren toen hun beider moeders al in Nederland verbleven.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris terecht geen afgeleide bescherming op grond van de Richtlijn heeft verleend aan eisers. Eisers zijn voor de peildatum van 27 november 2021 gaan wonen en werken in Estland en woonden daarom vanaf oktober 2021 niet meer samen met hun (schoon)moeder. Hoewel de rechtbank begrijpt dat er sprake is van morele steun over en weer is niet gebleken dat eisers afhankelijk zijn van hun (schoon)moeders. Zij vallen daarmee niet onder de categorie die is genoemd onder artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c van het Uitvoeringsbesluit. De beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel?
9. De woonsituatie van eisers bij de (schoon)moeders wordt voorlopig gedoogd, maar eisers weten niet hoe lang dit nog gaat duren hetgeen tot stress en onzekerheid leidt. Als zij een asielprocedure zouden moeten starten dan zal dit tenminste 15 maanden duren waardoor eisers nog langer in onzekerheid zouden verkeren. Eisers voeren aan dat hun persoonlijke omstandigheden te weten, het feit dat ze ontheemd zijn, ze niet terug kunnen keren naar Estland, zij hier samen verblijven met hun (schoon)moeders waarbij sprake is van wederzijdse zorg en afhankelijkheid en een te strikte interpretatie van de Europese regelgeving leidt tot een weigering van de aanvraag met onevenredige gevolgen.
9.1.
Hoewel de rechtbank het belang van eisers ten aanzien van de zorg voor hun (schoon)moeders begrijpt kan dit er niet toe leiden dat het bestreden besluit ten aanzien van hen onevenredig is. Hun (schoon)moeders hebben langere tijd zonder de zorg en afhankelijkheid van eisers geleefd zowel in Oekraïne als in Nederland. Daarnaast zijn wanneer dit nodig is in Nederland ook de nodige zorgvoorzieningen voorhanden. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit geen terugkeerbesluit is, hetgeen betekent dat van eisers nu niet wordt verwacht dat zij terugkeren naar Oekraïne. Daarnaast staat voor hen de reguliere asielprocedure ter beschikking waarin zij naar voren kunnen brengen waarom zij niet terug kunnen keren naar Oekraïne en de zorg voor hun (schoon)moeders ook naar voren kunnen brengen. Gelet hierop is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Hadden eisers moeten worden gehoord in de bezwaarfase?
10. Eisers voeren aan dat zij hadden moeten worden gehoord in de bezwaarfase gelet op de feiten en omstandigheden die in bezwaar zijn aangevoerd. Het bezwaar is niet kennelijk ongegrond verklaard en er is geen sprake van omstandigheden zoals genoemd in artikel 7.3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
10.1.
De rechtbank is van oordeel dat het betoog van eisers niet kan slagen. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 6 juli 2022 [3] aangegeven dat het uitgangspunt is dat een vreemdeling in bezwaar moet worden gehoord, maar ook dat daar, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, vanaf kan worden gezien. Dat is hier naar het oordeel van de rechtbank aan de orde. Zowel in het bestreden besluit als ter zitting is door de staatssecretaris gemotiveerd uiteengezet dat er geen twijfel bestond dat eisers buiten het bereik van de doelgroepen die onder de Richtlijn vielen behoorden en dat ook de reactie op de schriftelijke vragen die zijn gesteld dit heeft bevestigd. Onder deze omstandigheden heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank in dit geval van het horen in bezwaar kunnen afzien. In de door eisers genoemde uitspraak van rechtbank en zittingsplaats Den Haag van 6 december 2022 [4] was sprake van een andere situatie waarin onder meer sprake was van summiere feitelijke informatie. Dit is bij eisers niet het geval. Daar zijn de feiten duidelijk en worden ook niet betwist. De staatssecretaris heeft verder in het bestreden besluit gemotiveerd weergegeven dat het besluit kennelijk ongegrond is op grond van de artikelen 7:2 en 7:3 Awb. Dat dit niet in het dictum is vermeld, kan aan die uitdrukkelijke bedoeling niet afdoen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de aanvragen Tijdelijke Bescherming terecht heeft afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eisers te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. de Gooijer, rechter, in aanwezigheid van K. van Gijtenbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG betreffende de minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van de Europese Unie van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
4.Rb Den Haag, zp Den Haag, ECLI:NL:RBDHA:2022:14589.