Op 1 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken van twee eisers, beiden Oekraïense nationaliteit, die een aanvraag voor tijdelijke bescherming hadden ingediend op basis van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had hun aanvragen afgewezen met een besluit van 16 november 2022, en deze afwijzing werd bevestigd in de bestreden besluiten van 11 oktober 2023. De rechtbank heeft de beroepen van eisers op 29 maart 2024 behandeld.
Eisers hebben Oekraïne op 15 oktober 2021 verlaten om in Estland te werken en zijn op 7 november 2022 naar Nederland gekomen. De rechtbank oordeelt dat eisers niet onder de doelgroep vallen die recht heeft op tijdelijke bescherming, omdat zij vóór de relevante peildatum van 26 november 2021 Oekraïne hebben verlaten. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris de Richtlijn niet te strikt heeft toegepast en dat de voorwaarden voor tijdelijke bescherming correct zijn geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving.
De rechtbank concludeert dat eisers niet ontheemd zijn geraakt zoals bedoeld in het Uitvoeringsbesluit, aangezien hun vertrek uit Oekraïne niet het gevolg was van de militaire invasie die op 24 februari 2022 begon. De rechtbank wijst ook de argumenten van eisers af dat zij recht hebben op afgeleide bescherming op basis van hun (schoon)moeders die in Nederland tijdelijke bescherming hebben gekregen. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van afhankelijkheid van de (schoon)moeders en dat de staatssecretaris terecht geen afgeleide bescherming heeft verleend.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt dat de staatssecretaris de aanvragen voor tijdelijke bescherming terecht heeft afgewezen. Er zijn geen proceskosten aan eisers vergoed.