ECLI:NL:RBDHA:2024:65

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
5 januari 2024
Zaaknummer
NL23.39777
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 19 december 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 29 december 2023 is eiser gehoord via telehoren vanuit detentiecentrum Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve getoetst en de beroepsgronden van eiser besproken.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft niet betwist dat hij niet aan zijn vertrekplicht heeft voldaan en dat hij zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. Eiser heeft ook aangevoerd dat er onrechtmatig gebruik is gemaakt van handboeien tijdens zijn overbrenging, maar de rechtbank oordeelt dat dit gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel, gezien de voldoende gronden voor de bewaring.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt aan de overdracht van eiser en dat er zicht is op uitzetting. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Wel wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39777

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 29 december 2023 op zitting behandeld. Eiser is gehoord door middel van telehoren vanuit detentiecentrum Rotterdam en werd daar bijgestaan door zijn gemachtigde. Op de rechtbank in Groningen is als tolk verschenen O. Ajdid. De staatssecretaris heeft zich daar laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Grondslag en gronden
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij op de verkeerde grondslag in bewaring is gesteld. Nu hij in Duitsland een asielaanvraag heeft ingediend en gebleken is dat Nederland verantwoordelijk is voor deze aanvraag had verweerder zijn asielaanvraag in behandeling moeten nemen en had hij op grond van artikel 59b, van de Vw 2000 in bewaring moeten worden gesteld.
4.1.
De rechtbank is met de staatssecretaris van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 september 2014 [1] is de rechtbank van oordeel dat een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij één van de andere lidstaten van de Europese Unie wordt ingediend geen rechtmatig verblijf in Nederland genereert. Daarvoor dient eiser in Nederland zijn wens om internationale bescherming kenbaar te maken. Eiser heeft derhalve geen rechtmatig verblijf en nu aan hem ook een terugkeerbesluit is uitgereikt, heeft de staatssecretaris hem terecht op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
4.2.
Eiser heeft de hiervoor genoemde gronden van de maatregel niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 3d, 4a, 4c en 4d feitelijk juist zijn en, in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de staatssecretaris dat er een risico op onttrekking bestaat, dan wel dat eiser de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Voortraject
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat tijdens de overbrenging ten onrechte gebruik is gemaakt van handboeien. Voorts is er sprake van een schending van de informatieplicht van artikel 5.3, eerste lid, van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vb 2000) in welk kader wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023 [2] . Nu er sprake is van meerdere fouten in het voortraject dient volgens eiser de belangenafweging in zijn voordeel uit te vallen.
Gebruik handboeien
6. De rechtbank is van oordeel dat uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek van 19 december 2023 niet voldoende blijkt dat sprake is geweest van gevaar voor ontvluchting of gevaar voor de veiligheid van eiser, van de ambtenaar of van derden. In het proces-verbaal is dit niet voldoende toegelicht. De enkele opmerking dat via de Duitse autoriteiten was vernomen dat eiser zich had verzet voor de overgave is daarvoor onvoldoende. Daaruit blijkt onvoldoende wat ten tijde van de overdracht aan de Nederlandse autoriteiten de feitelijke situatie is geweest, wat het gedrag van eiser is geweest en of er sprake was van gevaar voor ontvluchting of de veiligheid. Nu de staatssecretaris niet aannemelijk heeft gemaakt dat conform artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en ander opsporingsdiensten gebruik is gemaakt van handboeien, acht de rechtbank het gebruik daarom onrechtmatig. Dit betekent dat sprake is van een gebrek in het voortraject.
6.1.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat een gebrek in het traject voorafgaand aan de inbewaringstelling de bewaring pas onrechtmatig maakt als de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen [3] . De rechtbank is van oordeel dat van zo’n situatie hier geen sprake is. In eisers geval zijn er, zoals onder rechtsoverweging 5.2 is opgenomen, voldoende gronden waaruit blijkt dat sprake is van ontwijking dan wel belemmering van de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op deze belangen van de inbewaringstelling, het onrechtmatig gebruik van de handboeien niet leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Informatieplicht
7. Met betrekking tot het standpunt van eiser dat de staatssecretaris de informatieplicht heeft geschonden, overweegt de rechtbank dat de Afdeling in de door eiser genoemde uitspraak van 15 november 2023 uiteen heeft gezet dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000 volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. De rechtbank constateert dat op pagina 5 van de maatregel is opgenomen dat een afschrift van de maatregel onmiddellijk aan de vreemdeling is uitgereikt met daarbij de informatiebrief “Waarom u in bewaring bent gesteld” in de Arabische taal. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om tot het oordeel te komen dat dit niet zou kloppen.
Lichter middel
8. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, het feit dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan de plicht tot terugkeer welke volgt uit het terugkeerbesluit en de verklaringen van eiser dat hij niet wil terugkeren naar zijn land van herkomst, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. De door eiser gestelde medische omstandigheden, namelijk dat hij in het verleden medicatie heeft gebruikt en in Marokko vier maal een poging tot zelfdoding heeft gedaan, zijn kenbaar bij de oplegging van de maatregel betrokken. Aan eiser is medegedeeld dat in het detentiecentrum een medische dienst aanwezig is waar ook een intake zal plaatsvinden en waar beoordeeld zal worden in hoeverre eiser medisch zorg nodig heeft en waar hiervoor zorggedragen zal worden. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op overdracht
9. Naar het oordeel van de rechtbank werkt de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de overdracht van eiser en bestaat er zicht op uitzetting. De staatssecretaris heeft aangegeven dat op 20 december 2023 de Spaanse autoriteiten zijn benaderd met de vraag of zij een kopie van eisers identiteitsbewijs hebben. Op 21 december 2023 hebben de Spaanse autoriteiten laten weten dit niet te hebben. De staatssecretaris heeft hierop besloten een laissez-passer voor eiser te gaan aanvragen bij de Marokkaanse autoriteiten. Op 22 december 2023 heeft er een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden waarin hij de namen van zijn ouders heeft gegeven.

Conclusie en gevolgen

10. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Gelet op het onrechtmatig gebruik van de handboeien, veroordeelt de rechtbank
de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.