202201637/1/V3.
Datum uitspraak: 5 april 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 11 maart 2022 in zaak nr. NL22.3631 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 2 maart 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 11 maart 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.M.V. Bandhoe, advocaat te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De vreemdeling is staande gehouden nadat bij een controle van zijn identiteit was gebleken dat hij geen rechtmatig verblijf had in Nederland. Hij is vervolgens overgebracht naar het politiebureau. Daarbij zijn handboeien gebruikt.
2. De vreemdeling betoogt in zijn enige grief terecht dat het gebruik van handboeien tijdens de overbrenging niet rechtmatig was, omdat in strijd met artikel 22, tweede en derde lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren onvoldoende is toegelicht welke feiten en omstandigheden het gebruik daarvan vereisten. Het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en overdracht van 1 maart 2022 vermeldt dat de vreemdeling bierdrinkend is aangetroffen op een plek waar dat niet is toegestaan en dat hij na een controle in de politiesystemen op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw 2000 is overgebracht naar een plaats van verhoor. Het proces-verbaal vermeldt vervolgens dat voor de veiligheid van de vreemdeling bij het transport gebruik is gemaakt van handboeien omdat hij onder invloed was van alcohol. De rechtbank heeft niet onderkend dat hieruit onvoldoende blijkt waarom het nodig was om bij de vreemdeling handboeien aan te leggen. De klacht is terecht voorgedragen, maar kan niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
Het onrechtmatig gebruik maken van handboeien tijdens de overbrenging maakt de overbrenging en ophouding onrechtmatig (zie de uitspraak van de Afdeling van 12 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2738). Een gebrek in het traject voorafgaand aan de inbewaringstelling maakt de bewaring echter pas onrechtmatig als de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Van zo’n situatie is hier geen sprake, omdat het transport maar kort heeft geduurd en de gronden van de maatregel van bewaring niet zijn betwist. Daarom faalt de grief. 3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Kuggeleijn-Jansen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2022
347-918