ECLI:NL:RBDHA:2024:6460

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
NL24.9196
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag op basis van internationale beschermingsstatus in Duitsland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 28 februari 2024 de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Syrische nationaliteit, heeft op 4 oktober 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Uit Eurodac blijkt dat eiser op 22 juni 2016 in Duitsland een verblijfsvergunning voor één jaar internationale bescherming heeft gekregen. De staatssecretaris stelt dat eiser in Duitsland nog steeds een internationale-beschermingsstatus heeft, ondanks het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning. Eiser betwist dit en stelt dat hij geen bescherming meer geniet in Duitsland, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser nog steeds internationale bescherming geniet. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Voors, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.9196

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.P. Guérain).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn asielaanvraag. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 28 februari 2024 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening [1] , op 10 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet-ontvankelijk verklaren van eisers asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1974. Hij heeft op 4 oktober 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Uit Eurodac blijkt dat aan eiser op 22 juni 2016 met een verblijfsvergunning voor één jaar internationale bescherming is verleend in Duitsland.
Het bestreden besluit
5. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiser in Duitsland een internationale-beschermingsstatus heeft. Dat de geldigheidsduur van de door Duitsland verleende verblijfsvergunning is verlopen, maakt niet dat eisers internationale-beschermingsstatus is vervallen. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht om aan te nemen dat de internationale-beschermingsstatus is ingetrokken of beëindigd.
Heeft de staatssecretaris de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard?
6. Eiser betoogt dat duidelijk blijkt dat hij in Duitsland geen internationale bescherming meer geniet. Hij heeft Duitsland verlaten omdat daar voor hem met zijn eenjarige verblijfsvergunning geen gezinshereniging mogelijk was. Indien het zo duidelijk is dat eiser in Duitsland nog steeds een internationale-beschermingsstatus heeft, dan had op zijn minst mogen worden verwacht dat de Duitse autoriteiten in de communicatie met zijn gemachtigde daar duidelijk over zouden zijn. Na meerdere keren heen en weer te hebben gemaild met de Duitse autoriteiten is dit echter tot op de dag van vandaag niet eenduidig aan de gemachtigde van eiser bevestigd. Het ligt op de weg van de staatssecretaris om na het inzien van deze communicatie van de gemachtigde van eiser met de Duitse autoriteiten contact op te nemen met de Duitse autoriteiten. Ook uit het feit dat eiser met behulp van Duitse autoriteiten al in 2016 Duitsland vrijwillig heeft verlaten, blijkt duidelijk dat hij in Duitsland geen internationale-beschermingsstatus meer heeft. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser nog gesteld dat de informatie van de Duitse autoriteiten van 18 oktober 2023 alweer van zes maanden geleden is en dat dus niet zomaar van de juistheid daarvan uit kan worden gegaan. Daarnaast is het onderzoek van de staatssecretaris dat daaraan ten grondslag ligt niet inzichtelijk.
6.1.
Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, in samenhang gelezen met artikel 3.106a van het Vreemdelingenbesluit 2000, bepaalt dat een aanvraag niet-ontvankelijk kan worden verklaard als de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet. Dit is wat de staatssecretaris in deze zaak terecht heeft gedaan. Hieraan heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat uit Eurodac is gebleken dat de Duitse autoriteiten een internationale-beschermingsstatus hebben verleend aan eiser. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat de staatssecretaris in beginsel mag afgaan op informatie uit Eurodac waaruit blijkt dat een vreemdeling een beschermingsstatus heeft en niet verplicht is om bij de Duitse autoriteiten te informeren naar de actuele beschermingsstatus van eiser. [2] De staatssecretaris heeft in dit geval bovendien navraag gedaan bij de Duitse autoriteiten. Uit informatie van de Duitse autoriteiten, zoals door de staatssecretaris gerapporteerd in een memo van 18 oktober 2023, blijkt dat eiser Duitsland heeft verlaten op 10 oktober 2016 en dat de “Aufenthaltsgestattung” op 31 oktober 2016 is komen te vervallen. Hieruit blijkt verder dat er geen intrekkingsprocedure is gestart en eisers internationale-beschermingsstatus nog steeds van kracht is. De rechtbank is van oordeel dat deze informatie voldoende duidelijkheid schept over de internationale-beschermingsstatus van eiser. De stelling van eiser dat deze informatie niet inzichtelijk is volgt de rechtbank dan ook niet. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de staatssecretaris op te dragen nader onderzoek te verrichten door nogmaals contact met de Duitse autoriteiten op te nemen. De door eiser overgelegde communicatie tussen eisers gemachtigde en de Duitse autoriteiten maakt dit niet anders. Uit dit mailverkeer, gedateerd van laatstelijk 20 februari 2024, blijkt evenmin dat eisers internationale-beschermingsstatus is ingetrokken of beëindigd. Uit artikel 18, derde lid, van de Verordening (EU) 603/2013 (Eurodac-verordening) volgt dat op de autoriteiten van Duitsland de verplichting rust om de markering van eiser als persoon die internationale bescherming geniet te verwijderen uit het Eurodac-systeem wanneer zijn status is ingetrokken of beëindigd. Hiervan is niet gebleken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser in Duitsland nog altijd internationale bescherming geniet.
6.2.
De staatssecretaris heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat eiser een zodanige band heeft met Duitsland dat het voor hem ook redelijk is daarheen te gaan. [3] Zoals de Afdeling heeft overwogen is daarvan namelijk al sprake als een vreemdeling in een lidstaat van de Europese Unie erkend is als vluchteling dan wel de subsidiaire beschermingsstatus heeft. [4]
6.3.
Dat voor eiser in Duitsland geen gezinshereniging mogelijk zou zijn, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. In dat kader heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat hij, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ervan uit mag gaan dat Duitsland zijn verplichtingen op grond van (onder andere) het EVRM nakomt en dat eiser bij de Duitse autoriteiten hulp of bescherming kan inroepen als hij problemen ervaart. Niet is gebleken dat Duitsland zijn verplichtingen tegenover eiser niet is nagekomen.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL24.9197.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3965.
3.Zie artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1971.