Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam] , eiser
(gemachtigde: mr. H.J.M. Nijholt),
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 29 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 29 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 5 april 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet naar Frankrijk kan worden teruggestuurd vanwege de slechte opvangvoorzieningen daar, en dat dit in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 4 van het EU-Handvest. De rechtbank stelt echter vast dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de opvang in Frankrijk zo slecht is dat dit zou leiden tot onmenselijke of vernederende behandeling.
De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft geen nieuwe informatie gepresenteerd die zou wijzen op systeemfouten in de opvangvoorzieningen in Frankrijk. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te nemen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en de rechtbank wijst het verzoek om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie af.