ECLI:NL:RBDHA:2024:6416

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
NL24.8498
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 29 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 29 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 5 april 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet naar Frankrijk kan worden teruggestuurd vanwege de slechte opvangvoorzieningen daar, en dat dit in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 4 van het EU-Handvest. De rechtbank stelt echter vast dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de opvang in Frankrijk zo slecht is dat dit zou leiden tot onmenselijke of vernederende behandeling.

De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft geen nieuwe informatie gepresenteerd die zou wijzen op systeemfouten in de opvangvoorzieningen in Frankrijk. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te nemen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en de rechtbank wijst het verzoek om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.8498

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.J.M. Nijholt),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. D. Gökcan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 29 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Dit staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek op 20 november 2023 aanvaard.
Beroepsgronden
5. Eiser stelt - samengevat weergegeven - dat hij door de slechte (en steeds slechter wordende) opvangvoorzieningen in Frankrijk niet aan Frankrijk kan worden overgedragen. Frankrijk houdt zich volgens eiser niet aan de voorwaarden van de Opvangrichtlijn. [3] Uit door eiser overgelegde rapporten en nieuwsberichten blijkt dat Frankrijk minder dan de helft van de asielzoekers opvangt en dat asielzoekers die op grond van Dublin terugkeren naar Frankrijk geen opvang meer krijgen. Eiser verwijst onder andere naar het AIDA-rapport update 2022, een e-mail van de Elena-coördinator/France Terre d’Asile van 11 augustus 2021 en naar een artikel van The New Humanitarian van 27 april 2021. Verder stelt eiser dat Dublinclaimanten die moeten terugkeren naar Frankrijk in dezelfde situatie terecht komen als de Dublinclaimanten die moesten terugkeren naar Italië. [4] Het terugsturen van eiser naar Frankrijk is volgens eiser dan ook in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) en met artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: EU-Handvest). Op de zitting voegt de gemachtigde van eiser toe dat eiser als alleenstaande meerderjarige man behoort tot een groep die minder snel opvang zal krijgen. De kwetsbare groepen, zoals een gezin met minderjarige kinderen, krijgen namelijk voorrang. Hierbij verwijst de gemachtigde van eiser naar de situatie in België, waar dit ook het geval was.

Oordeel rechtbank

6. Partijen verschillen niet van mening over de vraag of Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser.
7. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris er in principe van uitgaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan en dat er, op grond van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening sprake is van ernstige vrees dat de asielprocedure en opvangvoorzieningen voor eiser in Frankrijk systeemfouten bevatten die resulteren in een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het EU-Handvest en artikel 3 van het EVRM.
8. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris, gelet op rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), ten aanzien van Frankrijk heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [5] De Afdeling heeft ook het AIDA-rapport, update 2022, waar eiser naar verwijst, meegewogen en geoordeeld dat dat rapport geen wezenlijk ander beeld schetst van de opvang van asielzoekers in Frankrijk dan al eerder naar voren is gekomen in het AIDA-rapport, update 2021. Eiser heeft geen nieuwe informatie van na de Afdelingsuitspraak aangedragen. Zijn betoog, onder verwijzing naar eerdere al bij de uitspraak van de Afdeling betrokken informatie, dat minder dan 50% van de asielzoekers in Frankrijk opvang krijgt, kan daarom niet tot een ander oordeel leiden.
8.1.
De Franse autoriteiten hebben met het claimakkoord gegarandeerd het verzoek om internationale bescherming van eiser in behandeling te nemen. Daarmee garanderen de Franse autoriteiten ook dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit de verdragen en Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Eiser heeft zijn stelling dat hij in Frankrijk als alleenstaande man in een slechtere positie voor het verkrijgen van opvang verkeert dan een kwetsbaar gezin, niet onderbouwd. Dit volgt namelijk, zoals de gemachtigde desgevraagd op de zitting heeft verklaard, niet uit de door hem aangehaalde bronnen. De enkele stelling van de gemachtigde op de zitting dat dit aannemelijk is omdat er eerder opvang zal zijn als het een kwetsbaar persoon betreft, is daarvoor onvoldoende onderbouwing.
8.2.
Daarnaast kan eiser, als hij in Frankrijk wordt geconfronteerd met tekortkomingen in de opvangvoorziening, bij de behandeling van de asielaanvraag, of anderszins, hierover klagen bij de Franse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen bij de Franse autoriteiten voor eiser niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. De rechtbank betrekt hierbij dat eiser in Frankrijk al eerder een beroepsprocedure heeft doorlopen. Naar het oordeel van de rechtbank waren er in het algemeen wel mogelijkheden voor eiser om zich te wenden tot de Franse autoriteiten voor het instellen van procedures. Eiser heeft namelijk kunnen opkomen tegen zijn asielaanvraag. Dat die procedure niet (direct) over opvang ging, maakt het voorgaande niet anders.
8.3.
Voor zover eiser heeft gesteld dat de situatie in Frankrijk voor Dublinclaimanten hetzelfde is als aan de orde in de uitspraak van de Afdeling over Italië, heeft de staatssecretaris eiser in deze stelling niet hoeven volgen. Het gaat in Frankrijk en in Italië niet om dezelfde situatie, nu Italië zelf had aangegeven geen opvang meer te kunnen bieden en daarom om opschorting van overdrachten had verzocht, terwijl dit in Frankrijk niet aan de orde is.
9. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie over de opvang in Frankrijk niet nodig is. De rechtbank wijst het verzoek van eiser hiertoe dan ook af.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te nemen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Richtlijn 2013/33/EU.
4.Zie de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1654 en ECLI:NL:RVS:2023:1655.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3737 en 29 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4441.