ECLI:NL:RBDHA:2024:6283

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
24/2034 en 24/2037
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een urgentieverklaring wegens huisvestingsproblemen door ziekte

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker, die lijdt aan multiple sclerose (MS), en het college van burgemeester en wethouders van Delft. De verzoeker had een urgentieverklaring aangevraagd omdat hij door zijn ziekte steeds moeilijker zijn woning kan betreden, die alleen toegankelijk is via een trap met twintig treden. De aanvraag werd afgewezen op basis van verschillende weigeringsgronden, waaronder het feit dat de verzoeker op eigen kracht een woning kan vinden. De voorzieningenrechter heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld en geconcludeerd dat de verweerder terecht de aanvraag heeft afgewezen. De verzoeker had niet adequaat gereageerd op het beschikbare woningaanbod en de verweerder had geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de situatie van de verzoeker moeilijk is, maar dat dit niet betekent dat de verweerder onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker binnen drie maanden een passende woning kan vinden en dat de afwijzing van de urgentieverklaring op basis van de geldende huisvestingsverordening terecht was. De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 24/2034 en 24/2037
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 april 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. J.S.W. van Vossen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigde: E. Rippens).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoeker voor een urgentieverklaring.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 13 juni 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 8 februari 2024 op het bezwaar van verzoeker is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder. Tevens is namens verweerder [naam] verschenen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoeker heeft een urgentieverklaring aangevraagd, omdat het voor hem door een vorm van de ziekte multiple sclerose (MS), RRMS, steeds moeilijker wordt om zijn woning te betreden. De huidige woning is alleen toegankelijk door middel van een trap met twintig treden en deze kan niet worden aangepast voor een rolstoel. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat verschillende algemene weigeringsgronden van toepassing zijn. Volgens verweerder had verzoeker het huisvestingsprobleem redelijkerwijs kunnen voorkomen of op een andere manier kunnen oplossen en heeft verzoeker niet eerst direct voorafgaand aan de aanvraag drie maanden zelf aantoonbaar gereageerd op het beschikbare woningaanbod. Verweerder heeft in bezwaar meegenomen hoe en op welke woningen verzoeker heeft gereageerd na het primaire besluit en stelt dat ook over die periode verzoeker niet adequaat heeft gereageerd op woningen. Verweerder heeft een onafhankelijk medisch advies opgevraagd bij Salude Medisch Advies, maar ziet daarin geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen en de aanvraag alsnog toe te wijzen.
Wat vindt verzoeker?
3. De afgelopen periode is de gezondheid van verzoeker snel achteruitgegaan waardoor zijn mobiliteit is verslechterd. Het is niet tot nauwelijks mogelijk om zijn eigen woning te bereiken en uiteindelijk zal hij volledig rolstoelafhankelijk worden. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder de algemene weigeringsgronden onjuist heeft toegepast en het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Verweerder heeft volgens verzoeker nagelaten te onderbouwen waarom hij het medisch advies niet opvolgt. Verzoeker doet een beroep op het evenredigheidsbeginsel en meent dat verweerder toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule en de aanvraag toe had moeten wijzen.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
4. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van verzoeker daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.
Heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen?
5. De rechtbank begrijpt dat de situatie waarin verzoeker zich bevindt moeilijk voor hem is en dat hij zo snel mogelijk wil beschikken over een andere, rolstoelbestendige woning. Dat verzoeker zich in een moeilijke situatie bevindt, betekent alleen niet dat verweerder een onjuist of onrechtmatig besluit heeft genomen.
6. Om in aanmerking te kunnen komen voor een urgentieverklaring moet aan alle daarvoor geldende voorwaarden uit de Huisvestingsverordening [1] worden voldaan. Eerst moet worden nagegaan of geen sprake is van zogenoemde algemene weigeringsgronden. Deze algemene weigeringsgronden staan in artikel 4:5 van de Huisvestingsverordening. Als sprake is van één of meer algemene weigeringsgronden dan komt de aanvrager niet in aanmerking voor een urgentieverklaring. De aanvraag wordt dan afgewezen en er wordt niet meer getoetst aan de urgentiecriteria van artikel 4:7, eerste lid, van de Huisvestingsverordening.
7. Bij het nemen van een beslissing over een urgentieverklaring heeft verweerder beoordelings- en beleidsruimte. De rechtbank moet het bestreden besluit daarom terughoudend toetsen. Dit betekent dat de rechtbank niet beoordeelt of zij hetzelfde besluit zou nemen. De rechtbank moet zich beperken tot de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen geen urgentieverklaring aan verzoeker te verlenen. De hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld dat het strikte beleid van verweerder met betrekking tot urgentieverklaringen niet onredelijk is, gelet op het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring en het in verhouding daarmee geringe aantal woningen dat beschikbaar is. [2]
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de urgentieaanvraag van verzoeker in redelijkheid mogen afwijzen en het besluit deugdelijk gemotiveerd. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
9. Verzoeker stelt dat verweerder de weigeringsgronden die van toepassing zijn, niet heeft opgesomd. Dit leidt echter niet tot een motiveringsgebrek. Verweerder heeft in het bestreden besluit vermeld welke weigeringsgronden van toepassing zijn. Dit komt ook overeen met de opgesomde weigeringsgronden die verweerder in het primaire besluit heeft tegengeworpen. [3]
10. Volgens verweerder is verzoeker gelet op zijn inschrijvingsduur van meer dan 7 jaar in staat om zonder urgentieverklaring binnen drie maanden een passende woonruimte te vinden en zijn huisvestingsprobleem op te lossen. Er zijn vele woningen beschikbaar gekomen die aan het zoekprofiel van verzoeker voldoen waar hij niet op heeft gereageerd dan wel die hij heeft geweigerd. Het is ook niet in geschil dat verzoeker verschillende woningen heeft geweigerd. Voor zover verzoeker stelt dat hij vanwege zijn claustrofobie niet in een woning met een lift kan wonen, geldt dat niet alle geweigerde woningen en het woningaanbod waar verzoeker niet op heeft gereageerd woningen met een lift betreffen. Ten tijde van het bestreden besluit heeft verzoeker 25 woningen geweigerd, ten tijde van de zitting zo’n 30 woningen. Verzoeker voert aan dat gezien zijn medische situatie niet van hem kan worden verlangd dat hij voor iedere woning uitgebreid toelicht waarom hij deze heeft geweigerd. Verzoeker stelt dat hij zelf aan de hand van de criteria van Delft Support kijkt of een woning geschikt is of niet. Voldoet een woning volgens verzoeker niet aan de criteria dan weigert hij deze woning. Echter nu verzoeker geen concreet inzicht geeft waarom woningen niet geschikt zijn, is ook niet vast te stellen dat deze weigering terecht was. Ook valt niet uit te sluiten dat een woning met aanpassingen wel geschikt had kunnen worden gemaakt voor verzoeker. Anders dan verzoeker stelt, is het ook niet aan verweerder om te proberen te achterhalen aan welke criteria de geweigerde woningen niet voldoen om dit te kunnen beoordelen. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker ook niet alleen woningen heeft geweigerd vanwege zijn medische omstandigheden. Zo zou hij een woning waarbij hij op de tweede plaats stond, hebben geweigerd vanwege de afstand. Een andere woning waarvoor hij volgens verweerder in aanmerking zou komen, heeft hij zoals blijkt uit de stukken geweigerd omdat hij wist van overlast bij de woning. Verzoeker heeft dit niet weersproken. Daarbij stelt verzoeker dat hij niet bij alle woningen op de eerste plek stond, maar dit betekent niet dat verzoeker dan de woning niet zou hebben kunnen krijgen. Het is dan ook niet gebleken verweerder ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat verzoeker binnen drie maanden zelf een woning zou kunnen vinden.
11. Verweerder heeft verzoeker dan ook kunnen tegenwerpen dat hij het huisvestingsprobleem redelijkerwijs had kunnen voorkomen dan wel op een andere wijze had kunnen oplossen. Eén algemene weigeringsgrond is al voldoende om de urgentieverklaring te weigeren. De andere weigeringsgrond hoeft daarom niet te worden besproken. Omdat een algemene weigeringsgrond van toepassing is, hoefde verweerder niet te beoordelen of een urgentieverklaring om sociale of medische redenen kon worden verleend.
Had verweerder de hardheidsclausule moeten toepassen?
12. Verweerder dient de persoonlijke omstandigheden van verzoeker te beoordelen om te bezien of op grond van de hardheidsclausule aan verzoeker alsnog een urgentieverklaring moet worden verleend. [4] Verweerder voert hierbij het zeer terughoudende beleid dat toepassing van de hardheidsclausule met name is bedoeld voor uitzonderlijke en schrijnende gevallen, gelet op het tekort aan sociale huurwoningen en de vele woningzoekenden in de regio. Zoals de hoogste bestuursrechter [5] heeft overwogen, is dit restrictieve beleid niet onredelijk.
13. Uit het besluit en de behandeling van de zaak ter zitting blijkt dat verweerder de door verzoeker aangevoerde omstandigheden heeft betrokken bij zijn beoordeling of ondanks de weigeringsgronden een urgentieverklaring moet worden verleend. Verweerder heeft in het kader van de hardheidsclausule Salude om een medisch advies gevraagd. Uit het advies van 16 mei 2023 volgt dat verzoeker ernstig is beperkt in het traplopen en dat deze beperking naar verwachting zal toenemen. Hij is preventief aangewezen op een rolstoelvriendelijke woning wanneer hij op enig moment rolstoelgebonden zal raken. Het is ook niet in geschil dat verzoeker een zeer ernstige aandoening heeft en dat hij op termijn is aangewezen op een andere woning. Uit vaste rechtspraak volgt dat verweerder op het advies van een deskundige mag afgaan, nadat is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. [6] Dit betekent op zichzelf nog niet dat verweerder ook gehouden is om bepaalde conclusies aan het advies te verbinden. Verweerder wijst in de bestreden beslissing op artikel 1.2.7, derde lid, van de Beleidsregel. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verzoeker op eigen kracht op korte termijn een woning kan vinden. Verweerder heeft onder deze omstandigheden daarom geen aanleiding hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen en heeft dit ook voldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de aanvraag terecht heeft mogen afwijzen. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. van den Nieuwendijk, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Huisvestingsverordening Delft 2023.
2.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:833.
3.Artikel 4:5, aanhef en onder c en m, van de Huisvestingsverordening gelezen in samenhang met artikel 2.1.3, aanhef en onder j, en artikel 2.1.13, aanhef en onder a en b, van de Beleidsregel urgentieverklaringen Delft 2023.
4.Artikel 7:3 van de Huisvestingsverordening.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:940.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:414.