202101951/1/A3.
Datum uitspraak: 9 februari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Almere,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank MiddenNederland van 12 februari 2021 in zaak nr. 20/2901 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Almere.
Procesverloop
Bij besluit van 27 februari 2020 heeft het college een aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 2 juli 2020 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 februari 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 december 2021. [appellante], bijgestaan door mr. E.D. van Tellingen, advocaat te Almere, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.H.S. Biervliet en K.K. Bahora, hebben via een videoverbinding deelgenomen aan de zitting.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring. Haar dochter [dochter] heeft narcolepsie en kataplexie. Het eerste is een slaapstoornis, waarbij het dagelijkse ritme onregelmatig is. Het tweede is een aandoening waardoor [dochter] het gevoel in haar spieren verliest, stuiptrekkingen krijgt of neervalt. Daardoor moet [dochter] gedurende de dag meerdere keren medicatie gebruiken en rustmomenten aanhouden. Het huidige appartement is volgens [appellante] ongeschikt voor haar gezin, omdat het van belang is dat [dochter] een eigen slaapkamer heeft waar ze in alle rust kan verblijven. Er is in het appartement slechts één slaapkamer die onder andere ook wordt gebruikt als kledingkamer. [appellante] slaapt nu in de woonkamer. De badkamer is alleen te betreden via de slaapkamer. Mede daardoor krijgt [dochter] niet genoeg rust, aldus [appellante].
Besluiten van het college
2. Het college heeft de aanvraag van [appellante] afgewezen. Aan de afwijzing heeft het college een advies van een arts van Argonaut ten grondslag gelegd. Volgens het advies moet [dochter] vanwege haar aandoeningen een eigen slaapplek hebben, zodat zij voldoende tot rust kan komen. De arts schrijft in het advies dat het niet binnen een termijn van zes maanden medisch noodzakelijk is dat ieder gezinslid een eigen kamer heeft om te slapen. Er is volgens de arts geen sprake van een ontwrichtende situatie die alleen opgelost kan worden met een andere zelfstandige woonruimte binnen zes maanden.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft overwogen dat het college op basis van het advies van Argonaut mocht concluderen dat [appellante] niet verkeert in een ernstige noodsituatie die maakt dat een verhuizing binnen drie maanden noodzakelijk is. Het college heeft volgens de rechtbank de hardheidsclausule in redelijkheid niet hoeven toepassen.
Beoordeling van het hoger beroep
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college haar aanvraag om een urgentieverklaring mocht afwijzen. Volgens haar heeft de rechtbank miskend dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 11, tweede lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening Almere 2019, dus een situatie waarin zij op grond van medische redenen dringend moet omzien naar andere woonruimte. Omdat [dochter] door haar aandoeningen vaak en veel moet slapen, is het volgens alle betrokken partijen belangrijk dat zij een rustige slaapomgeving heeft. Volgens [appellante] kan zowel zijzelf als [dochter] onvoldoende tot rust komen doordat zij de enige slaapkamer in de toch al kleine woning moeten delen. Dit leidt tot aantasting van hun beider gezondheid en van het functioneren en de schoolprestaties van [dochter]. Verder heeft de rechtbank volgens [appellante] miskend dat het advies van Argonaut onjuist en innerlijk tegenstrijdig is en onzorgvuldig is opgesteld. In het advies staat enerzijds dat [dochter] een eigen slaapplek moet hebben, terwijl er anderzijds staat dat een eigen kamer voor haar niet medisch noodzakelijk is. Verder heeft de arts miskend dat niet alleen het ziektebeeld van [dochter], maar ook de woonsituatie invloed heeft op de problemen van hen beiden. Het advies is daarnaast onzorgvuldig tot stand gekomen omdat de woonsituatie niet ter plaatse is beoordeeld. Verder is sprake van een zeer ernstige en bijzondere situatie die had moeten leiden tot toepassing van de hardheidsclausule. In dit verband zijn de belangen van [dochter] onvoldoende meegewogen. Hierdoor is de weigering van de urgentieverklaring ook in strijd met het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK), aldus [appellante].
Wettelijk kader
4.1. In artikel 11, tweede lid, aanhef en onder c, en derde lid, van de Huisvestingsverordening staat dat een urgentieverklaring wordt verleend indien de woningzoekende op grond van medische of sociale redenen dringend moet omzien naar een andere woonruimte. Deze urgentiecategorie is verder uitgewerkt in bijlage II van de Huisvestingsverordening. In onderdeel I, onder 3, aanhef en onder a, van deze bijlage staat dat op grond van medische of sociale omstandigheden sprake moet zijn van een levensontwrichtende situatie die alleen kan worden opgelost met zelfstandige woonruimte op zeer korte termijn.
Het advies van Argonaut
4.2. Het college mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van deze wet voor andere adviseurs. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het college niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het college de adviseur een reactie op wat [appellante] over het advies heeft aangevoerd.
4.3. Het advies van Argonaut is gebaseerd op het spreekuur met [appellante] en [dochter], de aangeleverde stukken, waaronder de brieven van de onderwijskundig begeleider en de schoolmaatschappelijk werker, en een intercollegiaal overleg. Er zijn geen concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de zorgvuldigheid en juistheid van het onderzoek van de arts. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de arts een onjuist beeld had van de woonsituatie van [appellante] doordat zij de woning zelf niet heeft bezocht. Immers, [appellante] heeft tijdens het spreekuur de woonsituatie kunnen beschrijven. Het advies is ook niet innerlijk tegenstrijdig. De arts acht het, zoals [appellante] ook stelt, noodzakelijk dat [dochter] een eigen slaapkamer heeft. Anders dan [appellante] stelt, staat in het advies niet dat een eigen kamer niet medisch noodzakelijk is. Er staat dat het wenselijk is dat ieder gezinslid een eigen slaapkamer heeft, maar dat dit niet medisch noodzakelijk is binnen zes maanden. De door [appellante] zelf ervaren klachten hebben volgens de arts niet een directe relatie met de situatie waarin zij in de woonkamer op de bank slaapt, maar zijn vooral een gevolg van de zorg voor [dochter]. Nu is gebleken dat de arts alle omstandigheden die bekend waren ten tijde van het besluit van 27 februari 2020 in ogenschouw heeft genomen in het advies, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college het advies van Argonaut aan dit besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
Medische gronden voor een urgentieverklaring
4.4. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college op basis van het advies van Argonaut de aanvraag om een urgentieverklaring mocht afwijzen. [dochter] heeft een eigen slaapkamer. Om dat mogelijk te maken, slaapt [appellante] in de woonkamer. Om [dochter] niet te storen als zij op bed ligt, kan [appellante] niet op elk moment naar de badkamer gaan of bijvoorbeeld kleding halen op de slaapkamer. Het is heel begrijpelijk dat [appellante] deze situatie verre van ideaal vindt. Het college mocht zich echter toch op het standpunt stellen dat geen sprake was van een levensontwrichtende situatie die alleen kan worden opgelost met andere zelfstandige woonruimte op zeer korte termijn.
Hardheidsclausule
4.5. De hardheidsclausule van artikel 27 van de Huisvestingsverordening houdt in dat in gevallen waarin strikte naleving van de verordening tot onbillijkheid van overwegende aard zou leiden, het college ten gunste van de woningzoekende kan afwijken van deze verordening. Het college past deze bevoegdheid slechts in zeer ernstige en bijzondere situaties toe, omdat het college een strak beleid voert voor de verlening van een urgentieverklaring. Dit is om te voorkomen dat urgent woningzoekenden een te groot beslag leggen op het woningaanbod. Er is namelijk een tekort aan betaalbare huurwoningen.
4.6. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college in redelijkheid de hardheidsclausule niet behoefde toe te passen. Het college heeft daarbij de belangen van [dochter] voldoende meegewogen. Uit het besluit van 2 juli 2020 blijkt dat het college is uitgegaan van het medisch advies van Argonaut. In het advies is in detail ingegaan op de situatie van [appellante] en [dochter]. Het is, zoals ook het college stelt, begrijpelijk dat [appellante] een woning met twee slaapkamers wil. Dat neemt echter niet weg dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat de woonsituatie van [appellante] zich niet voldoende onderscheidt van de situatie van vele andere woningzoekenden in de regio. [appellante] zal dus gebruik moeten maken van de reguliere mogelijkheden om een andere woning te verkrijgen.
IVRK
4.7. Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld, bijvoorbeeld in haar uitspraak van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:361, heeft artikel 3 van het IVRK rechtstreekse werking voor zover het ertoe strekt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van die kinderen dienen te worden betrokken. Waar het gaat om het gewicht dat aan het belang van een kind in een concreet geval moet worden toegekend, bevat artikel 3, eerste lid, van het IVRK, gelet op de formulering ervan, geen norm die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is. Wel moet de bestuursrechter in dit verband toetsen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en daarmee of het bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om te oordelen dat het college zich in de besluitvorming onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van [dochter]. De belangen zijn onder ogen gezien, maar hebben het college er niet toe gebracht om af te zien van afwijzing van de aanvraag.
4.8. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2022
640-990