ECLI:NL:RBDHA:2024:5972
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag tot verlening van machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf. De aanvraag is ingediend op 30 mei 2023, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn is echter verlengd met drie maanden, waardoor de staatssecretaris uiterlijk op 28 november 2023 een besluit had moeten nemen. Eiseres heeft de staatssecretaris op 30 november 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld en heeft op 20 december 2023 beroep ingesteld, wat tijdig is gebeurd.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist. Eiseres verzoekt de rechtbank om de staatssecretaris op te dragen binnen acht weken alsnog een besluit te nemen. De rechtbank legt een termijn van twintig weken op voor de staatssecretaris om alsnog een besluit bekend te maken, omdat er in dit geval sprake is van een bijzonder geval bij aanvragen om gezinshereniging.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de staatssecretaris € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd, omdat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris € 100 per dag aan eiseres moet betalen voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Ook veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.