ECLI:NL:RBDHA:2024:5958
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake machtiging voorlopig verblijf voor nareis
In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde I. Azar, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, op haar aanvraag om verlening van een machtiging voorlopig verblijf in het kader van nareis voor haar en haar minderjarige kinderen. De aanvraag is op 8 december 2022 ingediend en door verweerder op 9 december 2022 ontvangen. Verweerder had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen, maar heeft de beslistermijn verlengd met drie maanden, waardoor de uiterste beslisdatum op 9 juni 2023 viel. Eiseres heeft verweerder op 11 juli 2023 in gebreke gesteld en op 21 december 2023 beroep ingesteld, wat tijdig is gedaan.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist. De rechtbank legt verweerder een termijn van zestien weken op om alsnog een besluit bekend te maken. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100 per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 7.500. Eiseres krijgt ook haar griffierecht van € 184 vergoed en verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van € 437,50.
De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar relevante artikelen van de Awb en eerdere uitspraken van de Raad van State om de termijn en de dwangsom te onderbouwen. De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.