ECLI:NL:RBDHA:2024:5939

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
NL24.14594
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijk verklaring van een asielaanvraag op basis van internationale bescherming in Duitsland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Eritrese nationaliteit, heeft op 22 februari 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 28 maart 2024 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser internationale bescherming geniet in Duitsland sinds 19 december 2016. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat deze bescherming is ingetrokken of beëindigd.

De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich terecht heeft gebaseerd op de Eurodac-registratie, die actuele informatie bevatte. Eiser heeft aangevoerd dat de Eurodac-registratie niet actueel is en dat hij geen verblijfsrecht meer heeft in Duitsland, maar deze stellingen zijn niet onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat het aan eiser is om aan te tonen dat hij geen internationale bescherming meer heeft, wat hij niet heeft gedaan.

De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris mag uitgaan van de juistheid van de Eurodac-informatie, zolang deze actueel is en de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling duidelijk is. Aangezien er geen bewijs is dat de Duitse autoriteiten de internationale bescherming hebben ingetrokken, blijft de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag in stand. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14594

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum]. Hij heeft op 22 februari 2024 een aanvraag gedaan tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 28 maart 2024 niet-ontvankelijk verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2024 op zitting behandeld, samen met zaaknummer NL24.14595. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
5. De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat uit een Eurodac-resultaat van 22 februari 2024 is gebleken dat eiser sinds 19 december 2016 internationale bescherming heeft in Duitsland. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat hij mag uitgaan van de informatie in Eurodac. Eiser heeft volgens de staatssecretaris niet aannemelijk gemaakt dat Duitsland de internationale verplichtingen in zijn geval niet nakomt. Bij voorkomende problemen dient eiser zich te wenden tot de (hogere) Duitse autoriteiten.
Internationale bescherming in Duitsland
6. Eiser voert aan dat onvoldoende is vastgesteld dat hij een verblijfsrecht heeft in Duitsland en of hij weer tot Duitsland wordt toegelaten. Volgens eiser is de Eurodac-registratie niet actueel, omdat de informatie ziet op de verblijfssituatie in Duitsland in 2016. Eiser stelt zich op het standpunt dat de Duitse autoriteiten de verleende internationale bescherming hebben ingetrokken vanwege zijn verblijf in de Verenigde Staten. Dat blijkt volgens eiser uit het feit dat hij bij terugkeer naar Duitsland een Duldung heeft gekregen. In de aanvullende beroepsgronden van 17 april 2024 verwijst eiser naar het AIDA-rapport van 6 april 2022, waaruit blijkt dat de internationale bescherming in Duitsland kan eindigen door intrekking of herroeping. De staatssecretaris had nadere informatie moeten opvragen bij de Duitse autoriteiten. Eiser verwijst naar uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 12 juni 2023 [1] , zittingsplaats Rotterdam, van 12 maart 2024 [2] en zittingsplaats Utrecht, van 23 april 2021 [3] . Uit die uitspraken blijkt volgens eiser dat de staatssecretaris niet uitsluitend mag afgaan op een Eurodac-registratie.
7. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) mag de staatssecretaris uitgaan van de juistheid van de informatie van een andere lidstaat, zoals gegevens in het Eurodac-systeem, mits het resultaat voldoende actueel is op het moment van het bestreden besluit en duidelijk wordt wat de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling bij terugkeer is [4] . Zolang de status niet na een individuele beoordeling is ingetrokken of beëindigd, geniet de vreemdeling bovendien internationale bescherming, ook als de vergunning is verlopen [5] . Als uit het Eurodac-systeem niet blijkt dat de internationale bescherming is ingetrokken, is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij geen internationale bescherming meer heeft [6] .
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat hij mocht uitgaan van de juistheid van de Eurodac-registratie. Het Eurodac-resultaat bevat actuele informatie van 22 februari 2024. Uit de registratie blijkt niet dat de Duitse autoriteiten de op 19 december 2016 verleende internationale bescherming hebben ingetrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Duitse autoriteiten de internationale bescherming hebben ingetrokken of beëindigd. Eiser heeft verklaard dat hij vanaf de zomer van 2017 anderhalf jaar in de Verenigde Staten heeft verbleven en dat de Amerikaans autoriteiten hem in overleg met de Duitse autoriteiten in 2019 hebben teruggestuurd naar Duitsland. Eiser heeft voorts verklaard dat hij bij terugkeer een Duldung heeft gekregen. Eiser heeft zijn verklaringen echter op geen enkele wijze onderbouwd, terwijl hij eveneens heeft verklaard dat hij de beschikking heeft gehad over documenten. Eiser stelt dat hij deze documenten is kwijtgeraakt of heeft verscheurd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat dit voor risico van eiser komt. De niet onderbouwde verklaringen van eiser zijn niet voldoende om aannemelijk te achten dat eiser geen internationale bescherming meer heeft in Duitsland. Eisers verwijzing naar het AIDA-rapport van 6 april 2022 leidt, daargelaten de vraag of de late indiening van dit rapport in strijd is met de goede procesorde, niet tot een ander oordeel. Het feit dat de Duitse autoriteiten de mogelijkheid hebben om de internationale bescherming in te trekken of te herroepen, betekent namelijk niet dat dit in eisers situatie is gebeurd. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris terecht heeft overwogen dat de gestelde bejegening door de Duitse autoriteiten niets zegt over de verblijfsrechtelijke positie van eiser. Bovendien ligt het op weg van eiser om bij de (hogere) Duitse autoriteiten te klagen om zijn rechten te effectueren. De staatssecretaris hoefde gelet op het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank geen nadere informatie over de verblijfsrechtelijke positie van eiser op te vragen bij de Duitse autoriteiten.
9. Eisers verwijzing naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Rotterdam en Utrecht, leidt niet tot een ander oordeel. Anders dan eiser stelt, blijkt uit deze uitspraken niet dat de staatssecretaris niet (uitsluitend) zou mogen afgaan op een Eurodac-resultaat. In die zaken was namelijk, anders dan in de situatie van eiser, sprake van bijkomende omstandigheden waardoor getwijfeld kon worden aan de juistheid van het Eurodac-resultaat. Eisers verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats leidt evenmin tot een ander oordeel. Ook uit deze uitspraak blijkt niet dat de staatssecretaris niet zou mogen afgaan op uitsluitend een Eurodac-resultaat.

Conclusie en gevolgen

10. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL23.13254
2.Zaaknummer NL23.40275
3.Zaaknummer NL21.172
4.Zie de uitspraken van de Afdeling van 1 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2441) en 12 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3128)
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 9 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1253) en 18 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2484)
6.Zie de uitspraken van de Afdeling van 1 november 2023 (ECLI:NL:RVA:2023:3965 en ECLI:NL:RVS:2023:3966)