ECLI:NL:RBDHA:2024:5925

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
SGR 20/6904
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van re-integratie-inspanningen en loonsanctie in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 april 2024, wordt de zaak behandeld van een eiseres die in beroep is gegaan tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inzake een loonsanctie voor haar ex-werkgever. De rechtbank oordeelt dat de ex-werkgever voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en dat er geen aanleiding is om een loonsanctie op te leggen. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N.M. Fakiri, betoogt dat de ex-werkgever niet aan de re-integratieverplichtingen heeft voldaan, wat heeft geleid tot schade in de vorm van gemiste pensioenopbouw en andere vergoedingen. De rechtbank stelt vast dat de ex-werkgever de eiseres regelmatig heeft gezien door de bedrijfsarts en dat alle voorgestelde interventies zijn uitgevoerd. De rechtbank concludeert dat de eiseres op elk moment een deskundigenoordeel had kunnen aanvragen als zij van mening was dat de ex-werkgever onvoldoende deed aan de re-integratie, maar dit niet heeft gedaan. Het beroep van de eiseres wordt ongegrond verklaard, maar de rechtbank constateert wel dat het bestreden besluit in strijd is met de hoorplicht van de Awb. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om dit gebrek te passeren, omdat de eiseres voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunten naar voren te brengen. De rechtbank veroordeelt de verweerder in de proceskosten van de eiseres en kent een schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6904

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans).
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[bedrijfsnaam] B.V., uit [vestigingsplaats] , de ex-werkgever
(gemachtigde: mr. H.H.M.A. Foesenek).

Inleiding

In het besluit van 8 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat aan de ex-werkgever geen loonsanctie wordt opgelegd omdat de geconstateerde tekortkoming tijdig is hersteld. Het primaire besluit is gebaseerd op het rapport van de arbeidsdeskundige van 8 april 2020.
In het besluit van 23 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Het bestreden besluit is gebaseerd op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) van 8 juli 2020. Volgens de arbeidsdeskundige b&b is er geen aanleiding om op arbeidskundige gronden af te wijken van het primaire besluit.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De ex-werkgever heeft een zienswijze ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2022 via videoverbinding op een zitting van de enkelvoudige kamer behandeld. Hieraan hebben eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van verweerder en de gemachtigde van de ex-werkgever deelgenomen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat.
De rechtbank heeft van partijen aanvullende stukken ontvangen.
Op 22 juni 2022 heeft de enkelvoudige kamer van de rechtbank het beroep verwezen naar een meervoudige kamer.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2024 op een zitting van de meervoudige kamer behandeld. Hieraan hebben eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Overwegingen

Gronden van eiseres
1.1
Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte geen loonsanctie heeft opgelegd aan de ex-werkgever omdat de ex-werkgever niet aan de re-integratieverplichtingen heeft voldaan en daardoor kansen gemist zijn. Eiseres vindt dat zij niet de gewenste begeleiding heeft gekregen om de onderliggende spanningen, angst en onveiligheid te verminderen zodat zij weer belastbaar zou worden voor haar eigen werk en/of passend werk. Ondanks het advies van Ergatis en de bedrijfsarts dat mogelijkheden bestonden voor passende arbeid is er niet ingezet om tot passende arbeid te komen. Ook zijn de gegeven adviezen van Ergatis niet opgevolgd. Uiteindelijk is mediation ingezet, maar pas vier maanden voor het einde van de wachttijd terwijl eiseres daar al om had gevraagd bij de aanvang van haar arbeidsongeschiktheid.
1.2
Eiseres betoogt dat zij belang heeft bij deze procedure, omdat zij schade heeft geleden door het bestreden besluit. Die schade is onder meer gelegen in het mislopen van opbouw van pensioen, doorbetaling van de overwerkvergoeding en uitbetaling van de dertiende maand en niet-genoten vakantie-uren.
1.3
Verder heeft verweerder eiseres ten onrechte in bezwaar niet gehoord. Eiseres heeft in haar bezwaarschrift al kenbaar gemaakt dat zij gebruik wenste te maken van haar recht om in bezwaar gehoord te worden. Eiseres is daar niet op teruggekomen. Verweerder heeft in de e-mail van 11 september 2020 aan de gemachtigde van eiseres ook geen duidelijke reactietermijn gegeven en daarbij niet aangegeven dat het recht op een hoorzitting zou komen te vervallen. Ook blijkt uit die e-mail volgens eiseres dat de arbeidsdeskundige zijn oordeel al klaar had en lijkt het erop neer te komen dat volgens verweerder een hoorzitting voor eiseres niet meer uitmaakt.
Standpunt van verweerder
2.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat terecht geen loonsanctie is opgelegd aan de ex-werkgever, omdat de inspanningen van de ex-werkgever als voldoende zijn aan te merken. Door de ex-werkgever is (weliswaar aan de late kant) een spoor 2-traject ingezet voor de duur van negen maanden. Verder heeft er terecht geen aanvullend arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden door de ex-werkgever naar de mogelijkheden in spoor 1, omdat eiseres zelf heeft aangegeven om gezondheidsredenen niet meer terug te willen keren in passend werk bij de ex-werkgever. Verweerder wijst erop dat eiseres met grote regelmaat is gezien door de bedrijfsarts en dat alle voorgestelde interventies door de ex-werkgever zijn uitgevoerd.
2.2
Volgens verweerder heeft eiseres belang bij deze procedure, omdat er in een derde loonsanctiejaar pensioenpremie wordt afgedragen door de ex-werkgever en dit tijdens het ontvangen van een WIA-uitkering niet gebeurt. Daarnaast is er sprake van een verschillende loonbelastingtabel (groen bij een WIA-uitkering en wit bij een inkomen uit loondienst).
2.3
Over het houden van een hoorzitting in bezwaar heeft verweerder op 11 september 2020 gebeld naar het kantoor van de gemachtigde van eiseres. Omdat er niet werd opgenomen is op diezelfde dag een e-mail verstuurd met het verzoek te laten weten of een hoorzitting op prijs werd gesteld met alleen de medewerker bezwaar. Verweerder heeft wel een ontvangstbevestiging ontvangen, maar geen reactie op de e-mail. Op 16 september 2020 is vervolgens een verdagingsbrief verstuurd waarop ook geen reactie is ontvangen. Uiteindelijk is op 23 september 2020 het bestreden besluit verstuurd. Verweerder vindt dat eiseres niet binnen een redelijke termijn heeft verklaard dat zij gebruik wenste te maken van het recht om gehoord te worden.
Zienswijze van de ex-werkgever
3.1
De ex-werkgever stelt zich op het standpunt dat hij de re-integratieverplichtingen heel serieus heeft genomen en dat er een gedegen re-integratietraject heeft plaatsgevonden. Zo is er vaak met eiseres gesproken, is de aanpak steeds waar nodig bijgestuurd, zijn alle adviezen consequent opgevolgd en zijn meerdere interventies ingezet. De focus in het eerste jaar heeft gelegen op interne re-integratie (spoor 1). Eiseres is in dat jaar vaak gezien door de bedrijfsarts. Ten aanzien van de mogelijkheden en de inzetbaarheid van eiseres zijn steeds de adviezen van de bedrijfsarts leidend geweest. Na een tweede uitval per 3 september 2018 was er een periode sprake van geen benutbare mogelijkheden. Eiseres is in die periode periodiek gezien door de bedrijfsarts en eiseres en de ex-werkgever hebben regelmatig contact met elkaar gehad, zowel telefonisch als in persoon. In het kader van de zoektocht naar geschikt werk is zowel een arbeidsdeskundige ingezet, als is een spoor 2-traject gestart. Dit heeft helaas niet tot re-integratie geleid. Dat betekent echter niet dat de ex-werkgever niet adequaat heeft gehandeld of geen adequaat beleid heeft gevoerd. Ten aanzien van het verzoek van eiseres om mediation geldt dat de bedrijfsarts kort na de uitval van eiseres adviseerde een gesprek aan te gaan. Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 14 mei 2018. Hierna is eiseres niet meer ingegaan op de mogelijkheid alsnog mediation in te zetten. Het contact tussen partijen verliep goed en prettig, zodat er geen aanleiding was mediation in te zetten. Nadat de bedrijfsarts in december 2019 mediation adviseerde, is de mediation in januari 2020 gestart.
3.2
De ex-werkgever voert aan dat eiseres geen belang heeft bij deze procedure. Ten aanzien van de loondoorbetaling gedurende een eventueel derde ziektejaar kan niet simpelweg worden gesteld dat eiseres recht zou hebben gehad op doorbetaling van 100% salaris, zijnde een brutobedrag van € 2.400,- per maand. Eiseres had in het tweede ziektejaar al geen recht op doorbetaling van 100% salaris, maar uit coulance is daar toch voor gekozen. Als uitgegaan wordt van een loondoorbetaling van 70% gedurende het derde ziektejaar, zou eiseres in geval van een loonsanctie, inclusief vakantiegeld, € 1.814,40 bruto hebben ontvangen. Eiseres ontving echter een hogere WIA-uitkering, zodat het niet opleggen van een loonsanctie financieel gunstiger is voor haar. Zelfs als zij gedurende een derde ziektejaar recht zou hebben gehad op een eindejaarsuitkering en uitbetaling van de niet-genoten vakantie-uren, wat niet op voorhand zeker was, dan nog ontving eiseres meer met haar WIA-uitkering dan met een eventuele loondoorbetaling.
Relevante wet- en regelgeving
4. De voor de beoordeling van deze zaak relevante wet- en regelgeving zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak die hiervan deel uitmaakt.
Beoordeling door de rechtbank
Procesbelang
5.1
In vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is neergelegd dat sprake is van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. [1] Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven als de betrokkene een uitspraak wenst met het oog op een toekomstig verzoek om schadevergoeding. Dan is wel vereist dat het bestaan van schade als gevolg van de besluitvorming niet op voorhand onaannemelijk is. [2]
5.2
Eiseres wenst een uitspraak met het oog op een toekomstig verzoek om schadevergoeding. De rechtbank is van oordeel dat het bestaan van schade als gevolg van de besluitvorming niet op voorhand onaannemelijk is. Eiseres heeft dus belang bij deze procedure.
Hoorplicht
6.1
Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. Van het horen van een belanghebbende kan uitsluitend worden afgezien in de in artikel 7:3 van de Awb genoemde gevallen. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder d, van de Awb kan van het horen worden afgezien indien de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.
6.2
In het dossier zit een e-mail van 11 september 2020 van de gemachtigde van verweerder aan de gemachtigde van eiseres. In de e-mail staat het volgende:
“Ik heb vandaag geprobeerd u telefonisch te bereiken maar dat is niet gelukt, vandaar mijn mailtje.
Mijn vraag aan u is of u nog prijs stelt op een hoorzitting ?
De arbeidsdeskundige B&B heeft inmiddels gerapporteerd, de hoorzitting zou dus alleen met mij zijn.
Als u daar prijs op stelt verneem ik dat graag, anders geef ik volgende week de beslissing op bezwaar af.”
6.3
De rechtbank stelt vast dat in de e-mail van 11 september 2020 door verweerder geen termijn wordt gegeven waarbinnen de gemachtigde van eiseres kan aangeven dat zij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord. Verder had eiseres in haar bezwaarschrift van 27 april 2020 al te kennen gegeven dat zij gebruik wenste te maken van haar recht om te worden gehoord. De rechtbank is van oordeel dat verweerder uit de omstandigheid dat eiseres niet heeft gereageerd op de e-mail van 11 september 2020 en de verdagingsbrief van 16 september 2020 niet zonder meer mocht afleiden dat eiseres geen hoorzitting meer wenste. Verweerder heeft daarom niet op grond van artikel 7:3, aanhef en onder d, van de Awb kunnen afzien van het horen.
Loonsanctie
7.1
De wettelijke regels en beleidsregels die voor de inhoudelijke beoordeling belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
7.2
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres ten tijde van de beoordeling van de re-integratie-inspanningen niet in structurele arbeid met een loonwaarde van ten minste 65% van het oorspronkelijk loon had hervat en dat daarmee geen sprake is van een bevredigend resultaat als bedoeld in de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224) (de Beleidsregels). Indien verweerder het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling in het bijzonder worden gekeken naar datgene wat door werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is.
7.3
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verweerder met juistheid heeft geoordeeld dat de ex-werkgever voldoende re-integratie-activiteiten heeft verricht.
7.4.1
De rechtbank overweegt dat uit het dossier het volgende blijkt ten aanzien van de re-integratie-activiteiten.
7.4.2
Op 26 april 2018, de eerste ziektedag van eiseres, adviseert de bedrijfsarts eiseres en haar leidinggevende om op korte termijn met elkaar over de ontstane problematiek in gesprek gaan, eventueel in aanwezigheid van een HR-adviseur. Een korte interventieperiode tot 7 mei 2018 is daarbij volgens de bedrijfsarts zinvol. In die periode dienen afspraken te worden gemaakt over de oplossing van de problematiek.
7.4.3
Op 7 juni 2018 adviseert de bedrijfsarts om het werk de komende week te hervatten voor 2 uur per dag, rekening houdend met de door hem genoemde beperkingen. De verwachting van de bedrijfsarts is dat eiseres na haar vakantie het aantal uren kan opbouwen naar 4 uur per dag.
7.4.4
Op 5 juli 2018 adviseert de bedrijfsarts om het aantal uren vanaf de volgende week uit te breiden naar 3 uur per dag en daarna na 2 weken naar 4 uur per dag. Vervolgens verwacht de bedrijfsarts dat eiseres het aantal uren geleidelijk verder kan uitbreiden. Het advies is om samen een plan te maken, waarbij ook afspraken worden gemaakt over de opbouw van haar taken.
7.4.5
Op 19 juli 2018 adviseert de bedrijfsarts om het aantal uren uit te breiden naar 4 uur per dag en vervolgens na 2 weken naar 5 tot 6 uur per dag. Verder adviseert de bedrijfsarts om samen met eiseres een plan te maken voor het opbouwen van haar taken.
7.4.6
Op 16 augustus 2018 adviseert de bedrijfsarts om het aantal uren vanaf 27 augustus 2018 uit te breiden naar 6 uur per dag en vervolgens na 2 weken naar 7 uur per dag.
7.4.7
Uit e-mails tussen eiseres en B. Folcherts volgt dat eiseres in de periode van mei tot en met augustus 2018 heeft geprobeerd in aangepast werk op te bouwen. Uit de e-mail van 16 augustus 2018 volgt dat eiseres heeft kunnen opbouwen tot 5 uur per dag in aangepast werk. Op 27 augustus 2018 valt eiseres volledig uit. Op de zitting heeft eiseres benadrukt dat zij maximaal 4 uur per dag heeft kunnen opbouwen. De week dat zij 5 uur per dag zou gaan werken, viel zij weer volledig uit.
7.4.8
Op 13 september 2018 acht de bedrijfsarts de belastbaarheid van eiseres onvoldoende om het werk weer op te kunnen pakken. De bedrijfsarts verwacht dat de belastbaarheid in de komende weken geleidelijk zal toenemen, maar verwacht niet dat zij op korte termijn het werk kan hervatten.
7.4.9
Op 29 oktober 2018 geeft de bedrijfsarts aan dat eiseres nog steeds geen benutbare mogelijkheden heeft.
7.4.10
Op 20 december 2018 acht de bedrijfsarts eiseres nog niet in staat om te hervatten in eigen of aangepast werk.
7.4.11
Op 7 februari 2019 adviseert de arts in opleiding tot specialist (AIOS) bedrijfsarts van de nieuwe arbodienst dat eiseres pas kan starten met re-integratie als er een oplossing is voor de spanningen op de werkvloer. De AIOS bedrijfsarts adviseert hetzelfde op 7 maart 2019. Een door eiseres voorgestelde behandeling kan de AIOS bedrijfsarts niet onderschrijven, maar niet kan worden uitgesloten dat de behandeling effectief kan zijn.
7.4.12
Op 16 mei 2019 adviseert de AIOS bedrijfsarts de inzet van een arbeidsdeskundige vanwege de verzuimduur.
7.4.13
Op 10 april 2019 heeft een intake plaatsgevonden bij Skils en op 11 juni 2019 heeft bij de start van het traject een driegesprek plaatsgevonden. In dit gesprek zijn de volgende afspraken gemaakt:
- De ex-werkgever gaat mogelijkheden onderzoeken voor re-integratie bij een bedrijf
dat dichterbij eiseres gevestigd is, zodat eiseres kan starten in een overzichtelijke werkomgeving met minder reistijd;
- Eiseres regelt via de huisarts een verwijzing naar de specialistische GGZ voor
behandeling van de gezondheidsproblemen;
- Skils ondersteunt het re-integratietraject. De coachingsgesprekken starten als
een werkplek in beeld is. De doelen uit het Doel- en Adviesplan blijven gehandhaafd. Verder zal er aandacht zijn voor de gevoelens van eiseres jegens de ex-werkgever en het in de toekomst leren omgaan met collega’s met wie het contact moeizaam verloopt.
7.4.14
Op 13 juni 2019 adviseert de AIOS bedrijfsarts om een spoor 2 re-integratietraject in gang te zetten.
7.4.15
Op 11 juli 2019 adviseert de AIOS bedrijfsarts om een medische expertise in te zetten vanwege het uitblijven van een duidelijk herstel. Tot de uitslag van het arbeidsdeskundig onderzoek adviseert de AIOS bedrijfsarts om de huidige spoor 2-activiteiten niet te intensiveren en eiseres nog niet in te zetten voor mogelijk passende werkzaamheden.
7.4.16
De conclusie van de arbeidsdeskundige van Margolin op 19 juli 2019 is dat:
- eiseres op dit moment niet geschikt is te achten voor het eigen werk;
- re-integratie in eigen of ander werk bij de eigen werkgever te zijner tijd eventueel tot de mogelijkheden behoort;
- re-integratie bij een andere werkgever, het zogenaamde spoor 2, aan de orde is.
7.4.17
Op 9 augustus 2019 adviseert een waarnemend arts om tot de uitslag van het arbeidsdeskundig onderzoek, de huidige spoor 2-activiteiten niet te intensiveren en eiseres nog niet in te zetten voor mogelijk passende werkzaamheden.
7.4.18
Op 5 september 2019 adviseert de AIOS bedrijfsarts dat hij gezien het lopende traject geen opties ziet voor het hervatten van de eigen werkzaamheden. Mochten de ex-werkgever en eiseres wel mogelijkheden ontdekken, dan adviseert hij om die te benutten. Het is van belang om een blik op de toekomst te richten en de nadruk te houden op de behandelingen en de loopbaancoaching.
7.4.19
De voortgangsrapportage re-integratietraject 2e spoor van Margolin van 24 oktober 2019 vermeldt dat de activiteiten van eiseres nog niet hebben geleid tot ander passend werk extern.
7.4.20
Op 31 oktober 2019 adviseert de AIOS bedrijfsarts hetzelfde als op 5 september 2019.
7.4.21
Het rapport van Ergatis van 4 november 2019 vermeldt dat eiseres (onder meer) gebaat is bij:
- Het inzetten van coaching / begeleiding welke gericht is op klachtenvermindering, copingstijl, zelfbeeld en het bewaren van een gezond evenwicht;
- Het bespreekbaar maken van werkgerelateerde stressfactoren, met name het gevoel niet gehoord te worden, waardoor eiseres de ervaren spanningen (deels) kan loslaten;
- Herkenbare, afgebakende werkzaamheden die vooralsnog beperkte (tijds)druk met zich meebrengen. Hierbij lijkt het aan te raden dat eiseres op een andere afdeling zal re-integreren om niet (direct) te worden geconfronteerd met de betreffende supervisor. Op termijn lijkt het zinvol om, mogelijk in aanwezigheid van een neutrale derde partij, een gesprek te plannen waarin eiseres deze persoon kan bevragen en aan kan geven wat zijn gedrag voor haar heeft betekend.
- Zorgvuldige evaluatie en monitoring van het verdere proces, waarbij middels opbouwende feedback de voortgang wordt besproken.
7.4.22
Op 12 december 2019 adviseert de AIOS bedrijfsarts om mediation in te zetten, omdat er nog verstoorde arbeidsverhoudingen zijn. Er is deels passend werk bij de ex-werkgever, maar door de aanwezigheid van het conflict ziet de AIOS bedrijfsarts geen mogelijkheid om de werkzaamheden bij de eigen werkgever te benutten. Het spoor 2 re-integratietraject is gaande.
7.4.23
Uit de eindrapportage van Margolin van 26 januari 2020 volgt dat de activiteiten van eiseres nog niet hebben geleid tot ander passend werk extern en dat het spoor 2-traject wordt afgesloten gezien de afloop van de termijn.
7.4.24
Uit de eindrapportage van Margolin van 28 april 2020 volgt dat de activiteiten van eiseres nog niet hebben geleid tot ander passend werk extern.
7.5
De rechtbank begrijpt dat eiseres de ex-werkgever de volgende punten – kort weergegeven – verwijt. De rechtbank zal de re-integratie-activiteiten van de ex-werkgever aan de hand van deze punten bespreken.
Er was in de beginfase geen gedegen plan van aanpak waar eiseres en de ex-werkgever op terug konden vallen;
Er is te laat mediation ingezet;
Het advies van Ergatis is niet opgevolgd;
Skils heeft geadviseerd om mindcoaching in te zetten maar dit is niet gebeurd;
De ex-werkgever heeft kansen gemist in spoor 1.
Ten aanzien van punt 1
7.6
Wat betreft het plan van aanpak in de beginfase overweegt de rechtbank dat – zoals hiervoor is weergegeven onder 7.4.3 tot en met 7.4.6 – eiseres in de periode van haar re-integratie van mei tot en met augustus 2018 maandelijks is gezien door de bedrijfsarts en de bedrijfsarts steeds heeft geadviseerd om in uren op te bouwen. Zoals eerder onder 7.4.7 is weergegeven bevinden zich in het dossier verschillende e-mails tussen eiseres en B. Folcherts. Uit deze e-mails blijkt niet alleen de daadwerkelijke voortgang in urenopbouw van de re-integratie van eiseres, maar ook staan in deze e-mails de afspraken die eiseres met de ex-werkgever heeft gemaakt met betrekking tot de werkzaamheden en het aantal uren. Indien de gemaakte afspraken zijn gewijzigd, dan is dit ook aangegeven in een e-mail. De rechtbank is van oordeel dat uit deze e-mails blijkt dat er sprake is van een plan van aanpak ten aanzien van de door de bedrijfsarts geadviseerde urenopbouw enerzijds en de afspraken tussen eiseres en de ex-werkgever over de invulling van die urenopbouw anderzijds, alsmede de gemaakte afspraken over de invulling van de werkzaamheden waar zowel eiseres als de ex-werkgever op terug konden vallen.
Ten aanzien van punt 2
7.7.1
Over het verwijt van eiseres dat de ex-werkgever te laat mediation heeft ingezet, betoogt eiseres aanvullend dat zij al bij de aanvang van haar arbeidsongeschiktheid gevraagd had om mediation, maar dat die pas vier maanden voor het einde van de wachttijd is ingezet. De mediation vond ook nog eens plaats zonder haar supervisor, zodat de mediation volgens eiseres geen zin had. Als de mediation eerder was ingezet en de betreffende supervisor erbij betrokken was geweest, dan had eiseres kunnen re-integreren. De mediation was bovendien niet gericht op het normaliseren van de arbeidsverhoudingen.
7.7.2
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verwijt dat uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 8 april 2020 volgt dat de arbeidsdeskundige de bedrijfsarts heeft gevraagd waarom er pas in januari 2020 een mediationtraject is ingezet. De bedrijfsarts heeft daarop geantwoord dat voor een opbouwend plan van gesprekken is gekozen om escalatie van het conflict te voorkomen. Hierbij past een mediationtraject pas na enkele eerdere stappen. Daarbij is de richtlijn “Conflicten in de werksituatie” van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) gevolgd. In fase 1 is opgebouwd in de hiërarchie van de ex-werkgever. In dit kader heeft er op 14 mei 2018 een gesprek plaatsgevonden met eiseres, waarna zij op 15 mei 2018 is gestart in haar eigen werkzaamheden voor 16 uur per week. Vervolgens hebben op 31 mei 2018, 28 juni 2018, 12 juli 2018 en 19 juli 2018 gesprekken plaatsgevonden. Uit de rapporten van de bedrijfsarts van 13 september 2018, 29 oktober 2018 en 20 december 2018 volgt dat sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden en dat een aanvullende interventie niet nodig is wegens passende behandeling. Op 7 februari 2019 adviseert de bedrijfsarts dat eiseres pas kan starten met de re-integratie als er een oplossing is voor de spanningen op de werkvloer en dat eiseres en de ex-werkgever daar onderling afspraken over kunnen maken als onderdeel van de oplossing van de huidige situatie. Op 7 februari 2019 en op 1 maart 2019 hebben gesprekken plaatsgevonden tussen eiseres en de ex-werkgever. Toen fase 1 niet succesvol bleek, is er een externe gespreksbegeleiding bij Skils gestart (fase 2). Vanwege de belastbaarheid van eiseres en haar wensen ten aanzien van nog meer interventies (na een verergering van belemmeringen bij het arbeidsgeneeskundig onderzoek) is in een poging tot de-escalatie door de organisatie eerst gekozen voor mediation via het nieuwe hoofd van HRM. Toen dit niet succesvol bleek heeft de bedrijfsarts in december 2019 geadviseerd tot externe mediation (fase 3). De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige heeft kunnen concluderen dat de ex-werkgever aan de hand van de drie fases uit de NVAB-richtlijn “Conflicten in de werksituatie” adequaat heeft gehandeld en niet eerder mediation hoefde in te zetten.
Ten aanzien van punt 3
7.8
Met het verwijt dat de ex-werkgever het advies van Ergatis niet heeft opgevolgd, doelt eiseres op de hiervoor in 7.4.21 weergegeven punten. De rechtbank begrijpt die punten zo dat daarmee met name werd beoogd eiseres te laten re-integreren bij de ex-werkgever. Na het rapport van Ergatis heeft de AIOS bedrijfsarts eiseres op 12 december 2019 op het spreekuur gezien. Hij heeft geconstateerd dat er nog steeds verstoorde arbeidsverhoudingen waren, waarvoor gesprekken zijn geweest. Hij heeft geadviseerd mediation in te zetten. Door de aanwezigheid van het conflict zag de AIOS bedrijfsarts geen mogelijkheid om de werkzaamheden bij de eigen werkgever te benutten. Nu hieruit volgt dat op dat moment re-integratie bij de ex-werkgever niet tot de mogelijkheden behoorde, waren de door Ergatis genoemde punten niet aan de orde. Van het in dit verband missen van re-integratiekansen is dan ook geen sprake. Ten aanzien van het eerste punt, het inzetten van coaching, geldt verder ook hetgeen hierna wordt overwogen.
Ten aanzien van punt 4
7.9
Wat betreft het verwijt van eiseres dat Skils mindcoaching heeft geadviseerd maar dat dit niet is ingezet, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de tussenevaluatie van Skils van 11 juni 2019 volgt dat coachingsgesprekken zullen starten als een werkplek in beeld is. De rechtbank stelt vast dat het daadwerkelijk starten met re-integratie op een concrete werkplek niet aan de orde is geweest, zodat coachingsgesprekken ook nog niet hoefden te starten.
Ten aanzien van punt 5
7.10.1
Ten aanzien van het verwijt dat de ex-werkgever kansen heeft gemist in spoor 1 stelt eiseres aanvullend, dat wat haar betreft de optie om terug te keren naar het eigen werk nooit volledig is weggeweest. Zo heeft zij nooit gezegd dat zij niet meer terug wilde keren bij de ex-werkgever. De optie van terugkeer stond voor haar altijd open en de ex-werkgever wist dat. Zij betwist verder dat de functie op de afdeling marketing/communicatie ooit aan haar is aangeboden. Op een gegeven moment was de supervisor die heeft bijgedragen aan haar arbeidsongeschiktheid niet meer werkzaam bij de ex-werkgever. Volgens eiseres was het vanaf dat moment voor haar geen probleem meer geweest om terug te keren.
7.10.2
Uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 8 april 2020 volgt dat de ex-werkgever aan de arbeidsdeskundige heeft aangegeven dat tijdens de frequente telefonische contacten en tijdens driegesprekken regelmatig is gesproken over terugkeer en passende werkzaamheden. Er waren steeds redenen waardoor dit door eiseres werd afgewezen. Eiseres heeft volgens de ex-werkgever meerdere keren aangegeven dat zij het tweede spoortraject verkiest boven een re-integratietraject bij de ex-werkgever. Op 12 december 2019 heeft een medewerker van HR eiseres passende werkzaamheden op de afdeling marketing/communicatie aangeboden. Volgens de ex-werkgever wees eiseres dat resoluut af en gaf zij aan dat haar welzijn weer was verslechterd nadat haar eerder die week telefonisch deze optie was voorgelegd. Ook gaf zij aan dat zij niet in staat was te reizen met het openbaar vervoer en dat haar partner haar ook niet kon brengen omdat hij moet werken en niet veelvuldig vrij kon nemen. Verder staat in het rapport dat uit het gesprek tussen de arbeidsdeskundige en eiseres volgens de arbeidsdeskundige duidelijk wordt dat terugkeer in passend werk bij de eigen werkgever geen optie meer is. Eiseres geeft aan nog steeds niet in staat te zijn met eigen en openbaar vervoer te reizen. Daarnaast verwacht eiseres dat haar klachten alleen maar zullen toenemen als er aan een terugkeertraject bij de eigen werkgever meegewerkt moet worden. Eiseres kan zich dan ook vinden in het afsluiten van het spoor 1 traject door de re-integratie-inspanningen van de werkgever in zijn geheel als voldoende aan te merken. De arbeidsdeskundige is van mening dat de inspanningen van de ex-werkgever voldoende zijn. Hij vermeldt daarbij dat er geen aanvullend arbeidskundig onderzoek heeft plaatsgevonden naar de mogelijkheden in spoor 1 maar dat eiseres zelf te kennen heeft gegeven om gezondheidsredenen niet meer terug te willen keren in passend werk bij de eigen werkgever.
7.10.3
De rechtbank stelt vast dat uit het arbeidsdeskundig rapport van Margolin van 19 juli 2019 (zie overweging 7.4.16) volgt dat re-integratie in eigen of ander werk bij de ex-werkgever te zijner tijd eventueel tot de mogelijkheden behoort en dat spoor 2 aan de orde is. Uit de rapportage van Margolin van 26 januari 2020 (zie 7.4.23) blijkt dat eiseres op 19 juni 2019 is aangemeld voor een spoor 2 re-integratietraject bij Margolin. Dit traject is op 26 juli 2019 gestart. De AIOS bedrijfsarts vermeldt vervolgens in zijn advies van 5 september 2019 (zie 7.4.18) dat hij geen opties ziet voor het hervatten van de eigen werkzaamheden. Als de ex-werkgever en eiseres wel mogelijkheden ontdekken, dan wordt geadviseerd om die te benutten. Uit de voortgangsrapportage re-integratietraject 2e spoor van Margolin van 24 oktober 2019 (zie 7.4.19) volgt verder dat de activiteiten van eiseres nog niet hebben geleid tot ander passend werk extern. De rechtbank maakt hieruit op dat tussen juni 2019 en december 2019 het eerste en tweede spoor naast elkaar liepen. Het advies van de AIOS bedrijfsarts van 12 december 2019 (zie 7.4.22) vermeldt voorts dat er deels passend werk is bij de ex-werkgever. Door de aanwezigheid van het conflict ziet de AIOS bedrijfsarts geen mogelijkheid om de werkzaamheden bij de ex-werkgever te benutten. Uit de eindevaluatie van 27 januari 2020 volgt dat er nog mogelijkheden in spoor 1 zijn, maar dat de bedrijfsarts heeft geadviseerd om eerst mediation te volgen en “daarna 2e spoor elders”. Eiseres heeft deze eindevaluatie ondertekend. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit wat hiervoor is weergegeven niet dat de ex-werkgever re-integratiekansen in spoor 1 heeft gemist. De rechtbank acht hierbij van belang dat – zo volgt uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 8 april 2020 – de ex-werkgever heeft aangegeven dat zij geen veilige omgeving konden garanderen als kleine werkgever met een open kantoortuin en dat werkhervatting in passend werk bij de ex-werkgever daarom niet als de juiste optie werd gezien. Verder blijkt uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 8 april 2020 dat eiseres heeft aangeven zich te kunnen vinden in het afsluiten van het spoor 1 traject door de re-integratie-inspanningen van de ex-werkgever in zijn geheel als voldoende aan te merken. Uit de rapporten van de bedrijfsarts volgt ook niet dat in het geval de supervisor niet meer werkzaam zou zijn bij de ex-werkgever, eiseres zou kunnen re-integreren bij de ex-werkgever.
8. De rechtbank begrijpt de frustratie van eiseres over haar arbeidsongeschiktheid die gerelateerd is aan een arbeidsconflict, maar de rechtbank ziet in hetgeen zij aanvoert geen aanleiding om te oordelen dat de re-integratie-inspanningen van de ex-werkgever onvoldoende zijn geweest. Naast hetgeen zij hiervoor heeft overwogen acht de rechtbank hierbij verder nog van belang dat – zoals ook uit de onder 7.4.2 tot en met 7.4.24 weergegeven re-integratie-activiteiten volgt – de ex-werkgever niet heeft stilgezeten in de re-integratie van eiseres. Eiseres is vrijwel iedere maand gezien door de bedrijfsarts en alle door de bedrijfsarts voorgestelde interventies zijn uitgevoerd. Verder zitten in het dossier meerdere stukken die zien op de re-integratie van eiseres en die door eiseres zijn ondertekend, zoals de evaluatie van 7 februari 2019, de (eerstejaars)evaluatie van 20 augustus 2019 en de eindevaluatie van 27 januari 2020. De rechtbank gaat ervan uit dat eiseres het eens is met de inhoud van die stukken omdat zij die stukken heeft ondertekend. Bovendien had eiseres op ieder moment een deskundigenoordeel bij verweerder kunnen aanvragen indien zij van mening was dat de ex-werkgever onvoldoende deed aan de re-integratie, maar zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
Conclusie
9. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht heeft bepaald dat aan de ex-werkgever geen loonsanctie wordt opgelegd. Het beroep is ongegrond.
10. Gelet op hetgeen in 5.3 is overwogen is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb genomen. Eiseres heeft echter de gelegenheid gehad om in beroep op twee zittingen haar standpunten naar voren te brengen en stukken over te leggen, en heeft van die gelegenheid ook gebruik gemaakt. De rechtbank ziet daarom aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, nu het beroep ongegrond is en aannemelijk is dat eiseres door het gebrek niet is benadeeld.
11. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt aanleiding gezien om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor een nadere zitting anders dan na tussenuitspraak, met een waarde per punt van € 875,-).
12. De rechtbank ziet ook aanleiding om verweerder op te dragen het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
13.1
Eiseres heeft verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Naar vaste rechtspraak geldt het uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase samen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren, behoudens bijzondere omstandigheden. Als de redelijke termijn is overschreden, wordt verondersteld dat betrokkene immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Ook hier kunnen bijzondere omstandigheden reden zijn om daarvan af te wijken.
13.2
De redelijke termijn is aangevangen op de dag van ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder, te weten 28 april 2020. Tot aan de dag van de uitspraak is – naar boven afgerond – 4 jaar verstreken. Het bestuurlijk deel van deze procedure bedraagt – naar boven afgerond – 5 maanden. De overschrijding van de redelijke termijn heeft alleen in de rechterlijke fase plaatsgevonden. De redelijke termijn is in totaal – naar boven afgerond – met 3,5 jaar overschreden.
13.3
Uitgaande van een vergoeding van € 500,- per half jaar komt de rechtbank tot een vergoeding van € 3.500,-. Dit bedrag zal worden toegerekend aan de Staat.
13.4
Aanleiding bestaat om de Staat te veroordelen in de proceskosten die verband houden met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden op grond van het Bpb in totaal vastgesteld op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Voor toekenning van een afzonderlijk punt voor de behandeling ter zitting van het verzoek om schadevergoeding bestaat in dit geval geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.187,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- wijst het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toe;
- veroordeelt de Staat tot betaling aan eiseres van een schadevergoeding van € 3.500,-
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzitter, en mr. M.P. Verloop en mr. R.S. Wijling, leden, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Artikel 25, negende lid, van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA):
Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid dan wel de krachtens het zevende lid gestelde regels niet of niet volledig nakomt of onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het UWV het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of reïntegratie-inspanningen kan herstellen. De verlenging bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52
weken. […]
Artikel 65 van de WIA:
De aanvraag voor een uitkering op grond van deze wet gaat vergezeld van een reïntegratieverslag als bedoeld in artikel 25, derde lid. De eerste zin is niet van toepassing voorzover artikel 26, eerste lid, toepassing vindt. Het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde […] in redelijkheid hebben kunnen komen tot de reïntegratie-inspanningen, die zijn verricht.
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224) heeft het Uwv een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Daarnaast is van belang de Werkwijzer Poortwachter 2018, waarmee het Uwv aan werkgevers duidelijkheid probeert te bieden over wat van hen bij de re-integratie van een werknemer wordt verwacht.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1119.
2.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 20 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:244.