ECLI:NL:RBDHA:2024:5923

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
NL24.15728
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, van Kazachse nationaliteit, was op de hoogte gebracht van de redenen van zijn bewaring en had de informatiebrief in het Russisch ontvangen. De rechtbank oordeelde dat er een concreet aanknopingspunt voor overdracht bestond op basis van de Dublinverordening, en dat de gronden 3a, 3k en 4d voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser dat de staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd waarom de maatregel noodzakelijk was en dat er geen lichter middel kon worden toegepast. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelde en dat er zicht op overdracht bestond. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, evenals het verzoek om schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15728

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Kazachse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. C.K.E.E. Fischer-Fuhler),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 5 april 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden
aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel
nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de
Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal
onttrekken. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. Eiser voert aan dat hij niet kan controleren of het bestreden besluit is ondertekend door een bevoegd ambtenaar. Daarnaast stelt eiser dat er in het bestreden besluit sprake is van wollig taalgebruik doordat het niet duidelijk is wat wordt bedoeld met artikel 50a, eerste lid van de Vw. De gemachtigde van eiser voert verder aan dat zij niet kan controleren of eiser op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring, zoals bedoeld in artikel 5.3 van het Vb. De gemachtigde van eiser stelt dat zij uit het proces verbaal van het gehoor alleen kan opmaken dat aan eiser is uitgelegd dat er een onttrekkingsrisico is en dat eiser een brief heeft gekregen.
4.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling met behulp van een Russische tolk heeft plaatsgevonden. Uit de maatregel volgt ook dat de inhoud van de maatregel en de reden van bewaring voorafgaand aan de uitreiking van de maatregel via een tolk aan eiser zijn medegedeeld. Verder is eiser via de tolk op de hoogte gebracht van het feit dat hij bijstand krijgt van een advocaat en dat hij de maatregel kan voorleggen aan de rechter. De rechtbank overweegt voorts dat aan eiser in het Russisch de informatiebrief ‘Waarom u in bewaring bent gesteld’ is uitgereikt. Hieruit volgt dat eiser op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser op de juiste grondslag, namelijk op grond van artikel 50a, eerste lid van de Vw, is opgehouden. De rechtbank volgt de stelling van eiser dat het onduidelijk is wat wordt bedoeld met artikel 50a, eerste lid van de Vw, dan ook niet. Ten aanzien van de stelling van eiser dat niet gecontroleerd kan worden of de ambtenaar, die de maatregel heeft ondertekend, ook bevoegd was tot ondertekening, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om aan de bevoegdheid van de ambtenaar te twijfelen. De beroepsgronden slagen niet.
Grondslag en gronden
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Er bestond een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening nu uit de bevraging in het Eurodac-systeem blijkt dat eiser een Eurodac hit in Zweden heeft, waar hij op 26 juli 2022 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Gelet op het voorgaande bestond ten tijde van de inbewaringstelling een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening.
5.1.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris de gronden 3a, 3k, en 4d aan de maatregel ten grondslag heeft mogen leggen. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is ingereisd, nu hij niet in het bezit was van een paspoort met geldig visum (3a), dat eiser op 26 januari 2024 een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, maar hier geen gevolg aan heeft gegeven en ook meermaals heeft verklaard niet naar Zweden te willen (3k) en dat eiser niet beschikt over voldoende middelen van bestaan (4d). De rechtbank is van oordeel dat deze gronden, in samenhang bezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris grond 4a, gelet op de motivering daarvan in de maatregel, niet aan eiser kan tegenwerpen. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) eerder heeft overwogen, blijkt uit de grond dat de vreemdeling zich niet aan een of meer voor hem geldende verplichtingen heeft gehouden, als bedoeld in hoofdstuk 4 van het Vb, niet reeds aanstonds dat het risico bestaat, dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken dan wel dat hij de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert, nu niet duidelijk is om welke verplichting het gaat. [1] De staatssecretaris heeft in het besluit weliswaar gesteld dat gehandeld is in strijd met artikel 4.21 van het Vb, maar heeft desgevraagd niet kunnen toelichten op welk onderdeel van artikel 4.21 van het Vb hij hier specifiek het oog heeft gehad. Gelet hierop heeft de staatssecretaris dan ook niet voldoende gemotiveerd aan welke verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb eiser zich niet heeft gehouden en is het risico op onttrekking bij deze grond niet voldoende gemotiveerd. Grond 4c (geen vaste woon- of verblijfplaats) kan ook niet aan de maatregel ten grondslag worden gelegd. Dat eiser niet is ingeschreven in de Basisregistratie Personen is niet allesbepalend voor de vraag of sprake is van een vaste woon- of verblijfplaats. In dit geval heeft het verblijf van eiser in het asielzoekerscentrum te gelden als vaste woon- of verblijfplaats. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet in geschil is dat eiser zich tot aan de bewaring elke week heeft gemeld en dat eiser voorafgaand aan de bewaringsmaatregel ook is opgehaald bij het asielzoekerscentrum waar hij verbleef.
Lichter middel
6. Eiser stelt dat de staatssecretaris in de maatregel onvoldoende blijk heeft gegeven van een gedegen belangenafweging. Eiser stelt dat hij ernstig ziek is, dat hij belang heeft bij medische behandeling, dat hij het zwaar heeft in bewaring en dat hij zich aan alle afspraken heeft gehouden. Eiser stelt dat de noodzakelijkheid van de bewaring beter moet worden gemotiveerd.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij niet wil terugkeren naar Zweden, de staatssecretaris er terecht vanuit is gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Eiser heeft daarnaast op geen enkele wijze acties ondernomen die konden bijdragen aan een vrijwillige overdracht en heeft geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid en mogelijkheden om Nederland op vrijwillige basis te verlaten. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
6.2.
De rechtbank overweegt voorts dat de staatssecretaris de medische omstandigheden van eiser voldoende bij de belangenafweging heeft betrokken en terecht heeft gesteld dat de medische zorgverlening binnen het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Voorts overweegt de rechtbank dat de staatssecretaris in het bestreden besluit ook heeft overwogen dat er gespecialiseerde zorg in het detentiecentrum aanwezig is en dat, mocht deze zorg niet voldoende zijn, eiser kan worden overgeplaatst naar een regulier ziekenhuis, een penitentiair psychiatrisch centrum of een gesloten gezondheidsinstelling. Verder is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. [2]
Voortvarendheid en zicht op overdracht
7. Naar het oordeel van de rechtbank werkt de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de overdracht van eiser en bestaat er zicht op overdracht. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is. [3] De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris op de vijfde dag, namelijk 10 april 2024, een vertrekgesprek met eiser heeft gehouden. Het zicht op overdracht ontbreekt niet nu er een claimakkoord is ontvangen op 4 december 2023 en een overdracht gepland stond op 15 april 2024.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS, 18 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9093.
2.Zie de uitspraak van de ABRvS van 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674.
3.Zie de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020, ECLI:RVS:2020:989, onder 2.2.