ECLI:NL:RBDHA:2024:5906

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
NL24.2704
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een opvolgende asielaanvraag op basis van 1F-status en de geldigheid van het Ambtsbericht met betrekking tot risico's onder het EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een tweede opvolgende asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Afghaanse nationaliteit, had zijn aanvraag ingediend op 15 maart 2023, maar deze werd op 18 januari 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 20 maart 2024 behandeld in Breda, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk.

De rechtbank overwoog dat eiser aan zijn aanvraag ten grondslag legde dat het Ambtsbericht van 29 februari 2000, dat aan hem artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag tegenwerpt, niet rechtmatig tot stand is gekomen. Eiser stelde dat hij geen actuele bedreiging meer vormt voor de openbare orde, maar de rechtbank oordeelde dat het enkele tijdsverloop sinds de wandaden niet voldoende was om te concluderen dat zijn aanwezigheid in Nederland geen maatschappelijke onrust zou veroorzaken. De rechtbank concludeerde dat de tegenwerping van artikel 1F in rechte vaststaat en dat het Ambtsbericht rechtsgeldig is.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en handhaafde het bestreden besluit, waarbij eiser geen proceskostenvergoeding kreeg. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de bescherming van de Nederlandse maatschappij te waarborgen en dat tijdsverloop geen rol speelt in de beoordeling van de actuele bedreiging die eiser vormt. Eiser kan in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.2704

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.E. Sojo en mr. S.J.R.R. Brock).

Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de tweede opvolgende asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.
De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2024 in Breda op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Momand als tolk en mr. S.J.R.R. Brock als de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Afghaanse nationaliteit. Hij heeft op 15 maart 2023 een tweede opvolgende asielaanvraag ingediend.
2. Voor de opsomming van eerdere verblijfsrechtelijke procedures van eiser wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 16 juni 2023, waarbij het beroep tegen de afwijzing van de opheffing van het inreisverbod ongegrond is verklaard. [1] Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld op 13 juli 2023. Er is nog geen uitspraak gedaan op dit hoger beroep.
3. Eiser heeft aan zijn tweede opvolgende asielaanvraag ten grondslag gelegd dat het Ambtsbericht van 29 februari 2000 over de Afghaanse Veiligheidsdiensten (het Ambtsbericht), op grond waarvan aan hem artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag [2] is tegengeworpen, niet rechtmatig tot stand is gekomen. Dit blijkt uit een aantal artikelen en een brief van dr. ir. J. [naam 2] . Daarnaast stelt eiser dat het terugkeerbesluit moet worden vernietigd, omdat een uitzetbeletsel is aangenomen. Tot slot stelt eiser dat hij geen actuele bedreiging meer vormt voor de openbare orde, gelet op het tijdsverloop en zijn betuigde spijt van de wandaden die de Afghaanse veiligheidsdiensten (KhAD/WAD) hebben begaan.
4. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen. Eiser vormt nog steeds een actuele bedreiging. Het enkele tijdsverloop sinds de wandaden is onvoldoende om te concluderen dat zijn aanwezigheid in Nederland maatschappelijke onrust kan veroorzaken. Daarnaast heeft hij zijn eigen rol bij de wandaden ontkend. De artikelen van [naam 2] leiden niet tot de conclusie dat niet van het Ambtsbericht kan worden uitgegaan. Hierbij verwijst verweerder naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 juni 2021. [3] Daarnaast bevatten de artikelen en de aan de minister van Buitenlandse Zaken gerichte brief van [naam 2] geen nieuwe informatie waaruit zou moeten blijken dat het Ambtsbericht niet juist zou zijn. Tot slot is het terugkeerbesluit terecht genomen. Het uitzetbeletsel is in het geval van eiser vastgesteld op 10 mei 2022. Er zijn daarna nog geen tien jaar verstreken, waardoor artikel 3 van het EVRM [4] zich niet duurzaam tegen zijn uitzetting verzet. Eiser bevindt zich daarom niet in een situatie waarin het onthouden van een verblijfsvergunning disproportioneel is.
5. In beroep betoogt eiser nogmaals dat niet langer aan het Ambtsbericht kan worden vastgehouden, onder verwijzing naar een groot aantal uitspraken en regels. Eiser voert verder aan dat hij in een uitzichtloze situatie zit, nu hij niet kan worden uitgezet. Gelet op het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel zou de tegenwerping van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag moeten worden opgeheven. Hierbij verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 15 december 2023. [5] Het doel van de 1F-tegenwerping en het daaraan verbonden inreisverbod is inmiddels bereikt. Daarnaast is een risico op schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer aangenomen. Het terugkeerbesluit moet daarom worden vernietigd. Hierbij verwijst eiser naar drie arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 6 juli 2023. [6]
De rechtbank oordeelt als volgt.
1F-status
6. Niet in geschil is dat de tegenwerping van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag in rechte vast staat. In geschil is of het Ambtsbericht rechtsgeldig tot stand is gekomen en of eiser nog een actuele bedreiging is voor de openbare orde.
7. In genoemde, door verweerder aangehaalde, uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 juni 2021, is uitgebreid gemotiveerd dat het artikel van [naam 2] van 1 mei 2020 niet kan leiden tot het oordeel dat het Ambtsbericht onjuist is. De rechtbank sluit zich bij dit oordeel aan. Eiser heeft niet onderbouwd waarom niet van dat oordeel kan worden uitgegaan, ook niet in de aanvullende gronden van eiser van 14 maart 2024. Verweerder stelt terecht dat in de andere artikelen en de brief van [naam 2] geen informatie wordt gegeven waarom niet van de juistheid van het Ambtsbericht kan worden uitgegaan. Deze artikelen bevatten slechts informatie over de toepassing van het Ambtsbericht. Het voorgaande betekent dat de rechtbank geen aanleiding ziet om, zoals verzocht een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te stellen dan wel om de zaak naar de meervoudige kamer te verwijzen.
8. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser nog altijd een voldoende ernstig gevaar vormt voor de openbare orde. Daarbij is terecht betrokken dat het enkele tijdsverloop sinds het plegen van het misdrijf onvoldoende is om te concluderen dat eiser geen actuele bedreiging meer vormt. Ook heeft verweerder daarbij terecht betrokken dat eiser zijn eigen rol bij de wandaden die zijn gepleegd door de KhAD/WAD nog altijd ontkent.
9. De tegenwerping van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag heeft verweerder ook niet ten onrechte niet onevenredig geacht. Verweerder heeft zich in het verweerschrift terecht op het standpunt gesteld dat het doel van de tegenwerping van artikel 1F is het beschermen van de Nederlandse maatschappij en het voorkomen dat een vreemdeling de rechten en bescherming van een vluchteling krijgt en dat tijdsverloop hierbij geen rol speelt. Daarbij heeft eiser, zoals eerder geoordeeld, zijn eigen rol bij de wandaden ontkent en vormt hij nog steeds een actuele bedreiging. Bovendien is de huidige situatie aan hemzelf te wijten. Aan hem was immers al op 16 maart 2004 een terugkeerbesluit opgelegd, maar hij is nooit naar Afghanistan teruggekeerd. Het beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, slaagt daarom niet. Dat eiser onder invloed van zijn huidige situatie gezondheidsproblemen heeft gekregen, leidt niet tot een ander oordeel.
Terugkeerbesluit en artikel 3 EVRM
10. Bij het aanvullende besluit van 24 april 2023 is een uitzetbeletsel aangenomen. Op grond van paragraaf A4/3.7 van de Vc [7] kan dit leiden tot een asielvergunning, wanneer er sprake is van een situatie dat het uitzetbeletsel zich duurzaam verzet tegen de uitzetting van eiser. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hiervan geen sprake is, nu het uitzetbeletsel pas op 10 mei 2022 is vastgesteld en sindsdien geen tien jaar zijn verstreken.
11. In de door eiser aangehaalde arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 6 juli 2023 wordt geen aanleiding gezien voor vernietiging van het terugkeerbesluit. Die arresten zien namelijk op de situatie waarin een uitzetbeletsel wordt vastgesteld voordat een terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd. In dat geval is het niet mogelijk een terugkeerbesluit uit te vaardigen. Aan eiser is echter op 16 mei 2004 een terugkeerbesluit uitgevaardigd en dus voordat het uitzetbeletsel werd vastgesteld. Het beroep op de arresten slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

12. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie ECLI:NL:RBOBR:2023:2947, overwegingen 1 tot en met 5 e.v.
2.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.ECLI:EU:C:2023:540, ECLI:EU:C:2023:542, ECLI:EU:C:2023:543.
7.Vreemdelingencirculaire 2000.