ECLI:NL:RBDHA:2024:5906
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een opvolgende asielaanvraag op basis van 1F-status en de geldigheid van het Ambtsbericht met betrekking tot risico's onder het EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een tweede opvolgende asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Afghaanse nationaliteit, had zijn aanvraag ingediend op 15 maart 2023, maar deze werd op 18 januari 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 20 maart 2024 behandeld in Breda, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk.
De rechtbank overwoog dat eiser aan zijn aanvraag ten grondslag legde dat het Ambtsbericht van 29 februari 2000, dat aan hem artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag tegenwerpt, niet rechtmatig tot stand is gekomen. Eiser stelde dat hij geen actuele bedreiging meer vormt voor de openbare orde, maar de rechtbank oordeelde dat het enkele tijdsverloop sinds de wandaden niet voldoende was om te concluderen dat zijn aanwezigheid in Nederland geen maatschappelijke onrust zou veroorzaken. De rechtbank concludeerde dat de tegenwerping van artikel 1F in rechte vaststaat en dat het Ambtsbericht rechtsgeldig is.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en handhaafde het bestreden besluit, waarbij eiser geen proceskostenvergoeding kreeg. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de bescherming van de Nederlandse maatschappij te waarborgen en dat tijdsverloop geen rol speelt in de beoordeling van de actuele bedreiging die eiser vormt. Eiser kan in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.