Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2024 in de zaak tussen
[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
Inleiding
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
Waarover gaat deze zaak
In 2022 hebben eisers wederom een nieuwe aanvraag ingediend, dit keer voor het gewijzigd uitvoeren van de verleende omgevingsvergunning. Het gaat daarbij om het veranderen van de contouren van de kelder. Ook deze aanvraag is gehonoreerd (op
1 juli 2022).
Op zitting is duidelijk geworden dat het huis intussen is verbouwd, waarbij de afmetingen van de aanbouw, zo begrijpt de rechtbank het betoog van eisers op zitting, zijn aangepast naar aanleiding van contacten met de gemeente over wat vergunningsvrij mogelijk zou zijn. Eisers wonen intussen in het huis aan de [adres] , maar aan de kelder is nog niet gewerkt. Zij willen de kelder graag alsnog aanleggen zoals dit oorspronkelijk is aangevraagd. Dit ook omdat dit naar hun mening de beste fundering oplevert voor de woning.
Moest verweerder de kelder los van de rest van de aanvraag beoordelen?
In artikel 2.21 van de Wabo is aan, in dit geval, verweerder de discretionaire bevoegdheid toegekend om, als een aanvraag betrekking heeft op een project dat uit verschillende activiteiten bestaat en de omgevingsvergunning ingevolge de artikelen 2.10 tot en met 2.20a van de Wabo moet worden geweigerd, omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteiten waarvoor zij niet behoeft te worden geweigerd. Die bevoegdheid bestaat, gelet op de tekst van het artikel, alleen als de aanvrager daarom heeft verzocht en de aanvraag betrekking heeft op een project dat bestaat uit verschillende activiteiten. Met activiteiten wordt ingevolge artikel 1.1 van de Wabo een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2 van de Wabo bedoeld. Het artikel maakt het dus niet mogelijk om een vergunning te verlenen voor een deel van een activiteit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft verder overwogen dat een redelijke uitleg van artikel 2.21 van de Wabo meebrengt dat de bevoegdheid om met toepassing van dat artikel omgevingsvergunning te verlenen voorts alleen bestaat als de activiteiten niet onlosmakelijk met elkaar samenhangen als bedoeld in artikel 2.7 van de Wabo. [3] Naar het oordeel van de rechtbank hoefde verweerder geen toepassing te geven aan artikel 2.21 van de Wabo. Daarvoor is, los nog van het feit dat het niet om twee verschillende activiteiten gaat, van belang dat kelder en uitbouw fysiek moeilijk van elkaar vallen te onderscheiden, nu deze deels op dezelfde plek stonden ingetekend. Verweerder heeft bovendien terecht meegewogen dat eisers hebben aangegeven dat de aangevraagde kelder mede van groot belang is als fundering.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
mr.J.A. Klein, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2024.