ECLI:NL:RBDHA:2024:5836

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
22/3186
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor kelder in het kader van een bouwproject

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 22 april 2024, wordt het beroep van eisers tegen de weigering van een omgevingsvergunning behandeld. Eisers, wonende aan [adres] in [plaatsnaam], hadden in 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor diverse aanpassingen aan hun woning, waaronder een kelder. De aanvraag werd op 10 maart 2021 afgewezen, en na bezwaar bleef de afwijzing in stand. De rechtbank heeft op 19 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

De rechtbank oordeelt dat de aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing blijft. De rechtbank concludeert dat verweerder de aanvraag in zijn geheel heeft mogen beoordelen en niet verplicht was om de kelder los van de rest van de aanvraag te beoordelen. Eisers stelden dat er geen onlosmakelijk verband bestaat tussen de kelder en de andere bouwwerken, maar de rechtbank oordeelt dat de kelder en de uitbouw fysiek moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn en dat de aanvraag niet zodanig kon worden aangepast dat deze alleen de kelder zou omvatten.

De rechtbank wijst erop dat de Wabo geen mogelijkheid biedt om een vergunning te verlenen voor een deel van een activiteit, en dat de discretionaire bevoegdheid van verweerder om vergunningen te verlenen alleen geldt als de activiteiten niet onlosmakelijk met elkaar samenhangen. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep van eisers ongegrond is, wat betekent dat zij geen gelijk krijgen en geen vergoeding van proceskosten ontvangen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3186

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: drs. S.A.N. Geerling),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.C. Hocks).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers. Dit beroep ziet op het niet verlenen van een omgevingsvergunning.
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning met het besluit van 10 maart 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 april 2022 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
3. De aanvraag om een om omgevingsvergunning is ingediend op 12 oktober 2020. Dat betekent dat de Wabo van toepassing blijft.

Waarover gaat deze zaak

4. Eisers wonen aan de [adres] in [plaatsnaam] . In 2020 hebben zij een omgevingsvergunning aangevraagd voor een aantal aanpassingen aan hun woning. Deze aanvraag hebben zij enkele malen aangepast en zag uiteindelijk op een aanbouw aan de achterzijde, een kelder met lichtstraten aan de zij- en achterzijde en het veranderen en vergroten van dakkappellen. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen. Omdat eisers het daarmee niet eens waren, zijn zij in bezwaar gegaan bij verweerder en – omdat verweerder dit bezwaar ongegrond heeft verklaard – vervolgens in beroep bij de rechtbank.
5. Eisers hebben nadat hun aanvraag is afgewezen in 2021 een nieuwe, aangepaste, aanvraag ingediend die ziet op het maken van een (kleinere) kelder en het vervangen van de bestaande uitbouw en zijerker. Deze aanvraag is gehonoreerd (op 20 juli 2021).
In 2022 hebben eisers wederom een nieuwe aanvraag ingediend, dit keer voor het gewijzigd uitvoeren van de verleende omgevingsvergunning. Het gaat daarbij om het veranderen van de contouren van de kelder. Ook deze aanvraag is gehonoreerd (op
1 juli 2022).
Op zitting is duidelijk geworden dat het huis intussen is verbouwd, waarbij de afmetingen van de aanbouw, zo begrijpt de rechtbank het betoog van eisers op zitting, zijn aangepast naar aanleiding van contacten met de gemeente over wat vergunningsvrij mogelijk zou zijn. Eisers wonen intussen in het huis aan de [adres] , maar aan de kelder is nog niet gewerkt. Zij willen de kelder graag alsnog aanleggen zoals dit oorspronkelijk is aangevraagd. Dit ook omdat dit naar hun mening de beste fundering oplevert voor de woning.
6. De rechtbank komt in deze uitspraak tot de conclusie dat het beroep van eisers ongegrond is. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgen. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

Moest verweerder de kelder los van de rest van de aanvraag beoordelen?

7. Het gaat eisers in beroep alleen nog om de kelder. Zij vinden dat verweerder de vergunbaarheid van de kelder los van de rest van de aanvraag had moeten beoordelen en dat verweerder de kelder had moeten vergunnen.
8. Verweerder vindt dat hij de aanvraag van eisers terecht in zijn geheel heeft beoordeeld en de kelder niet afzonderlijk, los van de rest van de aanvraag, hoefde te beoordelen. Indien eisers alleen uitsluitsel willen over de kelder, zonder de overige bouwwerken, dan moeten zij hiervoor een nieuwe aanvraag doen, aldus verweerder.
9. Eisers stellen daartegenover dat er geen sprake is van een onlosmakelijk verband tussen de bouw van een kelder enerzijds en – bijvoorbeeld – de bovenop die kelder te bouwen aanbouw anderzijds. Zij wijzen erop dat voor een aanbouw heel andere eisen gelden dan voor een kelder. Verweerder had voor de kelder dan ook los van de overige bouwwerken moeten beoordelen of in zoverre aanleiding bestaat om af te wijken van het bestemmingsplan, aldus eisers.
10. Verweerder behoort als regel te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning zoals deze is ingediend. Daaraan doet niet af dat verweerder onder omstandigheden bevoegd of zelfs gehouden is de aanvrager vooraf in de gelegenheid te stellen het bouwplan aan te passen. Voor overleg daarover kan met name aanleiding bestaan indien door aanpassing kan worden bewerkstelligd dat een zich voordoende weigeringsgrond wordt weggenomen, alsook indien twijfel rijst of de bouwaanvraag de bedoelingen van de aanvrager juist en volledig weergeeft. Voorts moet sprake zijn van een wijziging van ondergeschikte aard. Indien de wijziging van de oorspronkelijke aanvraag echter zodanig ingrijpend is dat redelijkerwijs niet meer van hetzelfde plan kan worden gesproken, dient daarvoor een nieuwe aanvraag te worden ingediend. [1] De vraag of sprake is van een wijziging van ondergeschikte aard moet per concreet geval worden beantwoord. [2] Los nog van het feit dat voor wijziging van een aanvraag hangende de rechterlijke fase geen ruimte meer bestaat, stelt verweerder zich, gelet op de grootte en de aard van de kelder, terecht op het standpunt dat niet gesproken kan worden van een aanpassing van ondergeschikte aard. Dat deze zich grotendeels onder de grond bevindt, maakt, anders dan eisers lijken te betogen, niet dat deze van ondergeschikte aard is. Dit betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de aanvraag niet zodanig kon worden aangepast dat deze alleen de kelder zou omvatten en dat hij de kelder niet los van de rest heeft hoeven beoordelen.
11. Voor zover eisers hebben beoogd een beroep te doen op artikel 2.21 van de Wabo is het volgende van belang.
In artikel 2.21 van de Wabo is aan, in dit geval, verweerder de discretionaire bevoegdheid toegekend om, als een aanvraag betrekking heeft op een project dat uit verschillende activiteiten bestaat en de omgevingsvergunning ingevolge de artikelen 2.10 tot en met 2.20a van de Wabo moet worden geweigerd, omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteiten waarvoor zij niet behoeft te worden geweigerd. Die bevoegdheid bestaat, gelet op de tekst van het artikel, alleen als de aanvrager daarom heeft verzocht en de aanvraag betrekking heeft op een project dat bestaat uit verschillende activiteiten. Met activiteiten wordt ingevolge artikel 1.1 van de Wabo een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2 van de Wabo bedoeld. Het artikel maakt het dus niet mogelijk om een vergunning te verlenen voor een deel van een activiteit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft verder overwogen dat een redelijke uitleg van artikel 2.21 van de Wabo meebrengt dat de bevoegdheid om met toepassing van dat artikel omgevingsvergunning te verlenen voorts alleen bestaat als de activiteiten niet onlosmakelijk met elkaar samenhangen als bedoeld in artikel 2.7 van de Wabo. [3] Naar het oordeel van de rechtbank hoefde verweerder geen toepassing te geven aan artikel 2.21 van de Wabo. Daarvoor is, los nog van het feit dat het niet om twee verschillende activiteiten gaat, van belang dat kelder en uitbouw fysiek moeilijk van elkaar vallen te onderscheiden, nu deze deels op dezelfde plek stonden ingetekend. Verweerder heeft bovendien terecht meegewogen dat eisers hebben aangegeven dat de aangevraagde kelder mede van groot belang is als fundering.
12. Gelet hierop hoefde verweerder de vergunbaarheid van de kelder niet los van de rest van de aanvraag te beoordelen. Het betoog van eisers slaagt niet en de rechtbank komt niet toe aan een bespreking van de gronden van eisers over de vraag of verweerder, in afwijking van het bestemmingsplan, vergunning had moeten verlenen voor de kelder.
De rechtbank begrijpt dat het voor eisers vervelend is dat zij hierdoor geen rechterlijk oordeel krijgen over de kelder die zij graag willen. Zij willen immers, zo hebben zij op zitting toegelicht, graag duidelijkheid en het wachten op die duidelijkheid raakt hen. Op dit moment kan echter alleen een nieuwe aanvraag tot een zodanige duidelijkheid leiden.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.A. Klein, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:931, ov. 5.1.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP2087, ov. 2.2.1.
3.Uitspraak van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:868, ov. 8.1.