ECLI:NL:RBDHA:2024:5814

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
NL24.15137
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op uitzetting naar Algerije in bestuursrechtelijke procedure

Op 22 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel van bewaring was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 5 april 2024, waarin de staatssecretaris de maatregel van bewaring had opgelegd. Tijdens de zitting op 16 april 2024, die via een beeldverbinding plaatsvond, was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de vraag behandeld of er zicht is op uitzetting naar Algerije. Eiser stelde dat er geen zicht op uitzetting was, omdat er in 2024 slechts één laissez passer (lp) was verstrekt door de Algerijnse autoriteiten. De staatssecretaris verwees echter naar eerdere uitspraken en gegevens die aantonen dat er in de periode van 1 januari 2023 tot 29 februari 2024 meerdere lp-aanvragen waren gedaan en dat er in die periode ook Algerijnse vreemdelingen waren uitgezet. De rechtbank concludeerde dat er voldoende zicht op uitzetting was en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde.

Daarnaast werd de voortvarendheid van de staatssecretaris beoordeeld. Eiser voerde aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelde in het kader van de uitzetting. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende stappen had ondernomen, waaronder een vertrekgesprek op 9 april 2024 en het indienen van een lp-aanvraag op 16 april 2024. De rechtbank zag geen reden om aan de voortvarendheid van de staatssecretaris te twijfelen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter A.S. Gaastra, in aanwezigheid van griffier P.I. van der Meer, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15137

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Luijendijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Procesverloop

Bij besluit van 5 april 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Is er zicht op uitzetting naar Algerije?
1. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is naar Algerije. De laatste informatie die eiser bekend is, is dat er in 2024 slechts één laissez passer (lp) is verstrekt door de Algerijnse autoriteiten. Als dat nu nog het geval is, is dat te weinig om te kunnen zeggen dat sprake is van zicht op uitzetting naar Algerije.
1.1.
De staatssecretaris heeft op zitting verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 29 maart 2024. [1] Uit deze uitspraak volgt dat in de periode van 1 januari 2023 tot 29 februari 2024 sprake is geweest van 140 lp-aanvragen in 2023 en 77 lp-aanvragen in 2024. In 2023 zijn in totaal 9 nationaliteitsbevestigingen afgegeven en in 2024 in totaal 57 keer, tot 29 februari. In 2023 zijn in totaal 4 lp’s verkregen en in 2024 in totaal 9 lp’s. In 2023 hebben er in totaal 30 presentaties plaatsgevonden van (vermoedelijke) Algerijnse vreemdelingen bij de Algerijnse autoriteiten en in 2024 waren dat er in totaal 25, tot 29 februari. Verder zijn er in 2023 in totaal 3 Algerijnse vreemdelingen op basis van een lp uitgezet naar Algerije en in 2024 in totaal 5, tot 29 februari. Op het moment van de uitspraak was het nog niet mogelijk om de cijfers over de gehele maand maart te produceren. Wel kon de staatssecretaris informeren dat er in maart tot en met de peildatum 20 maart 2024 in totaal 7 lp’s zijn afgegeven. Dat betekent dat er in de periode van 1 januari 2024 tot en met 20 maart 2024 in totaal 16 lp’s zijn afgegeven.
1.2.
De rechtbank ziet gelet op de hiervoor weergegeven informatie geen aanleiding om te oordelen dat het zicht op uitzetting naar Algerije ontbreekt. De rechtbank ziet die aanleiding ook niet in het gegeven dat aan eiser nog geen lp is verstrekt. De Algerijnse autoriteiten hebben namelijk vooralsnog niet aangegeven dat aan eiser géén lp zal worden verstrekt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Handelt de staatssecretaris voldoende voortvarend?
2. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering. Er heeft op 9 april 2024 een vertrekgesprek plaatsgevonden, maar onduidelijk is welke handelingen nog meer door de staatssecretaris zijn verricht in het kader van de uitzetting.
2.1.
In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. De staatssecretaris heeft op zitting toegelicht dat op 16 april 2024 een lp-aanvraag wordt verzonden naar de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om aan die mededeling te twijfelen. De staatssecretaris heeft verder op 9 april 2024, dus op de vijfde dag van de inbewaringstelling, met eiser een vertrekgesprek gevoerd. De rechtbank merkt een vertrekgesprek aan als een handeling gericht op het vertrek van eiser. De rechtbank acht het vertrekgesprek en de lp-aanvraag voldoende voortvarend.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. P.I. van der Meer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.