ECLI:NL:RBDHA:2024:5678

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
AWB 24/2192
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Rva-verstrekkingen in het kader van acute medische noodsituatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 19 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) beoordeeld. Eiser, een Ghanese nationaliteitdrager, had eerder uitstel van vertrek gekregen vanwege medische problemen, waaronder hoge bloeddruk en suikerziekte. Het COa beëindigde echter zijn Rva-verstrekkingen per 6 maart 2024, wat eiser aanvocht. De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening, waarbij eiser stelt dat de beëindiging van de verstrekkingen onevenredig hard is, vooral gezien zijn medische situatie.

De rechtbank oordeelt dat er geen acute medische noodsituatie is die de COa zou verplichten om de verstrekkingen voort te zetten. Eiser heeft weliswaar serieuze medische problemen, maar het is niet vastgesteld dat het uitblijven van onmiddellijke behandeling zal leiden tot overlijden of ernstige schade. De rechtbank wijst erop dat eiser ook na beëindiging van de Rva-verstrekkingen recht heeft op noodzakelijke medische zorg. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, zonder dat eiser recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/2192 (beroep) en AWB 24/2193 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter van 19 april 2024 in de zaken tussen

[eiser/verzoeker], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Erik),
en
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers(hierna: COa), verweerder
(gemachtigde: mr. Y. Verheugd).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 30 januari 2024 (het bestreden besluit), waarbij zijn Rva-verstrekkingen [1] per 6 maart 2024 zijn beëindigd. De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en de voorlopige voorziening op 4 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, H. Abdullah als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1960 en heeft de Ghanese nationaliteit. Aan eiser is op 2 oktober 2008 een terugkeerbesluit uitgevaardigd en op 6 juli 2017 is aan eiser een inreisverbod opgelegd.
2.1.
In het rapport van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 5 december 2023 staat dat eiser met medische problemen kampt. Eiser lijdt aan hoge bloeddruk en suikerziekte. Ook is eiser volgens het advies recentelijk weggeraakt, vermoedelijk door een neurologische oorzaak. Eiser zou hiervoor eind december een MRI-scan ondergaan. Deze afspraak is verzet naar 11 april 2024 in het Sint Franciscus Ziekenhuis in Rotterdam. Eiser heeft bij besluit van 7 december 2023 uitstel van vertrek gekregen op grond van artikel 64 Vw, [2] van 14 november 2023 tot 7 februari 2024. Zolang er onduidelijkheid is over de precieze medische toestand van eiser kan eiser volgens het BMA niet reizen.
2.2.
Eiser heeft gedurende de periode dat hij uitstel van vertrek genoot, verstrekkingen gekregen op grond van de Rva. Verweerder heeft bij besluit van 30 januari 2024 aan eiser medegedeeld dat zijn Rva-verstrekkingen op 6 maart 2024 worden beëindigd ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en sub d, van de Rva.
2.3.
Op 19 januari 2024 heeft eiser opnieuw uitstel van vertrek aangevraagd op grond van artikel 64 Vw. Ter zitting is gebleken dat daar op 29 maart 2024 afwijzend op is beslist.
Wat vindt eiser?
3. Eiser voert aan dat de beslissing van verweerder onevenredig hard is. De MRI-scan kon eind december niet doorgaan vanwege eisers verhuizing naar het AZC in Dronten. Daardoor heeft de nieuwe procedure om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw te krijgen vertraging opgelopen. Eiser stelt dat verweerder op grond van bijzondere omstandigheden was gehouden om de verstrekkingen voort te zetten. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 22 maart 2018. [3] De Afdeling overweegt daarin dat behoudens een bijzondere omstandigheid in de zin van een acute medische noodsituatie, die aansluit bij de omstandigheden vermeld in artikel 3, derde lid, aanhef en onder f, g en n, van de Rva 2005 en daarom direct gerelateerd is aan de aan verweerder uitdrukkelijk toegekende bevoegdheid, verweerder niet kan worden gehouden tot het verlenen van opvang in situaties die niet zijn voorzien in de Rva.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Niet in geschil is dat eiser niet meer valt onder een van de categorieën vreemdelingen aan wie opvang moet worden verleend ingevolge artikel 3 van de Rva.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het beroep op het evenredigheidsbeginsel niet slagen. Uit artikel 7 van de Rva volgt dat verweerder het recht op opvang in de in dat artikel genoemde gevallen moet beëindigen. Nu er sprake is van een gebonden bevoegdheid, is er geen ruimte voor een belangenafweging.
5. Het ontstaan van een acute medische noodsituatie kan wel een zeer bijzondere omstandigheid met zich meebrengen die verweerder kan verplichten om toch opvang te verlenen. Van een acute medische noodsituatie is volgens verweerder sprake als zich een situatie voordoet waarin de vreemdeling lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van onmiddellijke behandeling in deze fase van de stoornis zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke en/of lichamelijke schade.
5.1.
De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een acute medische noodsituatie als bedoeld in voormelde Afdelingsuitspraak van 22 maart 2018. Dat eiser een hoge bloeddruk, suikerziekte en mogelijk een neurologische aandoening heeft, is op zichzelf onvoldoende om een acute medische noodsituatie aan te nemen. [4] In dit kader gaat het erom of eiser zal overlijden, invalide wordt of anderszins een vorm van ernstige geestelijke en/of lichamelijke schade zal oplopen bij het uitblijven van onmiddellijke behandeling. Hoewel eiser serieuze medische problemen heeft, staat niet vast dat er sprake is van een acute medische noodsituatie. Het medische advies dat de aanleiding was om bij besluit van 7 december 2023 uitstel op grond van artikel 64 van de Vw te verlenen maakt dit oordeel niet anders. Verweerder heeft ter zitting onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 11 maart 2020 [5] terecht gesteld dat het BMA-rapport ziet op de (on)mogelijkheid van eiser om te reizen en niet op de vraag of er een acute medische noodsituatie zal ontstaan bij het uitblijven van Rva-verstrekkingen. Ook heeft verweerder er ter zitting terecht op gewezen dat eiser ook na beëindiging van de Rva-verstrekkingen op grond van artikel 10, tweede lid, van de Vw 2000 aanspraak heeft op medisch noodzakelijke zorg.
5.2.
Eiser heeft ter zitting nog aangegeven graag meer tijd te willen om meer informatie te verzamelen in verband met zijn verzoek om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. Concreet gaat het om de uitkomst van het neurologisch onderzoek van dat eiser op 11 april in het Sint Franciscus Ziekenhuis zal ondergaan. Naar het oordeel van de rechtbank valt deze grond buiten de omvang van het geding, nu het uitstel van vertrek in deze procedure niet voorligt, en kan dit bovendien niet afdoen aan het oordeel dat er geen sprake is van een acute medische noodsituatie.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder op goede gronden de Rva-verstrekkingen van eiser heeft beëindigd.
7. Bij deze beslissing over het beroep is er geen grond meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe daarom af.
8. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), ECLI:NL:RVS:2018:1015.
4.Zie de Afdelingsuitspraak van 2 mei 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AX2495.