ECLI:NL:RBDHA:2024:5579

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
AWB 23.14505
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van aanvraag voor reguliere verblijfsvergunning wegens niet betalen van leges en beroep op vrijstelling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 april 2024, met zaaknummer AWB 23/14505, wordt het beroep van eiseres, een Sierra Leoonse vrouw, behandeld die een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning voor medische behandeling heeft ingediend. De aanvraag, ingediend op 20 april 2023, werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen omdat eiseres de leges niet had betaald. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat is om de leges te betalen, noch dat zij geen beroep kan doen op familie of derden. Eiseres heeft eerder asielaanvragen ingediend en heeft in de periode van 2014 tot 2020 meerdere keren om uitstel van vertrek verzocht. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor vrijstelling van leges. De rechtbank wijst erop dat eiseres geen bewijs heeft geleverd dat haar toegang tot het recht is belemmerd en dat de legesheffing en het beleid ten aanzien van vrijstelling niet onredelijk zijn.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/14505

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2024 in de zaak tussen

[datum], alias [datum], eiseres,

geboren op [datum],
van Sierra Leoonse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.N. Sap).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres over haar aanvraag van 20 april 2023 om een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met het doel medische behandeling. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 13 juli 2023 niet in behandeling genomen. Met het bestreden besluit van 7 december 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Hiertegen dient het beroep.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiseres en verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1.
Gelet op de door eiseres overgelegde verklaring omtrent inkomen en vermogen, is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden gehonoreerd. Eiseres is in deze procedure vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
1.2.
De rechtbank beoordeelt de beslissing van verweerder om de aanvraag van eiseres niet in behandeling te nemen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
1.3.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
2.1.
Eiseres heeft in Nederland eerder in 2011 en 2012 asielaanvragen ingediend. In de periode van 2014 tot 2020 heeft eiseres viermaal verzocht om toepassing van uitstel van vertrek, als bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze procedures hebben niet tot het door haar gewenste resultaat geleid. [1] Op 8 november 2021 heeft eiseres voor een vijfde maal verzocht om uitstel van vertrek. Verweerder heeft eiseres bij besluit van 24 mei 2023 uitstel van vertrek verleend van 10 mei 2023 tot 10 mei 2024. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld (AWB 23/6619).
2.2.
Op 20 april 2023 heeft eiseres de onderhavige aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’ ingediend. Bij brieven van 9 en 26 juni 2023 is eiseres verzocht om betaling van de leges van de aanvraag. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres niet in behandeling genomen, omdat zij de leges niet heeft betaald. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2.3.
Bij aanvullend besluit van 4 december 2023 heeft verweerder het uitstel van vertrek van eiseres gewijzigd naar per 18 oktober 2022 tot en met 18 oktober 2024. Eiseres heeft haar beroep over de toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 daarop ingetrokken, behoudens een verzoek om een proceskostenvergoeding. [2]
2.4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het niet in behandeling nemen van de aanvraag om een reguliere verblijfsvergunning gehandhaafd, omdat eiseres de leges niet heeft betaald.
Standpunten partijen
3.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij in aanmerking komt voor vrijstelling van de leges, omdat haar bij aanvullend besluit ruimer uitstel van vertrek is verleend. Op 18 oktober 2023 had eiseres een jaar uitstel van vertrek. Verweerder heeft dit ten onrechte niet betrokken bij het bestreden besluit en heeft geen algehele heroverweging gemaakt. Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat zij niet op korte termijn over middelen en vermogen kan beschikken om de leges te voldoen. Dit is volgens haar geen reële optie, omdat zij ziek is, niet mag werken en €74,- weekgeld krijgt. Eiseres verblijft al lang in Nederland en heeft geen familieleden of derden waar zij een beroep op kan doen voor betaling van de leges. Dit volgt uit haar vreemdelingendossier. Het legesbedrag is te hoog om te lenen van vrienden en verweerder biedt niet de mogelijkheid om te betalen in termijnen. Volgens eiseres wordt haar toegang tot het recht daarom belemmerd en is er geen rekening gehouden met de omstandigheden waarin zij verkeert, terwijl zij wel is vrijgesteld van het griffierecht wat een lager bedrag betreft. Tot slot heeft eiseres gesteld dat ten onrechte is afgezien van het horen.
3.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vrijstelling van de leges, omdat zij direct voorafgaande aan de aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning niet één jaar uitstel van vertrek heeft gehad. Daarnaast heeft verweerder gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet op korte termijn de leges kan betalen, omdat zij niet heeft onderbouwd dat zij geen beroep kan doen op familieleden of andere in aanmerking komende derden. Tot slot heeft verweerder gesteld dat wat in bezwaar en beroep is aangevoerd niet kan afdoen aan het besluit tot niet in behandeling nemen van de aanvraag.
3.3.
Eiseres heeft in beroep aanvullend een inkomensverklaring van de Raad voor Rechtsbijstand overgelegd en ter zitting een brief met faxbevestiging van 28 juni 2023, waarin zij verweerder had verzocht om vrijstelling van de leges. Ook heeft eiseres ter zitting aangegeven dat zij een nieuwe aanvraag om een reguliere verblijfsvergunning voor het doel medische behandeling heeft ingediend.
3.4.
Verweerder heeft bij brief van 27 maart 2024, na de sluiting van het onderzoek ter zitting, een nieuw inwilligend besluit overgelegd op de latere aanvraag van eiseres van 11 december 2023. Verweerder heeft de rechtbank verzocht dit te betrekken in haar oordeel.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank ziet geen aanleiding om het door verweerder overgelegde nieuwe besluit te betrekken in haar oordeel, noch om de zaak om deze reden te heropenen. Daartoe overweegt de rechtbank dat het nieuwe inwilligende besluit ziet op de latere aanvraag van eiseres en dat dit niet relevant is voor de beoordeling van het beroep. De onderhavige procedure ziet op de eerdere aanvraag van eiseres om een reguliere verblijfsvergunning met een eventueel eerdere inwilligingsdatum, en in geschil is of eiseres vrijgesteld had moeten worden van de leges. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
5.1.
Uit artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000 volgt dat voor een aanvraag leges verschuldigd zijn en dat als betaling achterwege blijft, de aanvraag niet in behandeling wordt genomen. Uit artikel 3.34, onder p, van het Vreemdelingenvoorschrift 2000 blijkt dat voor de aanvraag die eiseres heeft gedaan € 1139,- aan leges betaald moest worden.
5.2.
Niet in geschil is dat eiseres de leges niet heeft betaald. Evenmin is in geschil dat eiseres niet direct voorafgaande aan de aanvraag van 20 april 2023 één jaar uitstel van vertrek heeft gehad, op grond waarvan zij zou worden vrijgesteld van de leges. [3] Met het aanvullend besluit van 4 december 2023 is aan eiseres immers uitstel van vertrek verleend per 18 oktober 2022. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in de stelling dat verweerder het besluit van 4 december 2023 ten onrechte niet heeft betrokken in het bestreden besluit, dan wel dat geen heroverweging in bezwaar is gemaakt, omdat dit onverlet laat dat eiseres geen uitstel van vertrek had gedurende één jaar direct voorafgaand aan de onderhavige aanvraag. Het betoog faalt in zoverre.
5.3.
Volgens paragraaf B1/8.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Bewijsmiddelen vrijstelling leges op grond van artikel 8 van het EVRM) beschouwt verweerder als bewijsstukken dat een vreemdeling bij de indiening van de aanvraag onvermogend is om leges te betalen:
  • een inkomensverklaring van de raad voor rechtsbijstand op grond van artikel 7, derde lid, onder e, Wet op de rechtsbijstand, (…); en
  • bewijsstukken die aannemelijk maken dat de vreemdeling (…) op korte termijn niet in het bezit zal komen van geld waarmee de leges kunnen worden betaald. Hierbij moet de vreemdeling ook aannemelijk maken dat hij (…) geen beroep kan doen op familieleden of andere in aanmerking komende derden.
5.4.
De rechtbank acht de legesheffing en het beleid ten aanzien van vrijstelling van de leges niet onredelijk. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 augustus 2020. [4]
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op korte termijn niet in het bezit kan komen van geld waarmee de leges betaald kunnen worden, of dat zij geen beroep kan doen op familieleden of andere derden. Verweerder heeft de enkele stellingen van eiseres dat zij geen familie heeft of derden waarop zij een beroep kan doen, onvoldoende mogen achten, omdat eiseres dit niet verder heeft onderbouwd. Daartoe acht de rechtbank de enkele verwijzing naar het vreemdelingendossier van eiseres onvoldoende.
5.6.
De rechtbank volgt eiseres verder niet in het betoog dat haar de toegang tot het recht is belemmerd, nu eiseres een rechtsmiddel heeft kunnen aanwenden tegen het bestreden besluit. Bovendien is aan eiseres uitstel van vertrek verleend vanwege haar medische situatie en voorziet het beleid van verweerder in een vrijstelling van de leges, vanaf het moment dat sprake is van één jaar uitstel van vertrek. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in de stelling dat geen rekening is gehouden met haar omstandigheden. Evenmin volgt de rechtbank eiseres in de vergelijking met de vrijstelling van het griffierecht, nu dit andere voorwaarden kent dan de vrijstelling van leges.
6. Verweerder kan op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht alleen van horen afzien als op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een ander besluit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op de inhoud van het primaire besluit en wat eiseres daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, op het standpunt kunnen stellen dat een dergelijke situatie zich hier voordoet. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres geen bewijsstukken heeft overgelegd ter onderbouwing van haar stellingen. De rechtbank volgt eiseres daarom niet in het betoog dat ten onrechte is afgezien van het horen.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres terecht niet in behandeling heeft genomen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt in beroep.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 14 april 2015, AWB 15/186, van 17 juni 2016, AWB 16/255, van 25 januari 2018, AWB 17/13125, ECLI:NL:RBNNE:2018:909, en van 26 februari 2020, AWB 19/3584.
2.Zie de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 7 februari 2024, AWB 23/6619, ECLI:NL:RBDHA:2024:1418.
3.Op grond van artikel 3.34, onder p, van het Vreemdelingenvoorschrift 2000, in samenhang gelezen met artikel 3.46, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.