ECLI:NL:RBDHA:2024:5550
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis bij haar referent. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiseres had haar aanvraag op 24 maart 2022 ingediend, en verweerder was verplicht om binnen 90 dagen te beslissen. Verweerder heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd, waardoor de uiterste beslisdatum op 22 september 2022 viel. Aangezien er geen besluit is genomen, heeft eiseres verweerder op 7 december 2022 in gebreke gesteld en op 2 oktober 2023 het beroep ingesteld, dat tijdig is ingediend.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. Eiseres verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen alsnog binnen een bepaalde termijn een besluit bekend te maken, met een dwangsom bij overschrijding van deze termijn. De rechtbank legt verweerder een termijn van twintig weken op om alsnog een besluit te nemen, en bepaalt dat bij overschrijding een dwangsom van € 100 per dag verbeurt, met een maximum van € 7.500. Tevens wordt vastgesteld dat verweerder aan eiseres € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 437,50, en tot vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht van € 184. Het verzoek van eiseres om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat zij geen onderbouwing heeft gegeven voor de geleden schade. De uitspraak is gedaan door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier S.S. van der Velde, en is openbaar gemaakt.