ECLI:NL:RBDHA:2024:547

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
23/4216
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van wachtgeld door de staatssecretaris van Defensie na onjuiste informatieverstrekking door eiseres

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 januari 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van de staatssecretaris van Defensie beoordeeld. Eiseres, die sinds 1 januari 2007 wachtgeld ontvangt na eervol ontslag, heeft in 2022 te maken gekregen met een terugvordering van € 9.320,-. De staatssecretaris stelt dat eiseres te veel wachtgeld heeft ontvangen omdat zij niet tijdig informatie heeft verstrekt over haar inkomsten uit een andere dienstbetrekking en het gebruik van haar individuele keuzebudget (ikb). Eiseres heeft in 2019 en 2020 al contact opgenomen over het ikb, maar de staatssecretaris heeft niet adequaat gereageerd op de signalen van eiseres. De rechtbank oordeelt dat het aan eiseres was om de staatssecretaris te informeren over de wijze waarop zij haar ikb-budget gebruikte. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de terugvordering van het te veel betaalde wachtgeld mag doorzetten, maar dat de vordering ten onrechte is verhoogd met een reguliere betaling over februari 2023. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het gaat om de verhoging van de vordering en bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht van € 50,- en de proceskosten van € 2.998,- aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4216

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Koolhoven),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. R. de Hoop).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van verweerder om € 9.320,- van haar terug te vorderen.
1.1.
Verweerder heeft op de loonstrook van februari 2023 de vordering weergegeven. Met het bestreden besluit van 16 mei 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij het opleggen van de vordering gebleven.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2.1
Eiseres was in dienst bij Defensie en heeft per 1 januari 2007 eervol ontslag gekregen vanwege een reorganisatie. Per die datum ontvangt eiseres wachtgeld op grond van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Wbad). Zij is vanaf 16 juli 2007 voor 20 uur per week werkzaam bij het ministerie van Justitie en Veiligheid. De inkomsten uit die dienstbetrekking worden gekort op het wachtgeld.
2.2
Nadat verweerder in oktober 2022 een onderzoek is gestart naar de inkomsten van eiseres over het jaar 2021, is haar verzocht inkomensgegevens te verstrekken. Uit de door eiseres ingezonden informatie bleek verweerder dat zij over 2021 en 2022 te veel wachtgeld heeft ontvangen. Volgens verweerder heeft eiseres verzuimd door te geven dat zij uren uit het individuele keuzebudget (ikb) heeft verkocht en in september 2022 een prestatiebeloning heeft ontvangen. Daarnaast heeft eiseres niet doorgegeven dat zij haar ikb budget maandelijks liet uitbetalen en dat zij in december 2021 een eenmalige CAO-uitkering heeft ontvangen.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres heeft al in 2019 contact opgenomen met verweerder over de invoering van het ikb. Ook heeft eiseres in 2020 en 2022 tweemaal berichten gestuurd aan verweerder over de verhoging van haar salaris. Daarbij heeft zij weer gewezen op het ikb en op iedere loonstrook was te zien dat het ikb maandelijks werd uitbetaald. Verweerder blijkt in 2020 nog niet de nieuwe wijze van ikb-uitbetaling te hebben doorgevoerd, maar nog het oude systeem te hebben gebruikt waarbij in mei het vakantiegeld en in november de eindejaarsuitkering werd uitbetaald. Met ingang van 2021 is verweerder wel overgestapt naar het nieuwe systeem. Eiseres is hier echter niet van op de hoogte gesteld waardoor zij niet kon weten dat zij nu iedere maand door moest geven dat er ikb werd uitbetaald.
Daar komt bij dat verweerder dat zelf had kunnen zien in de salarisspecificaties van 2020 en de specificatie van februari 2022. Als het verweerder niet duidelijk was, had er navraag bij eiseres gedaan moeten worden. Dat verweerder pas in oktober 2022 is overgegaan tot een onderzoek is niet aan eiseres te wijten. Verweerder beschikte over alle relevante informatie om het wachtgeld te kunnen berekenen. Dat er te veel is uitbetaald komt niet door toedoen van eiseres. Het klopt wel dat eiseres verweerder niet op de hoogte heeft gesteld van de uitbetaling van verlofuren in 2021 en 2022 en van een in 2021 ontvangen gratificatie. In bezwaar vraagt eiseres om deze inkomsten buiten beschouwing te laten met toepassing van artikel 15 van het Wachtgeldbesluit. Verweerder heeft een onjuiste lezing van dat artikel. Het bepaalt niet dat het overwerk of de gratificatie moet zijn genoten uit een vrijwillige verbintenis bij het Korps Nationale Reserve of de overige genoemde organisaties.
Wat zijn de regels?
4. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Uit vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter volgt dat artikel 116a van de Ambtenarenwet (AW), inmiddels vervangen door artikel 10b, van de Wet ambtenaren defensie (Wad), de grondslag vormt voor de bevoegdheid tot terugvordering van onverschuldigd betaalde bezoldiging [1] . Op grond van artikel 10 van de Wad wordt onder bezoldiging onder meer verstaan de bedragen – onder de benaming bezoldiging of welke benaming ook – waarop de ambtenaar als zodanig uit hoofde van zijn dienstbetrekking aanspraak heeft en de bedragen – onder de benaming pensioen, wachtgeld, uitkering of welke benaming ook – waarop de gewezen ambtenaar als zodanig aanspraak heeft uit hoofde van zijn vroegere dienstbetrekking. De bevoegdheid tot terugvordering van onverschuldigd betaalde bezoldiging op grond van artikel 10b van de Wad is van discretionaire aard zodat het gebruik ervan terughoudend moet worden getoetst.
6. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het aan eiseres was om door te geven op welke wijze zij haar ikb budget liet uit betalen. De stelling van eiseres dat zij verweerder gewezen heeft op de invoering van het ikb is onvoldoende om aan haar inlichtingenverplichting te voldoen. Het ikb kan immers op verschillende manieren ingezet en uitbetaald worden. Zo bestaat er de mogelijkheid tot het aanwenden van een deel van het budget voor de aankoop van een fiets of kan de betrokkene ervoor kiezen om met (een deel van) het budget verlofdagen te kopen. Daarmee verschilt het systeem van het ikb wezenlijk met het vorige systeem van vakantie- en eindejaarsuitkering, waar het altijd om hetzelfde totaalbedrag ging gerelateerd aan het jaarinkomen. Het had op de weg van eiseres gelegen om aan verweerder door te geven op welke wijze zij gebruik zou maken van haar ikb.
7. De rechtbank stelt verder aan de hand van de loonstroken in het dossier vast dat eiseres pas in juli 2020 een deel van het ikb budget heeft laten uitbetalen en vervolgens per oktober 2020 gekozen heeft om het maandelijks te laten uitbetalen. Verweerder had van deze keuzes alleen op de hoogte kunnen zijn als eiseres ze had doorgegeven. Eiseres heeft op eigen initiatief alleen de loonstroken van januari 2020 en november 2020 aan verweerder doorgestuurd. Daarbij heeft zij niet gewezen op gemaakte keuzes in het kader van ikb. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de wijziging naar het ikb bij eiseres voor onduidelijkheid heeft geleid, lag het wel op haar weg om daarover navraag te doen bij verweerder. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat eiseres wel geweten moet hebben dat de invoering van het ikb wellicht gevolgen kon hebben voor haar wachtgeld, aangezien zij bij verweerder wel telefonisch melding heeft gedaan over het feit dat het ikb inging. Het betoog dat het juist op weg van verweerder had gelegen om navraag te doen over de wijze waarop zij van haar ikb gebruikmaakte, volgt de rechtbank niet. Ingevolge artikel 14 van het Wbad is eiseres verplicht om van dit soort zaken mededeling te doen aan verweerder.
8. Volgens vaste jurisprudentie wordt de bevoegdheid van een bestuursorgaan om onverschuldigd betaalde uitkeringen terug te vorderen in de tijd beperkt indien het niet adequaat reageert op signalen van een (gewezen) ambtenaar waaruit kan worden afgeleid dat te veel of ten onrechte uitkering wordt verstrekt. [2] Nu eiseres echter geen concrete melding heeft gedaan over de wijze waarop zij van het ikb gebruikmaakte en dat zij daardoor mogelijk te veel wachtgeld ontving, leidt deze jurisprudentie niet tot het oordeel dat verweerder niet meer bevoegd was het te veel betaalde wachtgeld terug te vorderen met het bestreden besluit.
9. Het betoog van eiseres dat artikel 15 van het Wachtgeldbesluit op haar van toepassing is, kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Het artikel laat geen twijfel dat het dient te gaan om een gratificatie ter zake van een vrijwillige verbintenis bij een van de genoemde organen. Daarmee heeft verweerder de bedragen van de verkoop van uren uit het ikb in september 2022 en de door eiseres ontvangen prestatiebeloning met het wachtgeld mogen verrekenen.
10. Tot slot stelt de rechtbank vast dat het netto terugvorderingsbedrag voor het te veel betaalde wachtgeld in de kalenderjaren 2021 en 2022 een bedrag van € 7.188,36 betrof. Dit bedrag is met de onderhavige besluiten verhoogd met de wachtgelduitkering over de maand februari 2023 omdat verweerder tot verrekening wilde overgaan en het wachtgeld over die maand niet tot uitbetaling wilde laten komen. Het feit dat het wachtgeld over februari 2023 toch is uitgekeerd, maakt – anders dan verweerder heeft gesteld – echter niet dat het totaal aan terug te vorderen uitkering over de genoemde kalenderjaren anders wordt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vordering op eiseres ten onrechte met deze reguliere betaling over februari 2023 is verhoogd. De rechtbank zal het bestreden besluit in zoverre vernietigen en zelf in de zaak voorzien met inachtneming van het voorgaande.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond. Verweerder mag het te veel betaalde wachtgeld over de kalenderjaren 2021 en 2022, te weten een bedrag van € 7.188,36, terugvorderen van eiseres. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- vergoeden. Verweerder wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.998,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- (wegingsfactor 1), en 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het deelnemen aan de hoorzitting met een waarde per punt van € 624,- (wegingsfactor 1)).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij meer is teruggevorderd dan € 7.188,36;
  • verklaart het bezwaar gegrond en herroept het primaire besluit in zoverre;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.998,-;
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Wbad)
Op grond van artikel 13, eerste lid, van het Wbad, worden, kort gezegd, de inkomsten uit arbeid met het wachtgeld verrekend. Deze verrekening geschiedt aldus dat het wachtgeld wordt verminderd met het bedrag waarmee het wachtgeld, vermeerderd met die inkomsten, de laatst genoten bezoldiging bij defensie overschrijdt.
Op grond van artikel 14, eerste lid, van het Wbad moet de betrokkene, kort gezegd, melding doen van de inkomsten uit arbeid.
Op grond van artikel 15, van het Wbad kan onze Minister bepalen, dat inkomsten, welke zijn genoten uit hoofde van overwerk, bij wijze van gratificatie, ter zake van een vrijwillige verbintenis bij het Korps Nationale Reserve, bij de Reserve Rijks- en Gemeentepolitie of bij andere door Onze Minister aan te wijzen reserve-organen, geheel of ten dele niet worden aangemerkt als inkomsten.
Verweerder is op grond van artikel 10b van de Wet ambtenaren defensie (voorheen artikel 116a van de Ambtenarenwet) bevoegd om onverschuldigd betaalde bezoldiging terug te vorderen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:125.
2.De zogenaamde zes-maandenjurisprudentie, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2055.