ECLI:NL:CRVB:2023:125

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
21 / 2082 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van wachtgeld in verband met neveninkomsten van een ambtenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een voormalig ambtenaar bij het ministerie van Defensie, ontving sinds 2002 wachtgeld op basis van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Wbad). Na een onderzoek naar mogelijke neveninkomsten over het jaar 2018, werd appellant verzocht om inkomensgegevens te verstrekken. Uit de door hem ingediende informatie bleek dat hij vanaf augustus 2017 inkomsten had genoten die hij niet eerder had gemeld.

De staatssecretaris van Defensie heeft vervolgens vastgesteld dat appellant te veel wachtgeld had ontvangen en heeft dit herzien. Daarnaast is er een terugvordering ingesteld van het onterecht ontvangen wachtgeld tot een bedrag van € 8.190,43. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de staatssecretaris heeft deze ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit eveneens ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen bevestigd dat appellant verplicht was om zijn inkomsten uit werkzaamheden op te geven. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris bevoegd was om tot terugvordering over te gaan, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep van appellant afgewezen. De uitspraak is gedaan door Y. Sneevliet, met E.P.J.M. Claerhoudt als griffier, en is openbaar uitgesproken op 19 januari 2023.

Uitspraak

21.2082 AW

Datum uitspraak: 19 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 mei 2021, 20/2963 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.F.A. Bronneberg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens de staatssecretaris heeft WWplus een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant werkte bij het ministerie van Defensie. Vanaf 2002 ontvangt hij wachtgeld op grond van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Wbad).
1.2.
Nadat in juli 2019 een onderzoek is gestart naar mogelijke neveninkomsten van appellant over het jaar 2018, is hem verzocht inkomensgegevens te verstrekken. Uit de door appellant ingezonden informatie bleek dat hij vanaf augustus 2017 inkomsten genoot waarvan hij niet eerder melding had gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 22 november 2019 (besluit 1) heeft de staatssecretaris vastgesteld dat aan appellant over de periode van januari 2018 tot en met november 2019 teveel wachtgeld is verstrekt en dat het wachtgeld wordt herzien. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 30 december 2019 (besluit 2) heeft de staatssecretaris het ten onrechte ontvangen wachtgeld over de periode van januari 2018 tot en met november 2019 tot een bedrag van € 8.190,43 van appellant teruggevorderd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.5.
Bij besluit van 7 april 2020 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de bezwaren tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe, kort samengevat, overwogen dat ingevolge artikel 13, eerste lid, van het Wbad de hoogte van het wachtgeld afhankelijk is van de inkomsten uit werkzaamheden die de wachtgeldgerechtigde geniet. Op basis van artikel 14, eerste lid, van het Wbad staat vast dat appellant verplicht is opgave te doen van zijn inkomsten uit werkzaamheden. Appellant heeft dit over de periode hier in geding niet gedaan, zodat de staatssecretaris bevoegd was tot terugvordering over te gaan van het onverschuldigd betaalde wachtgeld. Appellant heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de staatssecretaris geheel of gedeeltelijk van terugvordering zou moeten afzien.
3. Naar aanleiding van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1.
De Raad stelt vast dat appellant in hoger beroep in essentie de door hem in beroep aangevoerde gronden heeft herhaald. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak in voldoende mate aan de orde gesteld en gemotiveerd verworpen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris bevoegd is om tot terugvordering van het onverschuldigd betaalde wachtgeld tot een bedrag van € 8.190,43 over te gaan en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De Raad voegt hieraan nog het volgende toe.
3.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen, [1] vormt artikel 116a van de Ambtenarenwet (AW) sinds 1 juli 2009 de grondslag voor de bevoegdheid tot terugvordering van onverschuldigd betaalde bezoldiging. Op grond van artikel 115, eerste lid, van de AW wordt onder bezoldiging onder meer verstaan de bedragen – onder de benaming bezoldiging of welke benaming ook – waarop de ambtenaar als zodanig uit hoofde van zijn dienstbetrekking aanspraak heeft en de bedragen – onder de benaming pensioen, wachtgeld, uitkering of welke benaming ook – waarop de gewezen ambtenaar als zodanig aanspraak heeft uit hoofde van zijn vroegere dienstbetrekking. De bevoegdheid tot terugvordering van onverschuldigd betaalde bezoldiging op grond van artikel 116a van de AW is van discretionaire aard zodat het gebruik ervan terughoudend moet worden getoetst.
3.3.
Appellant betoogt ook in hoger beroep dat WWplus via het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de belastingdienst over zijn inkomstengegevens over de in geding zijnde periode kon beschikken. Dit betoog slaagt niet. Appellant heeft zijn betoog niet nader onderbouwd, terwijl WWplus van meet af aan heeft ontkend de beschikking te hebben over deze gegevens. Daarenboven volgt uit artikel 14, eerste lid, van het Wbad, dat appellant zelf verplicht is informatie te verstrekken over zijn werkzaamheden en de daaruit genoten inkomsten. Door dit na te laten, heeft appellant zijn inlichtingenverplichting geschonden en was de staatssecretaris bevoegd tot terugvordering over te gaan.
3.4.
Uit 3.1 tot en met 3.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y. Sneevliet, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2023.
(getekend) Y. Sneevliet
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

Voetnoten

1.CRvB 16 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1781.