ECLI:NL:RBDHA:2024:5456

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
C/09/641228 / HA ZA 23-64
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer bij ernstige gebreken in woningrenovatie en schadevergoeding

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, staat de aansprakelijkheid van de aannemer centraal in het kader van een woningrenovatie. Eiser, de opdrachtgever, heeft in oktober 2019 een woning gekocht en een aannemingsovereenkomst gesloten met [handelsnaam 1] voor renovatiewerkzaamheden. De werkzaamheden, die onder andere de verbouwing van een serre en het verhogen van de stahoogte in het souterrain omvatten, zijn echter niet naar behoren uitgevoerd. Eiser heeft diverse gebreken geconstateerd, waaronder ernstige constructieve tekortkomingen, en heeft de aannemer in gebreke gesteld. Na een deskundigenonderzoek door Dekra, dat ernstige gebreken vaststelde, heeft eiser een schadevergoeding van € 197.222,13 gevorderd, gebaseerd op de kosten voor herstel en vervangende schadevergoeding. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aannemer toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, en dat eiser recht heeft op schadevergoeding. De rechtbank heeft de vordering van eiser voor een aanzienlijk deel toegewezen, maar ook enkele vorderingen afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De zaak is aangehouden voor nadere aktewisseling over specifieke herstelkosten en de omvang van de schadevergoeding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/641228/ HA ZA 23-64
Vonnis van 17 april 2024
in de zaak van

1.[eiser] , te [woonplaats 1] ,

2.
[eiseres], te [woonplaats 1] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
verweerders in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening (art. 223 Rv),
advocaat mr. M.P. Smal te Rotterdam,
tegen
[gedaagde] (h.o.d.n. [handelsnaam 1] ), te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
eiser in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening (art. 223 Rv),
advocaat mr. A. van Woerkom te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiser] (in mannelijk enkelvoud) en [handelsnaam 1] (ook in mannelijk enkelvoud) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 23 december 2022, met producties 1 tot en met 15,
  • de conclusie van antwoord met een eis in reconventie, met producties 16 tot en met 75,
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 84 tot en met 129,
  • de rolbeslissing van 3 mei 2023 (gecommuniceerd per e-mail), waarin is bepaald dat partijen ten behoeve van een doelmatige procesvoering alvast een akte- en antwoordakte mogen nemen,
  • de akte tevens eisvermeerdering van [eiser] van 31 mei 2023, met producties 130 tot en met 138,
  • het tussenvonnis van 12 juli 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • de antwoordakte van [handelsnaam 1] van 30 augustus 2023 met een eiswijziging in reconventie en ook met een provisionele eis in reconventie, met producties 139 tot en met 171,
  • de akte overlegging productie van [eiser] , met productie (doorgenummerd) 139,
  • de akte overlegging productie van [handelsnaam 1] , met productie 172,
  • de akte overlegging producties van [eiser] , met producties 173 tot en met 195.
1.2.
Op 6 december 2023 is een mondelinge behandeling gehouden. De advocaten hebben de standpunten van partijen toegelicht aan de hand schriftelijke spreekaantekeningen, die ter zitting zijn overgelegd en tot de processtukken behoren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat verder ter zitting is besproken en naar voren gebracht. De aantekeningen behoren tot het griffiedossier.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft in oktober 2019 een vrijstaande woning aan de [adres 1] in [plaats 1] gekocht (hierna ook te noemen: ‘de woning’). Het gaat om een bestaande dijkwoning uit 1910 (voorheen twee-onder-een-kap). In 1998 is er één woning van gemaakt en is een serre-uitbouw aan de achterzijde geplaatst (waarvan de gevels voor een deel waren dichtgezet met betimmering).
2.2.
[eiser] wilde de woning grondig renoveren. Hij heeft hiertoe Babel Bouwadvies ingeschakeld als bouwbegeleider. Babel Bouwadvies heeft in opdracht van [eiser] een projectomschrijving opgesteld, samen met een constructeur ontwerptekeningen gemaakt en een technische omschrijving opgesteld. De renovatieplannen van [eiser] hielden onder meer in dat:
  • de serre anders zou worden ingedeeld, door hiervan een verblijfsruimte van te maken met twee verdiepingen en de bestaande trap te vervangen door een (modernere) stalen trapboom met eikenhouten treden;
  • de stahoogte van de ruimtes in het souterrain (in de bestaande woning ongeveer 1,90 meter) zouden worden verhoogd door de vloer van het souterrain met 40 centimeter te verdiepen;
  • in alle vlakken van de serre dubbel HR++ glas zou worden geplaatst.
2.3.
[eiser] heeft [handelsnaam 1] benaderd om als aannemer het renovatiewerk uit te voeren. [handelsnaam 1] heeft op 2 mei 2020 een prijsaanbieding gedaan. Op 20 mei 2020 hebben [eiser] , Babel Bouwadvies en [handelsnaam 1] de offerte van [handelsnaam 1] besproken. Na dit overleg is – door ondertekening van een schriftelijke opdrachtbevestiging – een aannemingsovereenkomst tussen [eiser] en [handelsnaam 1] gesloten voor een aanneemsom van € 212.302,- inclusief btw (€ 178.129,20 exclusief btw), op basis van de prijsaanbieding van [handelsnaam 1] , de nota van wijzigingen van Babel Bouwadvies van 15 april 2020 met bijbehorende tekeningen en de technische omschrijving van Babel Bouwadvies van 7 april 2020 (deze aannemingsovereenkomst wordt hierna afgekort: ‘de overeenkomst’ genoemd). In de overeenkomst is bepaald dat de werkzaamheden op 20 juli 2020 zullen starten en op 23 oktober 2020 zullen worden opgeleverd.
2.4.
In een e-mail van 25 mei 2020 (gestuurd aan [handelsnaam 1] en [eiser] ) heeft Babel Bouwadvies een opsomming gegeven van punten die in het overleg van 20 mei 2020 zijn besproken naar aanleiding van de prijsaanbieding van [handelsnaam 1] . Babel Bouwadvies schrijft in de e-mail, na opsomming van de besproken punten:
“Uiteindelijk inclusief bovenstaande punten
is de aanneemsom € 199.000 incl. btw. Inclusief stelpost van € 20.000,- voor de grote keuken en stelpost van € 5.000,- voor de kleine keuken onder de trap.”
2.5.
[handelsnaam 1] heeft op 26 mei 2020 op de e-mail van Babel Bouwadvies geantwoord dat hij met alles wat in de e-mail staat akkoord is, behalve met een stelpost van € 1.500,- voor het toilet omdat daarover nog niets was afgesproken, anders dan dat [handelsnaam 1] zou laten zien wat hij ging plaatsen.
2.6.
Op 15 juli 2020 heeft [eiser] de woning in eigendom gekregen. Diezelfde maand is [handelsnaam 1] gestart met de werkzaamheden aan de woning.
2.7.
Babel Bouwadvies heeft tijdens de bouw namens [eiser] directie gevoerd en zorg gedragen voor het leiden en vastleggen van de bouwvergaderingen.
2.8.
Op 30 oktober 2020 heeft [eiser] zijn bestaande woning verkocht en geleverd. Het werk aan de woning was op dat moment nog niet afgerond. Zo was er in de serre (deels) nog geen nieuw glas geplaatst en was er overlast van een rioollucht.
2.9.
Op 2 december 2020 waren de werkzaamheden aan de woning nog niet klaar. [eiser] had op dat moment € 160.000,- (7 termijnen aanneemsom) aan [handelsnaam 1] betaald. Op 5 november 2020 had [eiser] een factuur voor de 8e termijn van de aanneemsom (€ 25.000,-) ontvangen. Vanwege de vertraging en gebreken in het werk heeft [eiser] de betaling van die factuur afgehouden. Ook is tussen partijen discussie gevoerd over meer- en minderwerk.
2.10.
Naar aanleiding van de ontstane discussie heeft [eiser] op 2 december 2020 een e-mail gestuurd aan [handelsnaam 1] . Hierin heeft [eiser] zijn zorgen en onvrede geuit over de voortgang van het werk, de oplopende kosten en de uitlopende planning. Ook heeft [eiser] in zijn e-mail geschreven dat hij heeft berekend dat er per 2 december 2020 € 36.596,60 aan meerwerk en € 44.062,- aan minderwerk is. Het meer- en minderwerk heeft [eiser] in een meegestuurde bijlage uiteengezet. De aanneemsom komt volgens [eiser] , met verrekening van dit meer- en minderwerk, uit op € 192.534,60. [eiser] heeft in zijn e-mail geschreven dat hij bereid is om de factuur voor de achtste termijn € 25.000,- per direct te betalen en een opslag van € 8.465,40 te betalen (zodat de laatste termijn € 15.000,- wordt in plaats van € 6.534,60). Die opslag wil [eiser] betalen wanneer aan vier nader omschreven punten wordt voldaan, waaronder:
Voor de kerst (23 december) is onze woning "gereed". Afwerking details, plaatsen trappen en openslaande deuren kunnen desnoods daarna uitgevoerd worden. Uiterlijk 15 januari gereed. (…)
Akkoord op bovenstaande berekening van meer en minderwerk. Eventueel additioneel meerwerk alleen akkoord indien expliciet vooraf afgesproken incl de betreffende kosten. (…)
2.11.
[handelsnaam 1] heeft diezelfde dag op de bovenstaande e-mail geantwoord:
“Al hoewel ik niet een persoon ben van een lang gesprek lijkt mij je voorstel acceptabel ook al zitten daar onderdelen in die ik geheel anders zie, lijkt het mij toch verstandig om een blijk van waardering te vinden in je voorstel. Het is belangrijk dat we beide vooruit willen in een goede afloop. (…) 15 januari lijkt mij kort te meer dat ik verwacht dat tussen de 24 en de 1e januari geen mensen zullen werken. Mocht je daar iets verruiming in willen aanbrengen dan zou het kunnen lukken.”
2.12.
[eiser] heeft hierop per e-mail van eveneens 2 december 2020 geantwoord:
“Ik heb zojuist 25.000 euro over gemaakt. Afspraak is afspraak.
Vwb de deadline van 15 januari, wil ik nog wel iets verruiming aanbrengen zoals door jou gevraagd. Laten we een week extra afspreken ter compensatie van de week kerstsluiting. Daarmee akkoord met 21 januari als nieuwe deadline.”
2.13.
Babel Bouwadvies heeft op 5 februari 2021 de definitieve tekeningen van de stalen trap met eikenhouten treden aan [handelsnaam 1] toegestuurd. [handelsnaam 1] heeft in reactie laten weten dat hij de tekeningen met zijn lasser gaat bespreken.
2.14.
In een e-mail van 7 maart 2021 heeft [handelsnaam 1] , naar aanleiding van de ontvangen traptekeningen, het volgende aan Babel Bouwadvies bericht:
“Zo als het in de offerte staat beschreven kosten trap per etage € 2040,00
De kosten van de trap zijn zo veel groter door arbeid en materiaal dat de prijs van 2 trappen iets meer bedraagt dan het dubbele van alles .
Ik schat in dat dit tussen de 8500,00 en 9000,00 is.
Verder zijn er nog kosten die gemaakt zijn voor het veranderen van de wanden die nog openstaand dat is 1100,00
dan nog extra rekening van [naam 1] voor stuukwerk beneden wanden van 800,00
Impregneren van de dwarse aansluit wanden 600,00 alles ex btw
Tegelzetter extra natuursteen voor de slaap en badkamer 950,00 ex arbeid”
2.15.
Op 29 maart 2021 heeft [handelsnaam 1] een meerwerkfactuur aan [eiser] gestuurd van in totaal € 4.078,50 (€ 3.450,- exclusief btw) voor het in de bovenstaande e-mail genoemde werk aan de voorzetwanden, het stucwerk, impregneren en tegelwerk.
2.16.
[eiser] en [handelsnaam 1] hebben tussen 29 maart 2021 en 15 april 2021 nog kort gecorrespondeerd over de meerwerkfactuur. De meerwerkfactuur is niet door [eiser] betaald.
2.17.
[handelsnaam 1] heeft in april 2021 nog een aan [eiser] geleverde serredeur op de begane grond geplaatst. Ook is op 26 april 2021 een medewerker van [handelsnaam 1] bij [eiser] langsgekomen, nadat [eiser] had ontdekt en gemeld dat de cv-ketel was aangesloten op een losse afvoer, waardoor koolmonoxidegas vrijuit de woning in kon komen. De medewerker van [handelsnaam 1] heeft toen de afvoer met tie-wraps aan de waterleiding vastgezet.
2.18.
Hierna zijn geen werkzaamheden meer door [handelsnaam 1] uitgevoerd. [eiser] heeft bij brief van zijn advocaat van 14 juni 2021 gesommeerd om de werkzaamheden af te ronden en de ondeugdelijk uitgevoerde werkzaamheden te herstellen. Ook is in de brief gemeld dat het werk veel gebreken bevat en dat [eiser] voornemens is een deskundige in te schakelen om de werkzaamheden te controleren en vast te stellen welke werkzaamheden er nog meer moeten worden verricht.
2.19.
[handelsnaam 1] heeft in een e-mail van 18 juni 2021 onder meer het volgende geantwoord op de sommatiebrief:
“a.s. Dinsdag 22 juni zullen wij de werkzaamheden herpakken voor wat betreft een raam plaatsen een natuursteen dorpel plaatsen.
En repareren stuukwerk van een plafond in de berging die niet door ons is vernield.
Een rvs handgreep plaatsen.
Voor de verdere werkzaamheden licht er een meerwerk factuur die niet betaald wordt.
Verder is er technische omschrijving maar daar is al zo vaak van afgeweken dat die al niet meer geld zo ook de aanneemsom.
Ik stuur u een mail hier omtrent van 16-03”
2.20.
In juli 2021 heeft [eiser] opdracht gegeven aan DEKRA Experts (hierna: ‘ Dekra ’) om onderzoek te doen naar gebreken in het werk. Dekra heeft op 22 juli 2021 het werk in de woning bekeken, in aanwezigheid van [eiser] en [handelsnaam 1] . Op 13 september 2021 heeft Dekra een rapport uitgebracht (hierna ook te noemen: ‘het Dekra -rapport’). Dekra concludeert hierin, kort samengevat, dat:
  • er veel gebreken in het werk zijn;
  • de waarde van het uitgevoerde werk circa 15% van de aanneemsom bedraagt (€ 31.845,30 inclusief btw), en
  • de kosten voor afronding en herstel van het werk € 189.222,13 (inclusief btw) bedragen, te vermeerderen met € 8.000,- voor vier maanden verblijf elders tijdens het herstelwerk.
2.21.
[eiser] heeft bij brief van zijn advocaat van 16 december 2021 aan [handelsnaam 1] bericht dat hij geen nakoming van de overeenkomst meer wil maar in plaats daarvan op grond van artikel 6:87 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een bedrag van € 197.222,13 aan vervangende schadevergoeding vordert.
2.22.
[eiser] heeft tot verhaal van zijn vordering in december 2022 conservatoir beslag gelegd op meerdere onroerende zaken in mede-eigendom van [handelsnaam 1] , op een bankrekening van [handelsnaam 1] en op aan [handelsnaam 1] en zijn echtgenote verschuldigde huurpenningen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert – samengevat en na vermeerdering van eis – dat [handelsnaam 1] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 229.692,13, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[handelsnaam 1] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3.
[handelsnaam 1] heeft een eis in reconventie ingesteld. De eis is in de antwoordakte van 30 augustus 2023 gewijzigd. Ook ter zitting heeft de advocaat van [handelsnaam 1] de eis gewijzigd (spreekaantekeningen mr. van Woerkom, onder 11). [handelsnaam 1] vordert – samengevat en na de laatste wijziging van eis – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
1. [eiser] veroordeelt tot betaling van een bedrag van
(primair)een bedrag van € 9.824,99 (inclusief btw), althans
(subsidiair)een bedrag van € 53.610,84 (inclusief btw), in beide gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente;
2. alle door [eiser] ten laste van [handelsnaam 1] gelegde conservatoire beslagen binnen twee werkdagen na dit vonnis opheft, op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag dat de beslagen niet door [eiser] zijn opgeheven, en [eiser] veroordeelt tot vergoeding van alle door [handelsnaam 1] geleden en nog te lijden schade als gevolg van de beslagen, deze schade vooralsnog te bepalen op een bedrag groot € P.M., te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag van de verhoging van de kredietruimte;
met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.4.
[eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in het incident (tot het treffen van een voorlopige voorziening)
3.5.
[handelsnaam 1] vordert tevens, als provisionele eis en samengevat, dat de rechtbank binnen twee kalenderdagen na de datum van het vonnis in het incident het beslag op het woonhuis, de bankrekening van [handelsnaam 1] en de aan [handelsnaam 1] en/of zijn echtgenote verschuldigde huurpenningen opheft, althans beveelt dat die beslagen door [eiser] worden opgeheven, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag.
3.6.
[eiser] voert verweer tegen de provisionele vordering. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in de hoofdzaak, in conventie en in reconventie
Is [eiser] of [handelsnaam 1] in verzuim?
4.1.
De rechtbank bespreekt de vorderingen in conventie en in reconventie hierna gezamenlijk, omdat zij nauw met elkaar samenhangen. Kort weergegeven komen de door partijen ingenomen standpunten in de beide procedures op het volgende neer.
4.2.
[eiser] stelt dat [handelsnaam 1] toerekenbaar is tekortgekomen in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst, omdat het werk (veel) te laat is uitgevoerd, een groot deel van het uitgevoerde werk gebrekkig is en een gedeelte van het overeengekomen werk helemaal niet is uitgevoerd. [eiser] stelt verder dat hij met diverse ingebrekestellingen meermaals ruimschoots de mogelijkheid aan [handelsnaam 1] heeft geboden om de werkzaamheden te voltooien en de gebreken te herstellen, maar dat [handelsnaam 1] dat niet heeft gedaan. [handelsnaam 1] is volgens [eiser] in verzuim komen te keren en [eiser] heeft daarmee de nakomingsverplichting van [handelsnaam 1] op 16 december 2021 bevoegdelijk omgezet in een vordering tot betaling van (vervangende schadevergoeding) op grond van artikel 6:87 lid 1 BW. De door [handelsnaam 1] te vergoeden schade bedraagt volgens [eiser] € 229.692,13, inclusief een bedrag van € 32.470,- voor schadeposten die na het Dekra -rapport zijn gebleken en gestegen kosten voor arbeid en materiaal.
4.3.
[handelsnaam 1] heeft betwist dat aan zijn kant sprake is van verzuim. [handelsnaam 1] stelt zich op het standpunt dat hij op 29 maart 2021 de verdere uitvoering van de werkzaamheden bevoegdelijk heeft opgeschort op grond van artikel 6:262 BW, althans op grond van de artikelen 6:263 en 6:52 BW, omdat het vanaf dat moment voor [handelsnaam 1] duidelijk werd dat [eiser] niet van plan was om [handelsnaam 1] te betalen voor de gerealiseerde of nog te realiseren werkzaamheden en leveringen, zowel binnen als buiten de scope van de overeenkomst. Immers, [eiser] weigerde de meerwerkfactuur van 29 maart 2021 te betalen en hij wenste niet met [handelsnaam 1] in overleg te treden over de (hogere) prijs van de te realiseren trappen, waarvoor partijen een verrekenbare stelpost van € 1.400,- per trap waren overeengekomen, ondanks de eerdere e-mail van Babel Bouwadvies van 14 maart 2021 waarin overleg over de trappen werd aangekondigd. Door niet te voldoen aan zijn verplichting tot betaling van de meerwerkfactuur en niet in overleg te willen treden over de trappen, is [eiser] op grond van artikel 6:59 BW in schuldeisersverzuim komen te verkeren, waardoor [handelsnaam 1] niet in verzuim kan geraken en de omzettingsverklaring van [eiser] van 16 december 2021 dus ongegrond is. Gegeven de bevoegde opschorting van [handelsnaam 1] heeft [eiser] met deze verklaring de overeenkomst niet rechtsgeldig omgezet, maar heeft hij deze opgezegd op grond van artikel 7:764 lid 1 BW. Dat betekent dat het werk moet worden afgerekend in onvoltooide staat (de voor het gehele werk te betalen prijs, minus besparingen), aldus – kort weergegeven – het standpunt van [handelsnaam 1] .
4.4.
De rechtbank is het met [eiser] eens dat het beroep op een opschortingsrecht aan de kant van [handelsnaam 1] niet slaagt, reeds om de volgende redenen.
4.5.
De artikelen 6:262 lid 1 en 6:52 lid 1 BW kennen aan een partij die een opeisbare verbintenis op haar wederpartij heeft, een bevoegdheid om de nakoming van de haar rustende verplichtingen op te schorten. Voorwaarde voor opschorting is, in de eerste plaats, dat er voldoende samenhang is tussen de niet nagekomen verbintenis en de opgeschorte verplichting. Daarnaast stelt de wet als eis dat, als de wederpartij zijn verplichtingen slechts voor een deel of niet behoorlijk nakomt, opschorting slechts is toegestaan, voor zover de tekortkoming die opschorting rechtvaardigt (zie artikel 6:262 lid 2 BW en 6:52 lid 1 BW). Dat komt neer op een proportionaliteitseis: de omvang van de opschorting en de omvang van de tekortkoming moeten in verhouding zijn. Die proportionaliteitseis geldt ook, indien een partij weliswaar eerst moet presteren, maar zij na het sluiten van de overeenkomst kennis heeft genomen van omstandigheden die haar goede grond geven te vrezen dat de wederpartij haar daartegenover staande verplichtingen slechts gedeeltelijk of niet behoorlijk zal nakomen (de ‘onzekerheidsexceptie van artikel 6:263 BW’). Uit het tweede lid van artikel 6:263 BW volgt dat ook in die situatie de opschorting slechts is toegelaten, voor zover de tekortkoming die opschorting rechtvaardigt, en de opschorting dus geen grotere omvang aanneemt dan de tekortkoming waartegen zij zich richt.
4.6.
Uit de stellingen van [handelsnaam 1] volgt dat hij het werk op 29 maart 2021 heeft opgeschort vanwege, in de kern, twee omstandigheden: het niet betalen van de meerwerkfactuur van 29 maart 2021 (ter hoogte van € 4.078,50) en het uitblijven van overleg over de hogere prijs van de trappen, hoewel Babel Bouwadvies op 14 maart 2021 aan [handelsnaam 1] had gemaild dat hij graag die week overleg met [handelsnaam 1] wilde hebben over (onder meer) de trappen.
4.7.
Wat die laatste omstandigheid betreft, is de rechtbank het met [eiser] eens dat de enkele omstandigheid dat [eiser] op 29 maart 2021 (twee weken na de bovenstaande e-mail) nog niet met [handelsnaam 1] in overleg was getreden over het wel of niet uitvoeren van de trappen tegen de aangekondigde hogere prijs, niet maakt dat [eiser] daarmee al in verzuim is komen te verkeren. Naar het oordeel van de rechtbank kan [handelsnaam 1] het uitblijven van dit overleg ook niet als rechtsgeldige reden aanvoeren om het werk op 29 maart 2021 op te schorten.
4.8.
Dan resteert de meerwerkfactuur die [handelsnaam 1] op 29 maart 2021 heeft verstuurd. Ook als veronderstellendenwijs wordt aangenomen dat die factuur volledig terecht en ook al onmiddellijk opeisbaar was, dan nog betekent dit niet dat [handelsnaam 1] het werk vanwege de niet-betaling van die factuur mocht opschorten. Vast staat namelijk dat [eiser] op dat moment al € 185.000,- aan [handelsnaam 1] had betaald, terwijl partijen op 2 december 2020 met elkaar waren overeengekomen dat [eiser] , met verrekening van het meer- en minderwerk per 2 december 2020, in totaal een bedrag van € 191.534,60 aan [handelsnaam 1] moest betalen. [eiser] had daarmee al bijna de hele prijs voor het werk voldaan, terwijl de waarde van de prestatie die [handelsnaam 1] tot dan toe had geleverd bij lange na geen € 185.000,- waard was. Vast staat namelijk – zoals hierna uit dit vonnis zal blijken – dat [handelsnaam 1] nog veel werkzaamheden moest uitvoeren en dat het werk dat [handelsnaam 1] tot dan toe had geleverd, veel gebreken bevatte en niet van de kwaliteit was die van een professioneel aannemer mocht worden verwacht. Het geleverde werk bevatte ook ernstige en gevaarlijke gebreken, zoals een ondeugdelijke en onveilige constructie van de verlenging van de begane grondvloer in de serre, een – naar later is gebleken – losse rookgasafvoer waardoor koolmonoxide de woning in kon komen en een losliggende balk op de locatie waar het traphek bevestigd had moeten worden. Weliswaar kan de rechtbank de totaalomvang van de met de gebreken en het resterende werk gemoeide (herstel)kosten op dit moment nog niet volledig vaststellen, maar het staat al wel genoegzaam vast dat de omvang van de (herstel)verplichting minimaal € 87.806,49 was, nog los van de kosten voor het herstel van de gebreken aan de serreramen, de scheurvorming in de gevel, de reparatie van de aansluiting tussen serre en woning en de beschadigingen van de natuurstenen vensterbanken. De omvang van de (herstel)verplichting die 29 maart 2021 op [handelsnaam 1] rustte, was dus vele malen groter dan de € 4.000,- die [handelsnaam 1] in de meerwerkfactuur van 29 maart 2021 van [eiser] vorderde.
4.9.
Het was onder deze omstandigheden dan ook disproportioneel dat [handelsnaam 1] alle verdere (herstel)werkzaamheden vanaf 29 maart 2021 heeft opgeschort, omdat [eiser] het gefactureerde meerwerk betwistte en dit niet wilde betalen. Die opschorting was niet gerechtvaardigd, ook niet op grond van een vrees voor niet verdere betaling als bedoeld in artikel 6:263 BW. Die vrees voor niet-betaling geldt dan hoogstens voor de meerwerkfactuur en de eventuele meerkosten van de trappen (waarover partijen nog in gesprek moesten gaan). De eventuele onzekerheid over de betaling van die posten kon niet rechtvaardigden dat [handelsnaam 1] de verdere uitvoeringswerkzaamheden vrijwel volledig neerlegde, gelet op het bedrag dat [eiser] inmiddels aan [handelsnaam 1] had betaald en de mate waarin die betaalde som de waarde van het tot dan toe geleverde werk overtrof.
4.10.
Geoordeeld moet dat ook worden dat [handelsnaam 1] op 29 maart 2021 het werk onbevoegdelijk heeft opgeschort. Nu er geen sprake was van een bevoegdelijke opschorting, is [eiser] ook niet op grond van artikel 6:59 BW in verzuim komen te verkeren. Het is juist [handelsnaam 1] die in verzuim is geraakt, want uit de rechtspraak volgt dat een (achteraf) ongegrond gebleken beroep op opschorting meebrengt dat de partij die dit beroep deed, gelijk en zonder nadere ingebrekestelling zelf op grond van artikel 6:83, aanhef en onder c BW in verzuim is komen te verkeren (zie Hoge Raad 21 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA9610).
4.11.
Het staat ook vast dat [handelsnaam 1] na 29 maart 2021 niet meer tot volledig herstel en afronding van het werk is overgegaan, ook niet nadat de (toenmalige) advocaat van [eiser] hem daartoe bij brief van 14 juni 2021 tot nakoming had gesommeerd en ook niet na het schadeonderzoek door Dekra .
4.12.
Reeds op grond van het voorgaande staat vast dat [handelsnaam 1] op 16 december 2021 in verzuim was en dat [eiser] dus bevoegdelijk op grond van artikel 6:87 lid 1 BW de verbintenis tot nakoming van [handelsnaam 1] heeft omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding. Anders dan [handelsnaam 1] heeft betoogd, was dus geen sprake van een opzegging als bedoeld in artikel 7:764 BW.
Wat is de omvang van de door [handelsnaam 1] aan [eiser] verschuldigde schadevergoeding?
4.13.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is in hoeverre [handelsnaam 1] toerekenbaar is tekortschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst en welk bedrag aan (vervangende) schadevergoeding [handelsnaam 1] daarvoor aan [eiser] verschuldigd is. Uit de standpunten van partijen volgt dat zij hierover sterk van mening verschillen.
4.14.
[eiser] vordert een bedrag van bedrag van € 229.692,13 aan schadevergoeding. [eiser] beroept zich, ter onderbouwing van deze vordering, in de eerste plaats op het rapport van Dekra van 13 september 2021, waarin is vastgesteld dat het
door [handelsnaam 1] uitgevoerde werk veel gebreken bevat en op veel punten niet is afgerond. Dekra heeft de kosten van herstel en afronding van het werk ingeschat op een bedrag van € 189.222,13 (inclusief btw). Dit bedrag bestaat uit:
een bedrag van € 133.258,15, inclusief btw, voor herstel van zichtbare gebreken en niet uitgevoerd werk (€ 110.130,71 aan arbeid en materiaal, inclusief 8% algemene kosten, 5% winst- en risico opslag en 3,5 promille opslag voor CAR-verzekering, hierna samen te noemen: ‘opslagen’) te vermeerderen met btw);
een bedrag van € 24.426,96 als waardevermindering voor een aantal gebreken waarvan herstel te ingrijpend zou zijn;
een bedrag van € 31.537,02 (20% van het opgetelde bedrag onder a en b) voor besmet werk (gebreken achter de plafonds en voorzetwanden en verschillende kleine puntjes).
Ook heeft Dekra een schadepost van € 8.000,- opgenomen voor een verblijf van vier maanden elders tijdens het uitvoeren van herstelwerk, waarin de woning onbewoonbaar zal zijn.
4.15.
[eiser] heeft na het verschijnen van het rapport van Dekra ook verschillende herstelwerkzaamheden verricht, deels zelf, en deels door derden. Dit herstelwerk bevestigt volgens [eiser] dat Dekra een juiste aanname heeft gedaan door een post ‘besmet werk’ op te nemen, want er zijn na de inspectie diverse nieuwe gebreken geconstateerd, zoals verwarmings- en waterleidingen die te dicht bij elkaar liggen, gaten in buitenmuren en enkele gipsplaat plafonds waar dat vanwege brandveiligheid dubbele gipsplaat plafonds hadden moeten zijn.
4.16.
[eiser] heeft naar aanleiding van de nieuw ontdekte schadeposten zijn eis vermeerderd, in die zin dat aanvullend op het rapport van Dekra een bedrag van € 11.570,- wordt gevorderd voor een aantal gebreken en niet geleverde zaken, € 500,- voor herstel van een loszittende rookgasafvoer (waardoor koolmonoxide de woning in kon komen) en € 500,- voor het proberen te verhelpen van stankoverlast. Ook vordert [eiser] aanvullend een bedrag van € 20.000,- vanwege gestegen prijzen van arbeid en materiaal sinds de datum van het rapport van Dekra .
4.17.
[handelsnaam 1] heeft diverse bezwaren aangevoerd tegen de inhoud van het rapport van Dekra . Volgens [handelsnaam 1] heeft Dekra onder meer de herstelkosten veel te hoog en op onrealistische bedragen ingeschat. Ook is het partijrapport van Dekra volgens [handelsnaam 1] vooringenomen en partijdig en heeft Dekra bij het onderzoek niet adequaat hoor en wederhoor toegepast, zodat dit partijdeskundigenrapport reeds daarom onbruikbaar is. Het rapport is niet meer dan de volstrekt eenzijdige, partijdige mening van [eiser] , aldus [handelsnaam 1] .
4.18.
De rechtbank volgt [handelsnaam 1] niet in dit betoog. De deskundige van Dekra ( ing. J. Verbarendse ) is ingeschreven in het register van de Stichting Nederlands Instituut van Register Experts en kan worden geacht over voldoende deskundigheid te beschikken om het werk op bouwkundige kwaliteit en (de prijs voor) het noodzakelijke herstelwerk te beoordelen. Het is niet gebleken (en ook niet door [handelsnaam 1] onderbouwd) dat Dekra bij het onderzoek vooringenomen, onzorgvuldig of partijdig te werk is gegaan of dat Dekra bij het onderzoek onvoldoende ruimte aan [handelsnaam 1] heeft geboden voor wederhoor. Dekra is ingeschakeld door de rechtsbijstandsverzekeraar van [eiser] . Uit het rapport blijkt dat Dekra ter voorbereiding op de bezichtiging allerlei documenten heeft gekregen, zoals de Technische Omschrijving, de bouwtekeningen en werktekeningen van Babel Bouwadvies en de voor het werk opgestelde begroting van [handelsnaam 1] . Vervolgens heeft Dekra in aanwezigheid van [eiser] en [handelsnaam 1] het werk ter plaatse bekeken. Anders dan [handelsnaam 1] stelt, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten dat [handelsnaam 1] tijdens de bezichtiging geen adequate en redelijke gelegenheid heeft gehad om, indien gewenst, zijn visie op de kwaliteit en staat van het werk en de hierover gemaakte partijafspraken naar voren te brengen.
4.19.
Voor zover [handelsnaam 1] als bezwaar aanvoert dat hij geen eigen partijdeskundige bij het onderzoek mocht meenemen, wordt dat bezwaar verworpen. Het is niet gesteld of gebleken dat [handelsnaam 1] hierom heeft verzocht. Bovendien mag [handelsnaam 1] als betrokken aannemer in staat worden geacht om zelf bij de bezichtiging zijn visie op de beoordeelde punten naar voren te brengen. Daarnaast had [handelsnaam 1] ook, indien gewenst, na ontvangst van het rapport van Dekra een eigen contra-expertise kunnen laten uitvoeren. Dat [handelsnaam 1] hiertoe, als gevolg van de door [eiser] gelegde conservatoire beslagen, geen financiële middelen voor had, is onvoldoende onderbouwd, aangezien die beslagen pas in december 2022 (15 maanden na het rapport en een jaar na de omzettingsbrief) zijn gelegd.
4.20.
De rechtbank zal het rapport van Dekra hierna dan ook als partijdeskundigenrapport meenemen in haar beoordeling van de verschillende gestelde gebreken. De inhoud van dit rapport zal, samen met wat [eiser] overigens heeft gesteld, worden geplaatst tegenover wat [handelsnaam 1] en zijn advocaat in reactie hierop (ter betwisting) naar voren hebben gebracht.
4.21.
Bij de beoordeling van de vordering van [eiser] neemt de rechtbank verder het volgende tot uitgangspunt. Op grond van artikel 6:74 BW verplicht iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend. Voor de berekening van de omvang van de verplichting tot schadevergoeding geldt als uitgangspunt dat [eiser] zo veel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zonder de tekortkoming van [handelsnaam 1] zou hebben verkeerd. In dit geval betekent dit dat [eiser] – als uitgangspunt – de redelijke objectieve herstelkosten vergoed moet krijgen, dat wil zeggen de kosten die hij aan een gemiddeld en redelijk bekwaam vakman zou moeten betalen om de gemiste prestatie (deugdelijke en volledige nakoming van al het overeengekomen renovatiewerk) alsnog te krijgen. Dat uitgangspunt geldt in beginsel ook als [eiser] ervoor kiest om herstel achterwege te laten of om het herstel zelf uit te voeren, in plaats van dit aan een derde partij uit te besteden (vergelijk conclusie A-G Keus 26 april 2002, ECLI:NL:PHR:2002:AD9339, 2.5 – 2.12).
4.22.
Op grond van de gewone regels van bewijslastverdeling rusten de stelplicht en de bewijslast van de omvang van de schade (de redelijke herstelkosten) in beginsel op [eiser] . Wel geldt daarbij dat de rechtbank op grond van artikel 6:97 BW bevoegd is de schade te schatten, als nauwkeurige begroting niet mogelijk blijkt.
4.23.
In dit geval heeft [eiser] onderdelen van het werk al door derden laten herstellen of zelf hersteld. [eiser] heeft in deze procedure een aantal facturen overgelegd van de door hem ingeschakelde loodgieters, stukadoors en aannemers. [eiser] vordert niet het bedrag van deze facturen, maar (nog steeds) het eerdere door Dekra begrote bedrag. Veel gebreken zijn door derden voor een hoger bedrag opgelost dan door Dekra begroot. Omdat het werk deels al is hersteld en omdat het opzoeken van alle betaalbewijzen ondoenlijk is, is het Dekra -rapport volgens [eiser] de beste wijze om de schade te begroten. [eiser] verzoekt de rechtbank verder om, ook gelet op de duur van het geschil, pragmatisch te kijken naar de hoogte van de posten en waar nodig een schatting te maken. [eiser] verzoekt de rechtbank om niet, althans zo min mogelijk tot bewijsvoering over te gaan en ook geen deskundigenbericht te bepalen (ook omdat het werk inmiddels voor een groot deel door [eiser] en derden is voltooid).
4.24.
[handelsnaam 1] heeft de rechtbank verzocht om bij de begroting van de schade niet uit te gaan van het (door [handelsnaam 1] bestreden) rapport van Dekra , maar een onafhankelijke gerechtsdeskundige te benoemen. Die deskundige zal volgens [handelsnaam 1] zijn conclusies over de (veel lagere) hoogte van de schade bevestigen.
4.25.
De rechtbank zal de verschillende gestelde gebreken hierna afzonderlijk en waar nodig gegroepeerd bespreken. Daarbij zal de nummering en zo mogelijk de volgorde uit het rapport van Dekra worden aangehouden.
Ontbreken laadpaalvoorziening (1.1 Dekra ) en uitbreiden capaciteit meterkast (vermeerdering eis, 3.35 CVAR)
4.26.
[eiser] heeft – onder verwijzing naar het rapport van Dekra – gesteld dat [handelsnaam 1] geen voorziening voor een laadpaal heeft aangebracht, terwijl [handelsnaam 1] dat wel moest doen. Dekra heeft de schade hiervoor begroot op € 600,-, exclusief opslagen en btw, oftewel (€ 600 x 1,138 [1] x 1,21% btw= ) € 826,19 inclusief btw.
4.27.
In de conclusie van antwoord in reconventie heeft [eiser] hieraan toegevoegd dat [handelsnaam 1] een hele nieuwe elektrische installatie zou aanleggen en dat het treffen van voorbereidingen voor de kabels voor de laadpaal in de meterkast, dus ook onder de opdracht valt.
4.28.
In zijn vermeerdering van eis heeft [eiser] ook gesteld dat de inhoud van de meterkast technisch gezien onvoldoende was om de elektrische installaties in het huis van stroom te voorzien. [handelsnaam 1] had volgens [eiser] te veel groepen op één aardlekschakelaar aangebracht. [eiser] heeft voor € 500,- een andere elektricien de capaciteit van de meterkast laten uitbreiden. Als productie 180 heeft [eiser] foto’s van de oude en nieuwe meterkast laten zien.
4.29.
[handelsnaam 1] heeft erkend dat hij de elektrakabel voor de laadpaal nog niet vanuit de meterkast door de buitengevel naar buiten heeft gebracht en dat hij dan ook voor het aansluiten van deze kabel een derde groepenkast had moeten plaatsen, inclusief aardlekautomaat met krachtstroomgroep. Nu een andere elektricien de meterkast al heeft uitgebreid voor € 500,- inclusief btw, aanvaardt [handelsnaam 1] de daarmee samenhangende kosten voor zover die kosten indertijd ‘sowieso’ voor rekening van [handelsnaam 1] waren gekomen. [handelsnaam 1] aanvaardt daarmee aansprakelijkheid voor een bedrag van € 500,- (inclusief btw).
4.30.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat [handelsnaam 1] de hele elektrische installatie in de woning zou vernieuwen. Dat volgt uit zijn begroting van 2 mei 2020 ‘vernieuwen alle elektra in huis’. Vast staat ook dat [handelsnaam 1] dit niet volledig heeft gedaan. De rechtbank laat verder in het midden of [handelsnaam 1] het werk heeft opgeleverd tot het niveau zoals op productie 180 (eerste foto) is te zien (zoals [eiser] stelt) of tot het niveau zoals dat op productie 174 is te zien (zoals [handelsnaam 1] stelt). Als niet althans onvoldoende weersproken staat immers vast dat [handelsnaam 1] in beide gevallen de meterkast nog verder had moeten uitbreiden met een derde groepenkast, inclusief aardlekautomaat met krachtstroomgroep. De rechtbank is van oordeel dat het bedrag van € 500,- voor het alsnog uitbreiden voor de groepenkast voor rekening van [handelsnaam 1] komt. [handelsnaam 1] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat dit een redelijk bedrag is voor het werk dat [handelsnaam 1] nog had moeten verrichten.
4.31.
Bij gebreke van een andersluidende toelichting van [eiser] , gaat de rechtbank ervan uit dat voor het bedrag van € 500,- inmiddels ook een krachtstroomgroep in de meterkast is aangelegd voor een laadpaal. Wel heeft [eiser] (onweersproken) gesteld dat de voorbereidingen voor de kabels voor de laadpaal nog niet zijn getroffen. [handelsnaam 1] heeft aangevoerd dat de kosten voor het naar buiten brengen en aansluiten van een kabel € 432,59 inclusief btw zijn.
4.32.
De rechtbank acht deze kostenbegroting van [handelsnaam 1] onvoldoende onderbouwd. Aan de andere kant is voor de rechtbank niet helemaal duidelijk in hoeverre de kostenbegroting van Dekra van € 826,19 werk omvat dat inmiddels door de elektricien is uitgevoerd. De rechtbank schat de kosten voor het resterende werk voor het aanbrengen van de bekabeling voor de laadpaal daarom, naar billijkheid, op € 600,-, inclusief btw.
4.33.
De totale te vergoeden kosten voor deze gebreken komen uit op een bedrag van
€ 1.100,-(€ 600,- + € 500,-, inclusief btw).
Elektrakabel zonwering (1.2 Dekra )
4.34.
Vast staat dat [handelsnaam 1] een elektrische voorziening voor de zonwering moest aanleggen, dat wil zeggen een elektrakabel naar buiten toe, aangesloten op een bediening (inbouwdoos met schakelaar) binnen. Ook staat als onvoldoende weersproken vast dat dit werk niet volledig is uitgevoerd. Op de door [eiser] overgelegde foto’s (bij het rapport van Dekra en productie 87) is alleen een door de muur getrokken mantelbuis te zien voor de bekabeling, die nog nergens op is aangesloten. Dat het resterende werk alleen nog bestond uit het monteren van een drukschakelaar, zoals [handelsnaam 1] stelt, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
4.35.
Dekra heeft de kosten voor het ontbrekende werk in haar rapport ingeschat op € 300,-, exclusief opslagen en btw). Dit bedrag is volgens [handelsnaam 1] veel te hoog, [handelsnaam 1] raamt de kosten op € 38,50 exclusief btw. De rechtbank volgt [handelsnaam 1] niet in dit verweer, nu [handelsnaam 1] ten onrechte uitgaat van enkel het leveren en monteren van een drukschakelaar met inbouwdoos. Aan de andere kant staat vast dat [eiser] inmiddels een zonweringsbedrijf het werk heeft laten afronden, maar [eiser] heeft helemaal niet toegelicht of onderbouwd in hoeverre de werkelijke kosten aansluiten bij de eerdere kostenraming van Dekra . Ook het bedrag van Dekra is daarmee onvoldoende onderbouwd.
Bij gebreke aan aanknopingspunten voor een nauwkeurige begroting, schat de rechtbank de herstelkosten ergens in het midden:
€ 200,-inclusief btw.
Schade stenen buitentrap (1.3)
4.36.
Naar het oordeel van de rechtbank staat op basis van het rapport van Dekra en het overgelegde whatsappbericht (productie 88) in voldoende mate vast dat de stenen buitentrap is beschadigd, doordat een medewerker van [handelsnaam 1] hierop een raamkozijn heeft laten vallen.
4.37.
Op foto 2 bij het rapport van Dekra is één beschadiging op de hoek van de trede van een trap te zien. Dekra heeft de herstelkosten hiervan op € 750,- exclusief opslagen en btw (€ 1.033,- inclusief btw) geraamd (het opnieuw afwerken van de plek met de bestaande afwerking). Die herstelkosten zijn volgens [handelsnaam 1] veel te hoog. [handelsnaam 1] begroot de herstelkosten op € 77,- exclusief btw.
4.38.
Een bedrag van meer dan € 1.000,- aan herstelkosten komt de rechtbank voorshands vrij hoog voor, gelet op de aard en omvang van de beschadiging. Ook gezien de betwisting van [handelsnaam 1] lag het in dit geval op de weg van [eiser] om nader toe te lichten waarom de herstelkosten zo hoog zijn. Die toelichting heeft hij niet gegeven. Aan de andere kant is ook het (veel lagere) bedrag van [handelsnaam 1] niet nader onderbouwd. De rechtbank schat de herstelkosten, bij gebrek aan aanknopingspunten voor het een of het ander, op een kwart van het bedrag van Dekra :
€ 250,-(inclusief btw) en wijst het meerdere af.
Scheuren in de achtergevel (1.4 Dekra )
4.39.
Vast staat dat bij de uitvoering van de werkzaamheden scheuren zijn ontstaan in de achtergevel. Partijen zijn het niet (helemaal) eens over de precieze oorzaak van de scheurvorming. Volgens [eiser] is de wand gaan zakken omdat [handelsnaam 1] de staltonlatei te veel heeft weggehaald. Volgens [handelsnaam 1] waren de bestaande metselpenant en de aansluiting van de latei op de penant constructief te zwak, waardoor bij het plaatsen van het stalen portaal scheuren in de achtergevel zijn ontstaan. [handelsnaam 1] erkent evenwel dat hij de latei had moeten onderstempelen alvorens verder te gaan met de werkzaamheden en dat [handelsnaam 1] , ongeacht de precieze toedracht daarvan, verantwoordelijk is voor de ontstane scheurvorming.
4.40.
Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van het rapport van Dekra vast dat de scheurvorming niet deugdelijk constructief door [handelsnaam 1] is hersteld. Voor zover [handelsnaam 1] anders betoogt, wordt dat betoog als onvoldoende onderbouwd verworpen. Er is daarmee sprake van een tekortkoming aan de kant van [handelsnaam 1] die leidt tot een schadevergoedingsplicht aan zijn kant.
4.41.
De vraag is vervolgens wat de omvang van de schade is, of, anders gezegd, wat de redelijke herstelkosten van de scheurvorming zijn. Dekra heeft in haar herstelkostenbegroting geen concreet bedrag opgenomen voor het herstel van dit gebrek. In het rapport heeft Dekra een post van 20% opgenomen voor besmet werk, die ook diverse kleinere herstelposten en werkzaamheden bevat die niet in de herstelbegroting zijn opgenomen. Aangenomen mag worden dat die post van 20%, die [eiser] ook vordert, ook dit herstelwerk aan de gevel omvat. Dat neemt niet weg dat het rapport van Dekra hiermee geen directe aanknopingspunten geeft voor de omvang van de schade.
4.42.
Volgens [eiser] is de schade inmiddels hersteld door Hak Specialistisch Vastgoedonderhoud (hierna afgekort: ‘ Wim Hak ’). [eiser] heeft ter onderbouwing als productie 91 een eerste pagina van een offerte van Wim Hak van 2 april 2022 overgelegd, maar daarop is geen concreet bedrag voor het aangeboden werk te zien. Ook heeft [eiser] als productie 183 afschriften van zijn bankrekening overlegd, waarop drie betalingen uit september 2022 en oktober 2022 van opgeteld € 10.248,69 aan Wim Hak zijn te zien.
4.43.
Volgens [handelsnaam 1] poogt [eiser] hiermee zijn hele gevelrestauratie bij [handelsnaam 1] neer te leggen. [handelsnaam 1] betwist de noodzaak tot toepassing van de in de offerte van Wim Hak opgenomen Thor Helical wokkels en [handelsnaam 1] betwist ook dat hij moet opkomen voor de kosten van het afwerken van de gevels met mineraalverf. Dat betreft buitenschilderwerk van gevels dat voor eigen rekening van [eiser] komt, aldus [handelsnaam 1] .
4.44.
Naar het oordeel van de rechtbank staat wel genoegzaam vast dat sprake is van herstelkosten die door [handelsnaam 1] moeten worden vergoed. De rechtbank kan op basis van het partijdebat echter nog niet goed vaststellen of alle werkzaamheden van Wim Hak als redelijke herstelkosten van de constructieve scheurvorming in de gevel zijn aan te merken en zo ja, waarom en zo nee, welk deel niet. De rechtbank zal [eiser] gelegenheid geven om zich hierover nog nader bij akte uit te laten. Naar de rechtbank begrijpt, heeft Wim Hak voor het betaald bedrag ook de aansluiting tussen de serre de gevel gerepareerd. Ook over de herstelkosten daarvan zal de rechtbank nadere vragen stellen (zien hierna, 4.252 e.v.). [handelsnaam 1] kan daar bij antwoordakte op reageren. De rechtbank zal daarna verder beslissen over de begroting van deze schade.
Ramen serre (1.5 en 10.3 Dekra )
4.45.
Partijen zijn het erover eens dat [handelsnaam 1] als onderdeel van de overeenkomst alle 107 ramen van de serre zou vervangen door nieuw isolerend dubbel HR++glas. Ook is niet in geschil dat het afkitten van de beglazing onderdeel van de opdracht was.
4.46.
Tussen partijen is wel in geschil of het leveren van nieuwe glaslatten ook onderdeel was van de (oorspronkelijke) overeenkomst. Volgens [eiser] was dit wel zo, volgens [handelsnaam 1] niet. De rechtbank volgt hier het standpunt van [handelsnaam 1] . Dat in de gevels/puien van de serre nieuw HR++glas geplaatst zou worden, betekent nog niet zonder meer dat ook nieuwe glaslatten geleverd zouden worden, aangezien de bestaande glaslatten, afhankelijk van hun kwaliteit en conditie, soms kunnen worden hergebruikt. Bovendien zijn partijen ook overeengekomen dat het bestaande kozijnhout niet zou worden aangepast (zie het bestek, productie 19, onder het kopje 34 ‘beglazing’). Weliswaar stelt [eiser] dat ook het aanbrengen van glaslatten onderdeel was van het bestek, maar hij licht niet toe waar dat dan concreet in het bestek staat, of uit welke concrete bepaling dat kan worden afgeleid. Ook overigens heeft [eiser] geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat hij redelijkerwijs heeft mogen begrijpen dat [handelsnaam 1] met de nieuwe HR++ beglazing ook nieuwe glaslatten zou leveren.
4.47.
De rechtbank neemt dan ook met [handelsnaam 1] als vaststaand aan dat partijen op grond van de overeenkomst uitgingen van hergebruik van de bestaande glaslatten. Wel is de rechtbank het met [eiser] eens dat van [handelsnaam 1] , als professioneel aannemer, mocht worden verwacht dat hij de glaslatten op juiste wijze zou terugplaatsen en dat hij glaslatten die niet meer de juiste maatvoering hadden of beschadigd waren, niet zou terugplaatsen maar zou vervangen door nieuwe glaslatten. Hij had [eiser] moeten waarschuwen dat de latten ongeschikt waren voor hergebruik. Op grond van de artikel 7:760, tweede lid, en 7:754 BW is de aannemer bij het uitvoeren van de overeenkomst immers verplicht om de opdrachtgever te waarschuwen voor gebreken en ongeschiktheid van zaken afkomstig van de opdrachtgever, voor zover de aannemer die kent of redelijkerwijs behoorde te kennen. Ook is de aannemer aansprakelijk als anderszins met betrekking tot de gebreken in de zaken in deskundigheid of zorgvuldigheid is tekortgeschoten.
4.48.
Uit de door [eiser] overgelegde foto’s (productie 92 en 123) blijkt dat [handelsnaam 1] oude glaslatten heeft teruggeplaatst die niet de juiste maatvoering voor het raam hadden (te lang of te kort), waardoor glaslatten niet meer pasten en ruimtes tussen de latten ontstonden. Dit wordt bevestigd door een whatsapp van de glaszetter (productie 93), die desgevraagd bevestigend aan [eiser] heeft geantwoord dat de glaslatten niet goed waren aangebracht en de verkeerde maatvoering hadden, terwijl ook verkeerde nieten waren gebruikt (te kort en niet RVS) en de blokjes aan de onderkant van de ramen verkeerd waren waardoor ramen niet goed ondersteund werden. De rechtbank gaat niet mee in het verweer van [handelsnaam 1] dat geen sprake is van een fout van zijn kant, omdat het op de weg van [eiser] lag (die de ramen zelf zou (laten) schilderen) om de tussenruimtes tussen de glaslatten op te vullen met elastisch voegmiddel. [handelsnaam 1] had als zorgvuldig handelend aannemer de latten niet met deze maatvoering en op deze wijze terug mogen plaatsen. [handelsnaam 1] had de uitvoering moeten staken en de niet passende latten moeten vervangen door nieuwe latten.
4.49.
Bovendien volgt uit het rapport van Dekra dat [handelsnaam 1] heeft nagelaten om overal tussen het kozijn, het glas en de glaslatten celband te plaatsen. Ook dit heeft de glaszetter in zijn whatsapp bevestigd en staat als voldoende onderbouwd en onvoldoende weersproken vast. Met Dekra is de rechtbank van oordeel dat deze manier van aanbrengen van het glas niet voldoet aan de eisen van goed en deugdelijk werk, omdat het glas zonder celband zijn optredende thermische werking onvoldoende kwijt kan en risico op barsten van het glas bestaat.
4.50.
Ten derde staat op grond van het rapport van Dekra en de verklaring van de glaszetter vast dat [handelsnaam 1] de beglazing aan de binnenzijde niet en aan de buitenzijde slechts gedeeltelijk heeft afgekit, hoewel dit wel tot zijn opdracht behoorde. Hierdoor is het kozijn niet waterdicht en kan intreden van vocht ontstaan.
4.51.
Uit het bovenstaande volgt dat [handelsnaam 1] bij het vervangen van de beglazing op meerdere punten gebrekkig en onvolledig werk heeft geleverd: bestaande glaslatten zijn ondeugdelijk of onterecht teruggeplaatst, verkeerde nieten zijn toegepast, celband ontbreekt en kitwerk ontbreekt voor een groot deel. Vervolgens is de vraag wat de hieruit voortvloeiende schade is, oftewel wat de redelijke herstelkosten van deze gebreken en niet uitgevoerde punten zijn.
4.52.
[eiser] vordert de door Dekra begrote herstelkosten, die neerkomen op een bedrag van in totaal € 24.600,-, exclusief opslagen en btw (schadebegroting Dekra , pagina 3 onder ’30 Kozijnen ramen en deuren’). Volgens Dekra is vervanging van alle ramen noodzakelijk. Dekra rekent als onderdeel van haar schadebegroting een bedrag van € 16.500, exclusief opslagen en btw levering en montage van nieuwe beglazing.
4.53.
Uit de stellingen van [eiser] blijkt dat hij inmiddels een glaszetter herstel heeft laten uitvoeren. De glaszetter heeft alle ramen verwijderd en deze opnieuw geplaatst met nieuwe glaslatten.
4.54.
De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten om bij de begroting van de redelijke herstelkosten uit te gaan van het door Dekra begrote bedrag. Ten eerste gaat Dekra , zoals overwogen, uit van het leveren en monteren van nieuwe beglazing, terwijl de door [eiser] ingeschakelde glaszetter – die de serreruiten heeft hersteld – het vervangen van het glas zelf kennelijk niet noodzakelijk heeft geacht. Ter zitting heeft [eiser] gesteld dat hij hiermee eigenlijk genoegen heeft genomen met een inferieure oplossing, maar hij heeft verder niet toegelicht waarom dat zo is. Het is niet (gemotiveerd) gesteld door [eiser] dat het behouden van de bestaande beglazing problemen oplevert. Niet valt in te zien waarom [eiser] onder deze omstandigheden recht heeft op een bedrag voor vergoeding van nieuwe beglazing. De begrote kosten voor vervanging van de beglazing komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
4.55.
Daarnaast is niet duidelijk wat voor de overige werkzaamheden een redelijk bedrag voor de herstelkosten is. De daarmee gemoeide kosten, door Dekra begroot op een bedrag van € 8.100,- (€ 24.600,- - € 16.500,-), zijn gemotiveerd door [handelsnaam 1] betwist en [eiser] heeft ook niet duidelijk gemaakt welk bedrag hij voor het herstel aan de glaszetter heeft betaald (en wat dus de werkelijke herstelkosten zijn geweest).
4.56.
De rechtbank acht zich, gelet op het voorgaande, vooralsnog onvoldoende in staat om een voldoende passende en redelijke begroting of, zo nodig, schatting van de daadwerkelijke herstelkosten te maken. De rechtbank zal daarom aan [eiser] opdragen om bij nadere akte toe te lichten en zo veel mogelijk met stukken te onderbouwen wat een redelijk bedrag is voor het herstel van de volgende vastgestelde gebreken aan de 107 ramen (door Dekra begroot op € 8.100,-), te weten (i) het ontbreken van celband tussen het kozijn, het glas en de glaslatten, (ii) het plaatsen van nieuwe glaslatten en (iii) het kitten van de ramen aan de binnenzijde en de buitenzijde. [handelsnaam 1] kan vervolgens bij antwoordakte op de nadere toelichting van [eiser] reageren.
Scheve vloer souterrain (2.1 Dekra ) en te lage stahoogte (2.2 Dekra )
4.57.
[eiser] stelt dat [handelsnaam 1] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen omdat het souterrain nergens de afgesproken stahoogte van 2,30 meter heeft en de souterrainvloer scheef is aangelegd. [eiser] vordert hiervoor geen herstelkosten maar een vergoeding van waardevermindering, omdat herstel om volledige verwijdering van de souterrainvloer zou vragen, wat [eiser] niet meer ziet zitten.
4.58.
[handelsnaam 1] betwist niet dat de vrije hoogte van 2,30 meter niet is gehaald en dat de souterrainvloer scheef loopt doordat bij het storten daarvan een fout is gemaakt. Wel betwist [handelsnaam 1] dat hij thans nog schadevergoeding aan [eiser] verschuldigd is. [handelsnaam 1] heeft hiertoe, kort weergegeven, het volgende aangevoerd:
  • [handelsnaam 1] heeft gegraven tot de gewenste diepte van 2,60 meter beneden NAP, dieper ontgraven bleek overigens niet mogelijk wegens aanwezigheid van grondwater;
  • uit een e-mail van Babel Bouwadvies van 7 augustus 2020 volgt dat de vrije hoogte lager zou worden (2,27 meter) vanwege een aanwezige stalen ligger;
  • de vrije hoogte zou nog lager worden omdat die ligger nog voorzien moest worden met brandwerende bekleding;
  • de vrije hoogte moet bovendien worden gerekend vanaf de bovenkant van de in het werk gestorte betonvloer tot aan de onderkant van de balken van de begane grondvloer (de rachels, stucplaten en het stucwerk van het plafond (opgeteld 32,5 à 36,5 millimeter dik) gaan daar nog vanaf);
  • het hoogteverschil is hersteld door de geprojecteerde kast te wijzigen naar een vrijstaande steensmuur, gerealiseerd op kosten van [handelsnaam 1] ;
  • met de afspraken van 2 december 2020 (zie 2.9 tot en met 2.11;
De rechtbank overweegt, naar aanleiding van deze verweren van [handelsnaam 1] , als volgt.
4.59.
Tussen partijen is niet in geschil dat tussen hen was overeengekomen dat het souterrain een vrije hoogte van 2,30 meter zou krijgen. Uit latere e-mailberichten van Babel Advies leidt de rechtbank, met [handelsnaam 1] , af dat partijen deze vrije hoogte later hebben bijgesteld naar 2,27 meter. Immers, in zijn e-mail van 7 augustus 2020, met het verslag van de bouwbespreking van de dag ervoor, schrijft Babel Bouwadvies (productie 57):
Lopende zaken:
- de bestaande stalen ligger (HEA100) in vloer beg. grond (in zicht souterrain) loopt niet tot achterwand door zoals tot nu toe aangenomen,
Oplossing constructeur is te duur en wordt niet uitgevoerd. Wel wordt de bewuste ligger verhoogd met nieuw vloerbalken tussen de flenzen geplaatst.
Muurtje waar stalen ligger op ligt blijft staan.
- gezien de vrije hoogte tot aan de stalen ligger en diepte uitgegraven vloer souterrain en afstemming met septic tank (riolering hoogte) komt de vrije hoogte souterrain op 2.27 meter”
Babel Bouwadvies heeft hier later, in zijn e-mail van 19 november 2020 (productie 147), opnieuw aan gerefereerd:
“Hierbij 3D afbeeldingen met meerdere zaken er in verwerkt
(…)
Zie bijlagen voor toelichting; maten trap en vrije ruimte tussen vloer en trappen in situatie nameten na afronden afwerkingen. Bijlagen is volgens mijn tekenwerk:
als vloeren en plafondafwerking souterrain afgerond zijn dan situatie inmeten en kunnen hoogtematen afwijken.
We weten al dat vrije hoogte serre dat een aantal cm minder zal zijn(cursivering rechtbank).”
4.60.
Op grond van het bovenstaande neemt de rechtbank met [handelsnaam 1] als vaststaand (want onvoldoende door [eiser] weersproken) aan dat de vrije hoogte vanwege de in de e-mail van 7 augustus 2020 genoemde onvoorziene omstandigheden met instemming van [eiser] is aangepast naar 2,27 meter.
4.61.
De rechtbank volgt [handelsnaam 1] niet in zijn betoog dat deze vrije hoogte van 2,27 meter, de hoogte betreft tussen de balken van de begane grond vloer en de bovenkant van de gestorte vloer. Als uitgangspunt wordt de vrije ruimte – logischerwijs – gemeten tot aan het plafond en niet tot aan de bovenliggende balken. Dat dit ook hier niet anders was, volgt onder meer uit de definitieve ontwerptekeningen (doorsnede B-B, D-02, productie 18) van Babel Bouwadvies , waarin de (oorspronkelijke) hoogte van 2,30 meter is ingetekend vanaf de bovenkant van de souterrainvloer tot aan het plafond (en niet tot aan de bovenliggende balken). [handelsnaam 1] heeft dan ook moeten begrijpen dat de dikte van het plafond niet werd meegerekend in de vrije hoogte.
4.62.
Een andere vraag is vanaf welk vloerdeel die vrije hoogte van 2,27 meter moet worden berekend: vanaf de bovenkant van de gestorte vloer, zoals [handelsnaam 1] stelt, of vanaf de bovenkant van de vloerafwerking (de tegelvloer), zoals [eiser] stelt en ook Babel Advies in zijn reactie op het verweer verklaart (productie 96). De rechtbank ziet meer aanknopingspunten voor dit laatste standpunt. Immers, in de tekeningen bij de e-mail van Babel Bouwadvies van 19 november 2020 – waarnaar [handelsnaam 1] heeft verwezen – staat de genoemde maatvoering van 2,27 meter ingetekend van vloer tot plafond en schrijft Babel Bouwadvies dat die hoogte wordt ingemeten als de vloeren en het plafond zijn afgerond. Daaruit volgt dat Babel Bouwadvies ervan uitging dat de vrije hoogte werd gemeten van de vloertegels tot aan het plafond. [handelsnaam 1] heeft hiertegenover geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [handelsnaam 1] dit anders heeft begrepen, of anders heeft mogen begrijpen.
4.63.
De rechtbank gaat, op grond van het voorgaande, dan ook ervan uit dat tussen partijen – na wijziging van de afspraken begin augustus 2020 – is overeengekomen dat het souterrain een vrije hoogte van 2,27 meter moest hebben, gemeten tussen het plafond en de vloertegels. Weliswaar stelt [handelsnaam 1] dat de vrije hoogte minder zou worden omdat de stalen ligger nog voorzien moest worden van brandwerende bekleding, maar [handelsnaam 1] heeft die stelling verder niet nader toegelicht of onderbouwd zodat daaraan wordt voorbij gegaan.
4.64.
[eiser] heeft voldoende onderbouwd en onvoldoende weersproken gesteld dat de gerealiseerde stahoogte in het souterrain lager is, variërend van 2,13 meter in de slaapkamer tot 2,23 meter (in de badkamer). Daarmee is [handelsnaam 1] de op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.
4.65.
Daarnaast staat als onweersproken vast dat de souterrainvloer scheefstand vertoont, als gevolg van een fout in de aanleg.
4.66.
De rechtbank volgt [handelsnaam 1] niet in zijn verweer dat [eiser] in de Deal ook afstand heeft gedaan van zijn rechten op schadevergoeding in verband met de scheefstand van de vloer en de stahoogte. [eiser] heeft, in verband met deze fouten, in zijn eerste e-mail van 2 december 2020 slechts het volgende geschreven:
“(…) tijdens het overleg van 1 december kwam je met het dreigement dat als wij niet doorgaan met betalen, jij stopt met het uitvoeren van het werk.
Ik vind dit zeer ongepast gegeven de ontstane situatie, waarin wij tot op heden aan onze
verplichtingen hebben voldaan (…) en zijn geconfronteerd met een reeks fouten (die deels nog steeds niet hersteld zijn/worden-bijvoorbeeld vloer souterrain, deels scheef en niet de afgesproken stahoogte) (…).
Ondanks alles zal ik zoals aangegeven de openstaande factuur van 25k betalen. Daarmee hebben wij 185.000 euro betaald.
Hier moet wel tegenover staan dat wij meer zekerheid krijgen over de planning en overeenstemming over de financiële status. In dat geval ben ik zelfs bereid om een opslag te betalen. (…)”
4.67.
Uit de e-mailwisseling blijkt slechts dat [eiser] bereid is de openstaande factuur te betalen, in ruil voor afspraken over het saldo van meer- en minderwerk en de planning. Uit de e-mailwisseling blijkt niet dat [eiser] met de betaling van de factuur ook afstand heeft willen doen van zijn rechten met betrekking tot de stahoogte en de scheve vloer. [handelsnaam 1] heeft ook geen andere feiten of omstandigheden gesteld waar een dergelijke afstand van rechten uit blijkt. [eiser] heeft daarmee aanspraak op een vergoeding van de schade die hij door deze gebreken lijdt.
4.68.
[eiser] vordert voor deze gebreken geen herstelkosten, in plaats daarvan vordert hij vergoeding van de waardevermindering van zijn woning waartoe deze gebreken leiden. Die verminderde waarde is in het rapport van Dekra op één bedrag begroot, samen met de waardevermindering voor het uit het lood staan van de wanden van het souterrain en de badkamer (gebreken 2.6 en 3.5) en de scheve vloer van de eetkamer (gebrek 8.1). Ook ten aanzien van die drie gebreken komt de rechtbank in dit vonnis tot het oordeel dat vaststaat dat de wanden en de vloer scheefstand vertonen en dat dit een ondeugdelijk uitvoering van het werk is, waarvoor [handelsnaam 1] jegens [eiser] aansprakelijk is. De rechtbank verwijst naar wat hierna onder 4.70 e.v. en 4.133 e.v. wordt overwogen.
4.69.
Voor de begroting van de schade moet worden gekeken naar de verminderde waarde die de door [eiser] verkregen prestatie heeft, in vergelijking tot de situatie waarin [eiser] bij een behoorlijke nakoming zou zijn geraakt. Er is hier sprake van vijf gebreken: een scheve vloer in het souterrain (met enkele centimeters verloop), een lagere staruimte (tussen 2,13 en 2,23 meter in plaats van 2,27 meter), wanden die uit het lood staan en een scheve vloer bij de eetkamer en de keuken, die eveneens een sterk hoogteverschil vertoont. Dekra heeft de verminderde waarde van deze vijf gebreken opgeteld begroot op € 24.426,96. De rechtbank acht dit op zich een redelijk en voldoende onderbouwd bedrag, ook gezien de aard en omvang van de gebreken en de waarschijnlijke (hogere) herstelkosten die [eiser] zou moeten betalen als hij alsnog – door herstel – de met [handelsnaam 1] afgesproken prestatie zou willen krijgen. Het gevorderde bedrag van
€ 24.426,96zal dan ook als schadevergoeding worden toegewezen.
Plafond souterrain (2.3 Dekra ), scheve binnenwanden souterrain (2.6 Dekra ) wand badkamermeubel (3.5 Dekra ), stucwerk kozijn (5.3 Dekra ), en wandafwerking bij radiator (7.3)
4.70.
Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van het rapport van Dekra en de aanvullende foto’s en video’s (productie 97 tot en met 99) in voldoende mate vast dat het plafond van het souterrain gebrekkig is aangebracht, nu dit plafond scheefstand vertoont en het stucwerk met banen is aangebracht wat onder strijklicht duidelijk zichtbaar is
(gebrek 2.3). Anders dan [handelsnaam 1] stelt (maar niet althans onvoldoende onderbouwt), ziet de rechtbank niet in dat de zichtbare scheefloop het gevolg is van de onderliggende bestaande constructie en niet redelijkerwijs door [handelsnaam 1] kon worden voorkomen. Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat hier sprake is van ondeugdelijk werk van [handelsnaam 1] .
4.71.
Daarnaast staat op basis van het rapport van Dekra als enerzijds voldoende onderbouwd en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd betwist vast dat:
  • diverse binnenwanden in het souterrain uit het lood zijn aangebracht
  • de nieuw geplaatste voorzetwanden in de badkamer uit het lood zijn aangebracht
  • aan de onderzijde van het kozijn van de pui een stellat is aangebracht, die maar deels van stucwerk is voorzien
  • achter de radiator geen stuc- en sauswerk is aangebracht, omdat [handelsnaam 1] eerst de radiator heeft geplaatst en daarna pas heeft gestukt
4.72.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld wat de herstelkosten van deze gebreken zijn. [eiser] heeft een bedrag gevorderd in overeenstemming met de door Dekra begrote herstelkosten. Uit de stellingen van [eiser] leidt de rechtbank echter af dat de bovenstaande gebreken inmiddels zijn hersteld door DR Beheer B.V. (hierna: ‘DR Beheer’) en verschillende stukadoors (conclusie van antwoord in reconventie, 7.3 en pleitnota mr. Smal, 7.4.4 en 7.4.6), op de scheefstand van de wanden na. DR Beheer heeft, zo begrijpt de rechtbank ook werkzaamheden verricht om de vloer op de begane grond constructief te verstevigen en uit te vlakken (zie hierna, 10.6).
4.73.
[eiser] heeft ter onderbouwing van de herstelkosten als producties 186, 187 en 188 facturen overgelegd van de stukadoors en DR Beheer. Het gaat om:
  • drie facturen van DR Beheer uit september en oktober 2021 voor een bedrag van, opgeteld, € 8.057,74 (inclusief btw) voor het herstellen van de constructie en het plafond van de begane grond;
  • een factuur van GJH stukadoor van 1 december 2021 voor een bedrag van € 1.561,08 (inclusief btw) voor stukadoorswerkzaamheden;
  • een factuur van [naam 2] stukadoors van 20 mei 2023 voor een bedrag van € 915,08 (inclusief btw) voor diverse stukadoorswerkzaamheden in de woonkamer.
4.74.
Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, ziet de rechtbank niet in waarom voor de begroting van de herstelkosten van de gebreken 2.3, 3.5, 5.3, 7.3 (en 10.6) niet bij het bedrag van deze facturen kan worden aangesloten. Weliswaar stelt [eiser] dat het stucwerk nog niet af is, maar hij licht niet concreet toe welk deel van de voornoemde gebreken dan nog niet is hersteld. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat alle gebreken inmiddels deugdelijk en volledig zijn hersteld, op de scheefstand van de wanden na, waarvoor de rechtbank een afzonderlijke vergoeding voor waardevermindering toekent (zie 4.69).
4.75.
Het bedrag van de voornoemde facturen telt op tot € 10.533,90. In beginsel komt dit de rechtbank als een redelijk bedrag voor het herstel van de voornoemde gebreken voor.
4.76.
Wel merkt de rechtbank hierbij nog het volgende op. Naar de rechtbank begrijpt, omvat het herstelwerk ook het oplossen van het vochtprobleem in de achterliggende (in de dijk liggende) wanden van het souterrain. Hierdoor vond vochtdoorslag plaats in de geplaatste wand (onderdeel van gebrek 2.6, zo blijkt uit het rapport van Dekra ). De vraag is echter of het vochtvrij maken van het bestaande gevelmetselwerk wel onderdeel was van het aan [handelsnaam 1] opgedragen werk. Vast staat namelijk dat al eerder vochtdoorslagproblemen in het souterrain naar boven kwamen, nadat de voorzetwanden voor de eerste keer waren geplaatst. Uit de e-mail van Babel Bouwadvies van 25 januari 2021 leidt de rechtbank af dat de oorzaak van die vochtproblemen toen is besproken met de onderaannemer van [handelsnaam 1] ( [naam 1] van [handelsnaam 2] ) en dat is afgesproken dat [eiser] rechtstreeks opdracht zouden geven aan [handelsnaam 2] om die vochtproblemen te verhelpen. Immers, Babel Bouwadvies schrijft in de e-mail:
“Na verwijderen huidige voorzetwanden kijken hoe het metselwerk er bij staat: evt. ernstige
Beschadigingen verwijderen (weghakken) en dan kijken of er op bepaalde plekken toch als extra te injecteren. Dan als [naam 1] klaar is gaat [handelsnaam 1] een nieuwe voorzetwand plaatsen en stucen:
Totaal werkzaamheden en kosten:
sloop en achteraf plaatsen Kingspan voorzetwanden en afwerking totaal €1100,- ex btw is inclusief stucwerk inclusief arbeid.
[naam 1] onderzoek metselwerk, reparaties metselwerk, alles afsmeren/ waterdicht maken (achterwand en zijwand) totaal tussen de €1600,- en €2.000,- ex btw
Opdracht en betaling rechtstreeks tussen jullie en [naam 1] , [handelsnaam 1] zit daar niet tussen. Dit heb ik met [naam 1] en [handelsnaam 1] zo afgesproken. (…) Mocht jullie hiermee akkoord gaan en we morgen [naam 1] opdracht geven dan kan hij mogelijk eind deze week nog beginnen. (…)”
4.77.
[handelsnaam 1] heeft hiermee onderbouwd gesteld – en [eiser] heeft hiertegenover onvoldoende betwist – dat het verhelpen van de vochtproblemen in de buitengevel niet aan [handelsnaam 1] maar door een derde aannemer ( [handelsnaam 2] ) is opgedragen. Uit de stellingen van [eiser] en het rapport van Dekra maakt de rechtbank op dat dit vochtprobleem ook daarna nog niet deugdelijk was verholpen. Dat is dan echter geen tekortkoming van [handelsnaam 1] , maar van [handelsnaam 2] .
4.78.
Zonder nadere onderbouwing , die niet is gegeven, valt niet in te zien dat
de herstelkosten die samenhangen met het alsnog vochtvrij maken van de achterliggende wand en het repareren van de door vochtdoorslag aangetaste wanden voor rekening van [handelsnaam 1] komen. Naar de rechtbank begrijpt, heeft [eiser] de vochtproblemen door DR Beheer laten verhelpen. Onduidelijk is welk deel van de door DR Beheer gefactureerde kosten met het herstel van de vochtproblemen samenhangen. DR Beheer heeft wel op 23 oktober 2021 een bedrag van € 2.863,21 gefactureerd voor diverse stucwerkzaamheden. Bij gebreke aan concretere aanknopingspunten – en kijkend naar de eerdere kosten van [handelsnaam 2] – schat de rechtbank dat ongeveer € 1.000,- van de factuur samenhangt met het herstel van de vochtproblemen. Dat deel komt niet voor rekening van [handelsnaam 1] .
4.79.
De door [handelsnaam 1] te vergoeden schade voor de gebreken 2.3, 2.6, 3.5, 5.3 en 7.3 en 10.6 (hierna nog te bespreken) schat de rechtbank aldus op
€ 9.553,90(€ 10.553,90 - € 1.000,-).
Vloerverwarming (2.4 Dekra )
4.80.
[eiser] heeft onder verwijzing naar een verklaring van loodgieter [naam 3] (productie 100) gesteld dat bij de radiatoren de aanvoer en retour omgedraaid waren. [handelsnaam 1] heeft niet betwist dat dit een gebrek is, waarvoor [handelsnaam 1] aansprakelijk is.
4.81.
[eiser] heeft het gebrek door [naam 3] laten verhelpen. [eiser] heeft een factuur van [naam 3] van 1 november 2023 overgelegd, waarin een bedrag van € 1.280,39 (arbeid en materiaal vermeerderd met btw) in rekening wordt gebracht voor het omdraaien van de aanvoer en retour, het terugplaatsen van de radiatoren en het plaatsen van een zinken hemelwaterafvoer.
4.82.
De gebreken zijn geconstateerd en opgelost door [naam 3] , een professioneel loodgieter. Dat [naam 3] werkzaamheden heeft uitgevoerd die niet noodzakelijk waren (zoals het verwijderen van de radiatoren), heeft [handelsnaam 1] onvoldoende onderbouwd. Evenmin volgt de rechtbank [handelsnaam 1] in zijn verweer dat de kosten voor het oplossen van de geconstateerde klachten hoogstens € 248,58 exclusief btw is, omdat alleen het voetventiel (het onderblok) van vijf radiatoren te worden vervangen. Uit de factuur van [naam 3] volgt dat de kosten hoger zijn en dat komt de rechtbank niet onredelijk of onbegrijpelijk voor.
4.83.
Wel is zonder nader toelichting, die niet is gegeven, voor de rechtbank onduidelijk waarop de in de factuur genoemde zinken hemelwaterafvoer ziet en waarom de kosten van die afvoer voor rekening van [handelsnaam 1] komen. Welk deel van de factuur op die afvoer ziet, is ook onduidelijk. Bij gebreke van verdere aanknopingspunten schat de rechtbank in dat ongeveer 2/3e van de factuur (een bedrag van € 800,- inclusief btw) ziet op de radiatoren en 1/3e ziet op de hemelwaterafvoer. Een bedrag van
€ 800,-is daarmee toewijsbaar.
4.84.
[handelsnaam 1] heeft nog in de antwoordakte aangevoerd dat een bedrag aan meerwerk moet worden verrekend, omdat [handelsnaam 1] naast één convector-radiator nog vijf andere radiatoren heeft geplaatst, waar er maar vier radiatoren in de overeenkomst waren voorzien. [handelsnaam 1] heeft deze stelling tegenover de betwisting van [eiser] (die stelt dat er vier radiatoren en één convector-radiator zijn geplaatst) niet onderbouwd, zodat daaraan wordt voorbijgegaan.
Trappen (2.5 Dekra , 10.1 Dekra en vermeerdering eis)
4.85.
Tussen partijen is niet in geschil dat [handelsnaam 1] een aantal trappen niet heeft geleverd, terwijl die wel tot de overeenkomst behoorden. Het gaat om:
de drie trappen die het hoogteverschil met de vloer in het souterrain en de tuin overbruggen (gebrek 2.5 Dekra ),
de trap vanuit het souterrain naar de begane grond (gebrek 10.1 Dekra ), en
de trap vanuit de begane grond naar de eerste verdieping (gebrek 10.1 Dekra ).
4.86.
[eiser] vordert voor elk van de drie trappen een bedrag van € 5.500,-, exclusief opslagen en btw, maar de rechtbank is het met [handelsnaam 1] eens dat de schade op een lager bedrag moet worden begroot.
4.87.
Allereerst staat vast dat partijen voor de levering en montage van de trappen van b. en c. een stelpost van € 2.040,- exclusief btw (€ 640,- arbeid en € 1.400,- materiaal) waren overeengekomen. Dat bedrag staat zo in de begroting van [handelsnaam 1] van 2 mei 2020. Dat sprake was van een stelpost volgt duidelijk uit de e-mail van Babel Bouwadvies van 25 mei 2020, waarin Babel Bouwadvies als besproken punt heeft genoteerd:
“de 2 nieuwe trappen worden nog door R[ Babel Bouwadvies ]
ontworpen/uitgetekend en ter goedkeuring aan R&M[ [eiser] ]
voorgelegd. (…) Stelpost per trap: 1400 euro.”Terecht voert [handelsnaam 1] dan ook aan dat [eiser] voor de niet-levering van deze beide trappen slechts aanspraak kan maken op het bedrag van deze stelpost van € 2.080,- exclusief btw per trap (€ 4.936,80 inclusief btw voor twee trappen). Het meerdere wordt afgewezen.
4.88.
Ten aanzien van de trappen onder a. (van souterrain naar tuin), heeft [eiser] ter zitting toegelicht dat hij één trap alsnog heeft laten leveren en de andere twee heeft laten vervallen. [handelsnaam 1] heeft onweersproken gesteld dat in de begroting van 2 mei 2020 voor de drie trappetjes een bedrag van € 1.360,-, exclusief btw (€ 1.645,60 inclusief btw) was opgenomen. Dat dit een realistisch en redelijk bedrag voor het werk is, vindt bevestiging in de factuur van Jonkhome Interieurbouw aan [eiser] van 19 november 2021, waarin een bedrag van € 450,- is opgenomen voor de levering van één traptrede van het souterrain naar de tuin. De rechtbank wijst voor de niet geleverde trappen onder a. een bedrag toe gelijk aan het overeengekomen bedrag (€ 1.645,60 inclusief btw). Voor zover [eiser] meer vordert, wordt dat als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
4.89.
Aldus is voor alle niet geleverde trappen een bedrag van
€ 6.582,40(inclusief btw) als vervangende schadevergoeding toewijsbaar.
Bad en badkraan (3.1 Dekra )
4.90.
Vast staat dat [handelsnaam 1] het ligbad en de badkraan niet heeft geleverd en geïnstalleerd, terwijl dat wel onderdeel van de overeenkomst was.
4.91.
Het is niet in geschil dat oorspronkelijk een stelpost van € 2.200,- voor het badkraan en het bad was overeengekomen. Volgens [handelsnaam 1] zijn het bad en de badkraan ook besteld. [handelsnaam 1] verwijst naar een offerte van Sanitairwinkel (productie 31), waarin een bedrag van € 4.944,61 is opgenomen voor het bad en de badkraan. [eiser] heeft gesteld dat de meerprijs voor het sanitair ook al tussen partijen is verrekend, namelijk in de Deal. In de door [eiser] opgestelde, meer- en minderwerklijst, waarover partijen toen overeenstemming hebben bereikt, is namelijk ook een bedrag van € 2.054,- aan ‘meerwerk sanitair’ opgenomen, aldus [eiser] . [handelsnaam 1] heeft deze laatste stelling van [eiser] onvoldoende betwist, zodat ervan wordt uitgegaan dat [handelsnaam 1] de in de offerte van Sanitairwinkel opgenomen bad en badkraan had moeten leveren en installeren en dat alle daaraan verbonden meerkosten ook al tussen partijen waren verrekend.
4.92.
[handelsnaam 1] is verplicht de redelijke kosten voor afronding van dit werk (en eventuele noodzakelijke kosten van herstel van bepaalde punten) te vergoeden. Ten aanzien van de omvang van die te vergoeden redelijke kosten overweegt de rechtbank als volgt. [eiser] heeft een factuur van Sanitairwinkel van 13 juni 2021 overgelegd (productie 104), waaruit blijkt dat het bad en de badkraan tegen een prijs van € 4.972,16 aan [eiser] zijn geleverd. De door [handelsnaam 1] te vergoeden schade bestaat in elk geval uit dit bedrag.
4.93.
Vast staat ook dat [eiser] het bad en de badkraan heeft laten installeren door loodgieter [naam 3] en dat [naam 3] hierbij de vloer heeft moeten openbreken, omdat het inbouwdeel van het voetstuk van de badkraan vóór het leggen van de vloertegels had moeten worden gemonteerd, wat [handelsnaam 1] niet heeft gedaan. [handelsnaam 1] erkent dat de hiermee gepaard gaande extra kosten voor zijn rekening komen.
4.94.
[eiser] heeft niet nader onderbouwd of inzichtelijk gemaakt welk bedrag hij voor het herstel aan [naam 3] heeft betaald. [eiser] vordert een vergoeding conform de door Dekra begrote kosten (€ 6.500,- voor het leveren en monteren van het bad en de badkraan, € 600,- voor leidingwerk en € 1.200,- voor het vervaardigen en afwerken van een opstap voor het bad, vermeerderd met opslagen en btw). [eiser] heeft tegenover de betwisting van [handelsnaam 1] niet nader onderbouwd dat het maken van een opstap deel was van het tussen partijen overeengekomen werk, zodat deze kosten buiten de schadebegroting worden gelaten. Aangezien [eiser] de installatie van het bad en de kraan inmiddels heeft laten afmaken, lag het op zijn weg om nader te onderbouwen in hoeverre de door Dekra ingeschatte installatiekosten redelijk en juist waren. Nu [eiser] dat niet heeft gedaan, zal de rechtbank de totale kosten schatten met inachtneming van de betwisting van [handelsnaam 1] .
4.95.
Vast staat, als overwogen, dat het bad en de kraan zijn geleverd voor € 4.972,16. Voor het plaatsen van het bad en de kraan had [handelsnaam 1] in zijn begroting van 2 mei 2020
een bedrag van € 840,-, exclusief btw (€ 1.016,40 inclusief btw) aan arbeid opgenomen. De extra kosten voor het monteren van het inbouwdeel van het voetstuk van de badkraan (zie 4.93) heeft [handelsnaam 1] geraamd op € 492,47 inclusief btw. Dit alles telt samen op tot ongeveer een bedrag van € 6.500,-. Hier komt bij dat [naam 3] bij het openbreken van de vloer de vloerverwarming heeft beschadigd en moeten herstellen, omdat de leidingen van de vloerverwarming te dicht op de waterleiding lagen. Dit is dus extra werk. Daarnaast mag worden aangenomen dat de kosten van [naam 3] (iets) hoger zijn dan het bedrag dat [handelsnaam 1] in de offerte van 2 mei 2020 had opgenomen. Dit één en ander afgewogen, schat de rechtbank de totale kosten voor de levering en de installatie van het bad en de kraan, inclusief herstel, op een bedrag van
€ 7.500,-, inclusief btw. Het meer gevorderde wordt afgewezen.
Wastafel en kraan toilet (3.2 Dekra )
4.96.
[eiser] stelt dat [handelsnaam 1] zijn verplichtingen niet is nagekomen omdat hij geen wastafel en kraan heeft geleverd voor het toilet in het souterrain. [handelsnaam 1] heeft betwist dat dit onderdeel van de opdracht was.
4.97.
De betwisting van [handelsnaam 1] lijkt op het eerste oog te worden gestaafd door de e-mail van Babel Bouwadvies van 25 mei 2020 (productie 20). Daarin schrijft Babel Bouwadvies onder meer:
“In souterrain dus alleen toiletpot in wc, op beg. grond entreehal wc met toiletpot en fontein”. [eiser] heeft hiertegenover niet nader onderbouwd waaruit volgt dat, anders dan hieruit lijkt te volgen, partijen ook zijn overeengekomen dat [handelsnaam 1] een wastafel voor het souterrain zou leveren. [eiser] heeft daarmee onvoldoende onderbouwd dat [handelsnaam 1] op dit punt zijn verplichtingen niet is nagekomen.
Kraan wastafel badkamer (3.3 Dekra )
4.98.
[handelsnaam 1] betwist niet dat de kraan van het wastafelmeubel bij de installatie daarvan is beschadigd. Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van het rapport van Dekra in voldoende mate vast dat de kraan helemaal moet worden vervangen en niet alleen de uitloop van de kraan, zoals [handelsnaam 1] stelt. Dekra heeft de herstelkosten voor het verwijderen, leveren en monteren van een nieuwe kraan begroot op € 750,-, te vermeerderen met opslagen en btw (
€ 880,50inclusief opslagen en btw). Dit bedrag komt de rechtbank redelijk voor, ook nu uit de door [handelsnaam 1] overgelegde factuur van 6 juli 2020 blijkt dat de levering van de wastafelkraan – naar toenmalig prijspeil – € 604,- (inclusief btw) kost(te).
Kitwerk tegelwerk toiletten souterrain en begane grond (3.4 en 11.3 Dekra )
4.99.
Het is niet in geschil dat er geen kitwerk is aangebracht bij het tegelwerk van de twee toiletruimtes. In het rapport van Dekra worden de kosten voor kitten van de twee toiletruimtes geschat op 2 x € 150,- exclusief opslagen en btw. [handelsnaam 1] raamt de kosten op 2 x € 66,- aan arbeid en materiaal, exclusief btw, maar die kostenbegroting acht de rechtbank tegenover het rapport van Dekra – die als deskundige de staat van het werk en het ontbrekende kitwerk heeft beoordeeld en ingeschat – onvoldoende onderbouwd. De rechtbank begroot de kosten op het door Dekra ingeschatte bedrag:
€ 426,16, inclusief btw.
Openslaande deuren (3.6, 4.1, 5.1 en 10.2 Dekra )
4.100. Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van het rapport van Dekra in voldoende mate vast dat de kozijnen van de openslaande deuren in de achtergevel (bij de badkamer en de slaapkamer), de tuinkamer en de zitkamer zijn beschadigd. [eiser] heeft tevens gesteld – en met een Whatsapp van de glaszetter onderbouwd – dat het glas van de deuren niet goed was geplaatst waardoor deze aan het verzakken waren. Ook in het rapport van Dekra was al geconstateerd dat de openslaande deuren in de zitkamer lastig openen en sluiten. [handelsnaam 1] heeft het bestaan van de door [eiser] gestelde gebreken aan de deuren onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat deze vaststaan.
4.101. De volgende vraag is wat de redelijke herstelkosten van die gebreken zijn. Volgens Dekra moeten de beschadigde deuren opnieuw opgeschuurd worden en geschilderd worden, en in sommige gevallen ook opnieuw afgehangen. De herstelkosten hiervan zijn door Dekra ingeschat op € 3.000,- geschat (€ 750,- per deur(en) met kozijn), exclusief opslagen en btw, oftewel in totaal iets meer dan € 4.000,- inclusief btw. [handelsnaam 1] heeft de hoogte van deze herstelkosten betwist.
4.102. [eiser] heeft de deuren inmiddels door een glaszetter laten herstellen. Volgens [eiser] zijn de deuren verschillende keren door verschillende personen onder handen genomen, waaronder het afstellen van de deuren, het verwijderen en opnieuw plaatsen van het glas en het schaven en schuren van de kozijnen en de deuren, alsook het bijplaatsen van hang- en sluitwerk. [eiser] heeft verder niet toegelicht of inzichtelijk gemaakt welk bedrag hij hiervoor heeft betaald; er zijn ook geen facturen overlegd. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat hij het werk van de glaswerker zwart heeft laten uitvoeren.
4.103. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] voldoende heeft onderbouwd dat het herstel van de deuren een redelijke mate van werk heeft gevergd, ook omdat het glas van de deuren niet goed was geplaatst. [eiser] heeft echter, gegeven het reeds uitgevoerde herstel, onvoldoende onderbouwd dat de werkelijke herstelkosten ook zo hoog zijn als eerder door Dekra was begroot. De rechtbank schat de herstelkosten bij gebrek aan voldoende concrete aanknopingspunten voor de werkelijke omvang, in op € 750,- per deur,
€ 3.000,-in totaal. Het meerdere wordt als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
Beschadigde vensterbanken (3.7, 4.2 en 5.2 Dekra )
4.104. Tussen partijen is niet in geschil dat de natuurstenen dorpels en vensterbanken bij de uitvoering van de werkzaamheden zijn beschadigd. Volgens [eiser] gaat het om de dorpels voor de drie openslaande deuren en de hardstenen vensterbank in de serre. [handelsnaam 1] heeft niet betwist dat de vensterbanken zijn beschadigd en dat dit voor zijn rekening komt, omdat hij de vensterbanken bij de uitvoering tegen krassen had moeten beschermen.
4.105. Partijen twisten wel over de wijze van herstel en de kosten daarvan. Dekra adviseert de vensterbanken op te schuren en opnieuw af te werken en schat de kosten daarvan op in totaal € 4.800,-, exclusief opslagen en btw. Volgens [handelsnaam 1] kunnen de beschadigingen eenvoudig worden hersteld, door middel van zoeten. De daarmee samenhangende kosten bedragen volgens [handelsnaam 1] hoogstens € 75,-, exclusief btw.
4.106. [eiser] heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij de vensterbanken nog niet heeft laten herstellen en zich ook nog niet nader over (de kosten van) de noodzakelijke herstelmethode heeft laten informeren. De rechtbank kan op basis van het partijdebat nog geen voldoende gefundeerd oordeel geven over de noodzakelijke herstelmethode en de kosten daarvan. De rechtbank zal [eiser] opdragen om bij akte nader te onderbouwen (met een of meer toegelichte offertes van ter zake deskundige herstelbedrijven) wat de noodzakelijke herstelmethode is en wat de kosten daarvan zijn. Daarbij moet ook worden toegelicht of zoeten een adequate herstelmogelijkheid is en zo nee, waarom niet. [handelsnaam 1] kan vervolgens bij antwoordakte reageren.
Ontbrekende (opleg)binnendeuren (4.3 en 11.4 Dekra ), binnendeur vaste kast onjuist geplaatst (4.4 Dekra )
4.107. Vast staat dat [handelsnaam 1] in het souterrain en in de meterkast en het toilet op de begane grond stompe binnendeuren heeft geplaatst. In het rapport van Dekra is opgemerkt dat dit tijdelijke deuren zijn die in de bouw worden gebruikt om kozijnen tijdelijk dicht te zetten.
4.108. Vast staat ook, dat in het bestek (30.33) was opgenomen dat alle binnendeuren opdekdeuren moeten zijn. De offerte van [handelsnaam 1] was mede op dit bestek gebaseerd. [eiser] mocht dan ook verwachten opdekdeuren van [handelsnaam 1] geleverd te krijgen. Dat tijdens het werk met instemming van Babel Bouwadvies en [eiser] is besloten stompe deuren te leveren in plaats van opdekdeuren, zoals [handelsnaam 1] stelt, ligt naar het oordeel van de rechtbank – gelet op het verschil in uitstraling tussen beide soorten deuren – niet voor de hand en is tegenover de betwisting van [eiser] ook niet door [handelsnaam 1] onderbouwd. Dat Babel Bouwadvies en [eiser] niet hebben geprotesteerd tegen het plaatsen van de stompe binnendeuren betekent niet dat zij stilzwijgend met deze deuren als ‘eindproduct’ hebben ingestemd, want uit het rapport van Dekra volgt dat dit slechts tijdelijke deuren voor de bouwperiode waren. [eiser] mocht daarvan uitgaan en mocht dus ook verwachten later alsnog opdekdeuren geleverd te krijgen.
4.109. [eiser] heeft dan ook aanspraak op vergoeding van de kosten om alsnog de opdekdeuren te laten plaatsen, waar binnendeuren waren voorzien maar geen opdekdeuren door [handelsnaam 1] zijn geleverd. Een volgende vraag is om hoeveel deuren het gaat. Uit de stellingen van partijen blijkt dat zij daarover van mening verschillen.
4.110. In de schadebegroting van Dekra wordt uitgegaan van het verwijderen en plaatsen van
viernieuwe binnendeuren, met kozijn. De rechtbank maakt uit het rapport van Dekra op dat Dekra kennelijk uitgaat van twee te leveren binnendeuren in het souterrain (inclusief de deur voor de vaste kast, gebrek 4.4) en twee te leveren deuren binnendeuren op de begane grond, namelijk de deuren van de meterkast en het toilet (zie gebrek 11.4, p. 9 van het Dekra -rapport).
4.111. [handelsnaam 1] voert aan dat volgens de oorspronkelijke overeenkomst maar twee binnendeuren waren voorzien. Op de gewijzigde tekeningen van Babel Bouwadvies (productie 18) is één deur op de begane grond (toilet) geprojecteerd en één deur in het souterrain (installatieruimte/berging). Nadien is daar volgens [handelsnaam 1] één deur als meerwerk bijgekomen, namelijk de binnendeur van de te realiseren vaste kast in het souterrain ter hoogte van een te handhaven dragende muur (gebrek 4.4).
4.112. De rechtbank ziet op de tekeningen van de begane grond (productie 18, tekening -P01) niet alleen een deur geprojecteerd bij het toilet maar ook bij de meterkast (naast de voordeur). Naar het oordeel van de rechtbank heeft [handelsnaam 1] aldus zijn stelling dat hij voor de begane grond maar één binnendeur hoefde te leveren, onvoldoende onderbouwd.
4.113. Anderzijds heeft [handelsnaam 1] in deze procedure óók onweersproken gesteld dat partijen met betrekking tot de afwerking van de meterkast tijdens het werk aanpassingen zijn overeengekomen, omdat bleek dat achter de meterkast – naast de voordeur – een tweede (ongebruikte) bestaande voordeur was. Volgens [handelsnaam 1] is daarom in overleg met Babel Bouwadvies afgesproken dat de meterkast in hoogte zou worden beperkt en breder zou worden gemaakt (conclusie van antwoord [handelsnaam 1] , 5.3.2.16).
4.114. Dit timmerwerk rondom de meterkast is door Dekra als afzonderlijk gebrek (11.2) opgenomen in het rapport. Dekra schrijft hierover onder meer dat voor de meterkast twee tijdelijke binnendeuren zijn gebruikt en dat rondom deze deuren betimmering is aangebracht en dat dit alles niet volgens tekening is en niet voldoet aan het niveau dat men van een professioneel aannemer mag verwachten ( Dekra -rapport, p. 8). De herstelkosten voor dit gebrek 11.2 zijn door Dekra begroot op een bedrag van € 1.180,-, exclusief opslagen en btw (herstelbegroting Dekra , p. 3 onder ‘hout constructies’). Het is voor de rechtbank niet duidelijk hoe deze herstelkosten zich verhouden tot de herstelkosten voor gebrek 11.4 (de binnendeuren) en of hier niet twee keer herstelkosten voor dezelfde binnendeur worden gerekend. [eiser] heeft hierover ook geen duidelijkheid verschaft. De rechtbank gaat bij die stand van zaken ervan uit dat gebrek 11.2 alle herstelkosten voor de meterkast omvat, inclusief deuren, en dat het voor wat betreft gebrek 11.4 nog maar gaat om één binnendeur, namelijk die van het toilet.
4.115. Het staat daarmee in elk geval vast, voor zover hier relevant, dat [handelsnaam 1] op grond van de overeenkomst op twee plekken een tijdelijke binnendeur heeft aangebracht waar een opdekdeur had moeten worden geleverd: bij de berging in het souterrain en bij het toilet op de begane grond. De (derde) deur van de meterkast laat de rechtbank buiten beschouwing (zie hiervoor). De (vierde) deur van de vaste kast in het souterrain (meerwerk) bespreekt de rechtbank hierna afzonderlijk.
4.116. Ten aanzien van de herstelkosten van de twee niet geleverde opdekdeuren is de rechtbank, met Dekra en [eiser] , van oordeel dat voor vervanging door een opdekdeur niet alleen de deur zelf maar ook het kozijn moet worden vervangen. Ook moet nog het overeengekomen deurbeslag (een RVS klink met rozet) worden geleverd. De door Dekra begrote kosten (ongeveer € 750, exclusief opslagen en btw) per deur inclusief arbeid en materiaal, komen de rechtbank in dit licht voldoende onderbouwd en redelijk voor. De kosten voor het vervangen van de twee deuren worden daarmee begroot op (2 x € 1.068,96 = € 2.137,92, inclusief btw).
4.117. Dan resteert de binnendeur van de vaste kast (zie ook gebrek 4.4). [eiser] heeft niet weersproken dat oorspronkelijk geen vaste kast in het werk was voorzien, maar dat tijdens het werk is besloten om de vaste kast te handhaven, omdat bij de uitvoering bleek dat de bestaande stalen bint doorliep tot aan de kast en niet tot aan de gevel, zoals eerder werd gedacht. [eiser] heeft evenmin weersproken dat het plaatsen van een kastdeur met kozijn op deze plek meerwerk was. Vast staat ook dat dit meerwerk nooit door [handelsnaam 1] is afgerekend. Partijen hebben verder niet duidelijk gemaakt wat zij met betrekking tot dit meerwerk met elkaar hebben afgesproken, hoeveel [eiser] hiervoor aan [handelsnaam 1] verschuldigd is en hoe dat bedrag zich verhoudt tegenover het bedrag aan schadevergoeding dat [eiser] nu van [handelsnaam 1] vordert omdat het geleverde werk aan de kast (met tijdelijke deur) van een ondeugdelijk niveau is en nog door een opdekdeur moet worden vervangen (gesteld dat [eiser] ervan mocht uitgaan dat ook op deze plek, als meerwerk, een opdekdeur zou worden geleverd). Weliswaar stelt [eiser] dat het meerwerk voor de deur eventueel kan worden afgezet tegen het minderwerk voor een lagere hoeveelheid benodigde stalen bint, maar [eiser] heeft verder niet onderbouwd hoeveel het minderwerk- en meerwerk dan precies zou zijn, zodat verder niet valt vast te stellen in hoeverre één en ander met elkaar kan worden verrekend. De rechtbank kan, kortom, bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing van dit alles niet vaststellen dat [eiser] (per saldo) nog een bedrag aan schadevergoeding van [handelsnaam 1] kan vorderen en zo ja, hoeveel. Voor dit deel wijst de rechtbank de vordering dan ook af.
4.118. Concluderend komt de rechtbank tot het oordeel dat [eiser] voor de niet geleverde opdekdeuren aanspraak heeft op een bedrag van
€ 2.137,92, inclusief btw.
Voorzieningen glazen wand (5.4 en 11.5 Dekra )
4.119. Tussen partijen is niet in geschil dat [handelsnaam 1] achter het plafond van het souterrain een voorziening moest maken voor het plaatsen van een glazen wand tussen de tuinkamer en de badkamer/slaapkamer. Evenmin is in geschil dat op de begane grond zo’n zelfde voorziening achter het plafond door [handelsnaam 1] moest worden gemaakt, voor het plaatsen van een glazen wand tussen de hal en de eetkamer.
4.120. Het staat als onweersproken vast dat [handelsnaam 1] de voorzieningen niet op de begane grond heeft geplaatst. Weliswaar staat ook vast dat [handelsnaam 1] in het souterrain enige voorziening heeft geplaatst (door het plaatsen van een strook hechthout ter hoogte van een stalen balk, bevestigd aan de rachels van het plafond), maar volgens [eiser] heeft TNW Interieur (het bedrijf dat in zijn opdracht de glazen wanden heeft geplaatst) vastgesteld dat de benodigde voorzieningen deels niet aanwezig en deels niet toereikend waren. [handelsnaam 1] heeft hiertegenover onvoldoende onderbouwd dat de door hem geplaatste ophangvoorziening wel aan de daaraan te stellen eisen voldeed. Anders dan [handelsnaam 1] lijkt te stellen in de antwoordakte, is niet onderbouwd – en ook niet gebleken – dat die ongeschiktheid verband houdt met het door [eiser] gekozen type glazen wand. Op grond van de overeenkomst moest [handelsnaam 1] een voorziening plaatsen die het gewicht van een glazen wand (stalen kozijn met glas) ter afscheiding van de tuinkamer met de slaapkamer kon dragen. Naar het oordeel van de rechtbank staat, gezien het voorgaande, in voldoende mate vast dat de geplaatste voorzieningen daartoe niet voldoende geschikt zijn.
4.121. Vervolgens is de vraag wat de redelijke herstelkosten zijn, om alsnog de benodigde voorzieningen te treffen. Dekra heeft de kosten ingeschat op € 1.800,- (2 x € 900,-), exclusief opslagen en btw (neerkomend op bijna € 2.479,- inclusief btw). [handelsnaam 1] betwist deze schadebegroting. [handelsnaam 1] raamt de kosten voor de aanvullende werkzaamheden op € 363,-.
4.122. Vast staat dat [eiser] inmiddels herstel heeft laten uitvoeren door TNW, die alsnog de voorzieningen heeft geplaatst, samen met het leveren en monteren van de glazen wanden. [eiser] heeft een factuur van TNW van 10 mei 2022 overgelegd (productie 189). Hierin wordt onder meer een bedrag van € 3.425,- gerekend voor vier dagen werk door twee personen, alsook een bedrag van € 624,- aan reiskosten. [eiser] heeft gesteld dat de extra kosten voor het plaatsen van de voorzieningen en de glazen wanden in werkelijkheid hoger zijn geweest dan het door Dekra begrote bedrag, ook omdat door het niet haaks en waterpas zijn van het plafond en de wanden veel correcties noodzakelijk waren.
4.123. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] voldoende aannemelijk gemaakt dat met het plaatsen van de voorzieningen voor de glazen wand een redelijke hoeveelheid werk was gemoeid. De rechtbank kan uit de factuur van TNW niet afleiden welk deel van de kosten betrekking heeft op dit (extra) werk, en welk deel ‘gewoon’ montagewerk betreft dat [eiser] ook bij deugdelijke nakoming had moeten betalen aan TNW. [eiser] heeft ook niet verder toegelicht hoeveel uur TNW concreet aan extra werk is kwijt geweest, vanwege het ontbreken van (deugdelijke) voorzieningen en scheefstand in wanden en plafonds. De rechtbank schat de kosten op basis van het rapport van Dekra en de factuur in op € 1.800,- (ongeveer twee aanvullende werkdagen voor € 750,-, met reiskosten) exclusief btw, oftewel
€ 2.178,-inclusief btw. Het meer gevorderde wordt afgewezen.
Bekleding wand wasruimte (6.1 Dekra )
4.124. In het rapport van Dekra is vastgesteld dat het plaatmateriaal niet op de binnenwanden hecht als gevolg van de vochtdoorslag in de achterwand (gebrek 2.6). De rechtbank heeft hiervoor (zie 4.76 – 4.78) geoordeeld dat het waterdicht maken van de gevels geen taak was van [handelsnaam 1] maar van een rechtsreeks door [eiser] ingeschakelde derde. [eiser] heeft tegen die achtergrond onvoldoende onderbouwd waarom [handelsnaam 1] aansprakelijk is voor het niet hechten van het plaatmateriaal.
Schade parketvloer (7.1 Dekra )
4.125. Vast staat dat de parketvloer tijdens het werk is beschadigd, doordat een medewerker van [handelsnaam 1] een raamkozijn op de vloer heeft laten vallen.
4.126. [handelsnaam 1] voert aan dat [eiser] zijn rechten op grond van artikel 6:89 BW heeft verwerkt, omdat [eiser] eerder tegen de uitvoerder van [handelsnaam 1] heeft gezegd dat de deuk voor hem geen probleem is omdat er toch een bank over de plek van de deuk zou worden geplaats, of woorden van gelijke strekking.
4.127. Dit verweer slaagt niet. Kennelijk bedoelt [handelsnaam 1] te stellen dat [eiser] met de gestelde woorden afstand heeft gedaan van al zijn rechten met betrekking tot de schade aan de parketvloer. Echter, ook als [eiser] na het voorval de hiervoor omschreven uitlating heeft gedaan, heeft [handelsnaam 1] daaruit nog niet mogen afleiden dat [eiser] al zijn rechten met betrekking tot de ontstane schade definitief liet varen. Evenmin kan worden geoordeeld dat [eiser] hierover te laat heeft geklaagd, want hij heeft het gebrek al in juli 2021 bij het onderzoek van Dekra aan de orde gesteld.
4.128. Dekra heeft de herstelkosten van de beschadiging begroot op € 600,-, exclusief opslagen en btw (€ 826, inclusief btw). Deze herstelkosten komen de rechtbank, gelet op de aard en omvang van de beschadiging, voorshands vrij hoog voor. [eiser] heeft tegenover de betwisting van [handelsnaam 1] ook niet nader onderbouwd waarom de herstelkosten zo hoog zijn. Aan de andere kant vindt de rechtbank ook onvoldoende onderbouwd dat de schade voor een bedrag van slechts € 15,- is te verhelpen (door opvullen met houtvuller of eruit strijken van de deuk met een stoomstrijkijzer), zoals [handelsnaam 1] aanvoert. De rechtbank schat de herstelkosten bij gebrek aan verdere concrete aanknopingspunten op ongeveer een kwart (
€ 200,-inclusief btw) en wijst het meerdere af.
Raamkozijn tuinkamer (7.2 Dekra )
4.129. Partijen zijn het erover eens dat [handelsnaam 1] op grond van de overeenkomst het bestaande kozijn in de achtergevel moest vervangen door een nieuw kozijn met dezelfde afmetingen en met de volgende indeling: een bovenlicht met twee zijlichten en in het midden een draaikiepraam met ventilatierooster.
4.130. Vast staat ook dat na het plaatsen van het nieuwe kozijn diverse lekkages zijn ontstaan. Dekra heeft bij haar onderzoek geconcludeerd dat het raamkozijn zeer gebrekkig door [handelsnaam 1] is vervangen. Volgens Dekra is de onderdorpel scheef en gebarsten, is er geen stelkozijn aangebracht, is de afwatering niet juist aangebracht en is via een spleet aan de onderzijde van binnen naar buiten te kijken. Volgens Dekra zijn de afmetingen van het geplaatste kozijn niet juist en moet het complete kozijn worden vervangen. Uit de stellingen van [eiser] volgt dat timmerbedrijf Roks (hierna: ‘ Roks ’) dit heeft bevestigd: volgens Roks klopten de door [handelsnaam 1] opgemeten buitenmaten niet (pleitnota mr. Smal, 7.4.11).
[eiser] heeft ten slotte verschillende foto’s overgelegd, waarop de gebrekkige aansluiting van het kozijn en de lekkageschades zijn te zien (producties 111 en 112).
4.131. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] met het voorgaande voldoende onderbouwd en heeft [handelsnaam 1] onvoldoende gemotiveerd betwist dat [handelsnaam 1] het kozijn op gebrekkige wijze heeft vervangen door een nieuw kozijn. Gelet op de vaststellingen van Dekra en Roks – zoals hiervoor weergegeven – vindt de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat de gebreken en de lekkages zijn te wijten aan de voorgeschreven afmetingen en indeling van het kozijn, zoals [handelsnaam 1] betoogt.
4.132. Op grond van het voorgaande staat ook in voldoende mate vast dat als gevolg van de gebrekkige uitvoeringswijze, vervanging van het gehele kozijn door een nieuw kozijn noodzakelijk is. [eiser] heeft dit laten uitvoeren door Roks . Uit de factuur van Roks volgt dat de vervanging door een nieuw kozijn € 2.250,-, exclusief btw heeft gekost. Roks heeft daarnaast ook nog een meerprijs gerekend van € 250,- exclusief btw, voor het aanpassen van een raamkozijn door een kozijn met dikkere stijlen. [eiser] heeft niet onderbouwd waarom ook die meerkosten voor rekening van [handelsnaam 1] moeten komen. De rechtbank begroot de schade aldus op een bedrag van
€ 2.722,50(inclusief btw).
Vloer eetkamer (8.1 Dekra )
4.133. Naar de rechtbank begrijpt, staat tussen partijen niet ter discussie dat in oktober 2020 – als meerwerk – is overeengekomen dat [handelsnaam 1] de begane grond vloer zou ophogen en waterpas zou zetten. [eiser] heeft ook onweersproken gesteld dat hij hiervoor een bedrag van € 4.866,- aan meerwerk aan [handelsnaam 1] heeft betaald (conclusie van antwoord in reconventie, 4.78).
4.134. Uit het rapport van Dekra en de door [eiser] overgelegde nadere foto’s volgt dat de uiteindelijk door [handelsnaam 1] gelegde vloer niet waterpas ligt en een behoorlijk verloop kent.
4.135. De rechtbank volgt [handelsnaam 1] niet in zijn stelling dat [eiser] met het aangaan van de Deal (die tevens het meerwerk aan de vloer omvatte) ook het resultaat van de gelegde vloer heeft aanvaard. De gemaakte afspraak tussen partijen houdt niet in dat [eiser] ook al het tot dan toe gerealiseerde werk aanvaardde; de Deal omvatte alleen afspraken over het financiële afwikkeling van het meer- en minderwerk, betaling van het resterende werk en uiterlijke afrondingsdata en betrof geen gedeeltelijke oplevering van het werk. De rechtbank verwijst naar wat hiervoor onder 4.66 en 4.67 is overwogen. [handelsnaam 1] heeft ook geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat de Deal ook zag op de aanvaarding van de vloer.
4.136. Vast staat dat [handelsnaam 1] de (scheve) ondervloer heeft gerealiseerd, maar dat [eiser] daarna een parketvloer hier overheen heeft gelegd. Volgens [handelsnaam 1] had [eiser] uiterlijk bij het leggen van de parketvloer bij [handelsnaam 1] moeten klagen. Door dat niet te doen en de parketvloer te leggen, heeft [eiser] volgens [handelsnaam 1] de vloer als geschikt aanvaardt.
4.137. De rechtbank kan [handelsnaam 1] niet volgen in dit betoog. Van oplevering van het werk was nog geen sprake. Het is ook niet gesteld of gebleken dat partijen de ondervloer voor het werk samen hebben gekeurd of dat is voorgesteld om de ondervloer te keuren. Niet valt dan ook in te zien dat [eiser] de vloer al, met al zijn gebreken, heeft aanvaard. Dit klemt te meer, nu [eiser] heeft aangevoerd dat pas nadat de open haard op de parketvloer was aangebracht bleek dat de dekvloer scheef was. [handelsnaam 1] heeft hiertegenover verder niet onderbouwd dat [eiser] de scheefstand van de vloer bij het leggen van de parketvloer redelijkerwijs al had moeten ontdekken.
4.138. Vast staat dan ook dat [handelsnaam 1] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen door de vloer op de begane grond niet waterpas aan te leggen. Uit de stellingen van [eiser] begrijpt de rechtbank dat [eiser] de begane grond vloer in de serre heeft laten herstellen en uitvlakken, maar bij de vloer bij de keuken niet omdat het laten uitvlakken daarvan te ingrijpend herstelwerk vraagt (inclusief verwijdering van de keuken). De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat voor onder meer de scheefstand van dit vloer(deel) een vergoeding wegens waardevermindering wordt toegekend (zie 4.69).
Fronten keuken (9.1 Dekra )
4.139. Tussen partijen is niet in geschil dat door [handelsnaam 1] drie fronten in de keuken zijn beschadigd en dat die fronten voor herstel moeten worden vervangen. Dekra heeft de kosten begroot op € 915,- exclusief opslagen en btw (drie manuren en € 250,- per front). Volgens [handelsnaam 1] zijn de vervangingskosten € 587,- exclusief btw. [handelsnaam 1] wijst daartoe op een factuur van zijn leverancier, waarin de fronten voor € 179,- per stuk zijn geleverd. Het monteren van de fronten en plaatsen van her te gebruiken handgrepen kost volgens [handelsnaam 1] één uur arbeid.
4.140. De rechtbank acht, gelet op de factuur, wel voldoende aannemelijk dat de herstelkosten iets lager zijn dan door Dekra begroot, maar de rechtbank vindt onvoldoende onderbouwd dat de kosten aan arbeid en kosten zo laag zijn als door [handelsnaam 1] is gesteld (ook gelet op prijsstijgingen). De rechtbank schat de herstelkosten in op drie manuren x € 55,-, exclusief btw en 3 x € 200,- per paneel = € 765, exclusief btw (
€ 925,65inclusief btw).
4.141. [eiser] heeft in de conclusie van antwoord in reconventie (4.82) gesteld dat er nog aanvullende gebreken en ontbrekende zaken in de keuken zijn. Volgens [eiser] zijn twee fronten überhaupt niet geplaatst, is de koelkast met voorzetdeuren foutief geplaatst en is de stekkerdoos niet goed gemonteerd.
4.142. De genoemde punten zijn niet in het rapport van Dekra genoemd. [eiser] heeft deze gebreken onvoldoende onderbouwd, behalve het gebrek aan de stekkerdoos, ten aanzien waarvan uit de als productie 117 overgelegde foto blijkt dat deze niet (met lijm) aan het werkblad is bevestigd. De rechtbank is met [eiser] van oordeel dat dit een gebrek in het geleverde werk is. De herstelkosten hiervan worden, bij gebreke aan verdere concrete toelichting geschat op
€ 50,-inclusief btw.
Raamkozijn (9.2 Dekra )
4.143. In het rapport van Dekra is vastgesteld dat [handelsnaam 1] in de achterwand van de keuken een raamkozijn heeft vervangen en dat [handelsnaam 1] dit op ondeugdelijke wijze heeft gedaan. Het raam sluit volgens Dekra niet goed aan op het kozijn. [eiser] heeft dit met nadere foto’s onderbouwd (productie 118). Volgens [eiser] kon het raam na aanpassingen van [handelsnaam 1] niet meer dicht en is het raam aan de binnenzijde met duct tape afgeplakt om te voorkomen dat water naar binnen komt.
4.144. [handelsnaam 1] heeft niet, althans niet gemotiveerd weersproken dat hij inderdaad het kozijn met raam als geheel heeft vervangen (antwoordakte, 4.1.30). Evenmin heeft [handelsnaam 1] gemotiveerd betwist dat hij het raam niet op deugdelijke wijze heeft aangebracht. Van een professioneel aannemer mag worden verwacht dat hij een raam installeert dat op deugdelijke wijze kan sluiten en dat goed wind- en waterdicht aansluit op het kozijn. Vast staat dat [handelsnaam 1] dat niet heeft gedaan.
4.145. [eiser] heeft tevens, met het rapport van Dekra en de aanvullende foto’s, voldoende onderbouwd dat complete vervanging van het kozijn met raam noodzakelijk is om de geconstateerde gebreken te herstellen. [eiser] heeft inmiddels door Roks een nieuw kozijn met raam laten plaatsen, tegen een bedrag van € 1.150,- exclusief btw (
€ 1.391,50inclusief btw). De rechtbank acht voldoende onderbouwd dat dit de redelijke herstelkosten zijn voor het herstel van het gebrek, zodat dit bedrag toewijsbaar is.
Koof boven kookeiland (9.3 Dekra ) en betimmering plafond (10.4 Dekra )
4.146. Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van het rapport van Dekra en de aanvullende foto’s van [eiser] (productie 120) vast dat de koof boven het kookeiland niet waterpas is aangebracht. Daarnaast is de afwerking van de koof nog niet voltooid en is de afzuigkap in de koof vastgezet met schroeven door de afzuigkap. Met [eiser] en Dekra is de rechtbank van oordeel dat dit werk niet voldoet aan de maatstaven van goed en deugdelijk werk, die van een professioneel aannemer mogen worden verwacht.
4.147. Daarnaast heeft Dekra vastgesteld dat de betimmering die aan het einde van de eerste verdiepingsvloer is aangebracht, niet recht is afgezaagd. [handelsnaam 1] heeft dit niet betwist en [handelsnaam 1] heeft ook niet betwist dat dit een tekortkoming is.
4.148. Vervolgens ligt de vraag voor wat de herstelkosten van deze gebreken zijn. Dekra heeft in haar rapport geoordeeld dat de complete koof opnieuw opgebouwd moet worden en dat een nieuwe afzuigkap moet worden geïnstalleerd. Ook de betimmering van beëindiging van de eerste verdieping moet verwijderd worden, en opnieuw worden aangebracht en afgewerkt. Dekra heeft de herstelkosten begroot op € 7.351,35, exclusief opslagen en btw (€ 10.122,65 inclusief opslagen en btw) (sloopwerk, vervaardigen en afwerken nieuwe koof, aanbrengen van nieuwe rachels en gipsplaten en voorbehandelen, stuken en sausen plafond). Ook komt hier volgens Dekra nog enig bedrag bij voor elektra. Welk bedrag dat precies is, licht Dekra niet toe. Dit is onderdeel van een algemene post van € 880,-, exclusief opslagen en btw (herstelbegroting, p. 7).
4.149. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze ingeschatte herstelkosten onvoldoende gemotiveerd door [handelsnaam 1] bestreden. De stelling van [handelsnaam 1] dat het herstellen van gebrek 10.4 (de betimmering van de beëindiging) slechts € 88,-, exclusief btw kost, wordt als onvoldoende onderbouwd verworpen.
4.150. Voor de begroting van de schade dient het door Dekra begrote bedrag dan ook als uitgangspunt. Omdat de kosten voor de elektra verder niet zijn toegelicht, zal de rechtbank deze schatten. De rechtbank schat de totale herstelkosten (inclusief elektra) op
€ 10.500,-, inclusief btw.
Constructie verlengde begane grondvloer (10.6 Dekra )
4.151. Vast staat dat, als onderdeel van het werk, de begane grond vloer zou worden verlengd tot aan de serre. Babel Bouwadvies heeft hiervoor een ontwerp heeft gemaakt, dat is doorgerekend door een constructeur. Volgens het constructierapport van 13 maart 2020 (productie 41, p. 5 en 8) zouden de balken van de tussenvloer (58 x 155 x 160 millimeter) aan het uiteinde worden bevestigd aan het kozijn van de achterzijde van de serre, dit door middel van een hoekstaal, waarop de balken kwamen te liggen en dat met houtdraadbouten aan de kozijnligger zou worden bevestigd.
4.152. Ook staat vast dat partijen – zo blijkt uit de e-mail van Babel Bouwadvies van 25 mei 2020 (productie 20) – met betrekking tot de constructie van de serre vloer het volgende hebben afgesproken:
“(…)
- nieuwe serrevloer stalen ringbalk met balkenlaag, stalen ringbalk ondersteunen met slanke kolommen in de hoeken achter kozijnstijlen. Tevens bevestiging ringbalk aan kozijnen,
(…)
- tijdens uitvoering doet R ( Babel Bouwadvies , rechtbank) onderzoek i.o.m. constructeur welke kolommen evt. voor hout kunnen worden vervangen”
4.153. Vast staat dat de constructie uiteindelijk niet op de oorspronkelijk overeengekomen manier is uitgevoerd. [handelsnaam 1] heeft de vloer vanwege een te realiseren convectorput op een hoger niveau gerealiseerd. De legrichting van de houten balken is 90 graden gedraaid, waardoor de vloerbalken niet in de lengte liggen (met de kop richting de achtergevel) maar in de breedte. Ter oplegging van deze houten balken heeft [handelsnaam 1] langs het toekomstige trapgat een dubbele, gekoppelde balk gerealiseerd, met een raveelconstructie. Aan het kozijn van de achtergevel is een strijkbalk geplaatst. Aan de bovenkant van deze strijkbalk is het hoekstaal bevestigd, dat eveneens aan de achtergevel is geschroefd. Anders dan oorspronkelijk is overeengekomen, zijn geen kolommen achter de kozijnstijlen geplaatst om de vloer te ondersteunen.
4.154. Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van het rapport van Dekra in voldoende mate vast dat de vloerconstructie niet deugdelijk is. Het gaat hier om een verlengde serrevloer die volgens de tekeningen als zitkamer dient en door meerdere personen moet kunnen worden belast. Deze vloer is door [handelsnaam 1] zonder ondersteuning door kolommen bevestigd aan de pui van de achtergevel, die volgens Dekra niet is gemaakt om een verdiepingsvloer te dragen. Bovendien heeft [eiser] gesteld – en heeft [handelsnaam 1] onvoldoende gemotiveerd weersproken – dat de houten balken van de verdiepingsvloer dunner zijn uitgevoerd dan op de werktekeningen. Naar het oordeel van de rechtbank staat dan ook in voldoende mate vast dat de door [handelsnaam 1] gerealiseerde vloer onvoldoende stabiel en draagkrachtig was voor de functie die hij moest hebben. Voor zover [handelsnaam 1] anders betoogt, heeft [handelsnaam 1] dat onvoldoende onderbouwd.
4.155. [handelsnaam 1] heeft subsidiair betoogd dat ook als de vloer constructief ondeugdelijk is (wat thans vaststaat), hij daarvoor niet aansprakelijk kan worden gehouden, omdat alle wijzigingen in overleg met Babel Bouwadvies zijn bepaald en Babel Bouwadvies zelf tijdens het werk heeft verzocht om de voorziene kolommen te laten vervallen omdat [eiser] deze kolommen niet fraai vond. De toepassing van de kolommen was door de constructeur niet voorgeschreven in de oorspronkelijke tekeningen en de kolommen waren daardoor in constructief opzicht niet nodig. [handelsnaam 1] mocht bovendien erop vertrouwen dat Babel Bouwadvies het laten vervallen van de kolommen, voor zover nodig, met de constructeur had afgestemd, aldus, telkens, [handelsnaam 1] .
4.156. Dit verweer slaagt niet. Op grond van de artikel 7:760 lid 3 BW komen de gevolgen van fouten of gebreken in door de opdrachtgever verstrekte plannen of uitvoeringsvoorschriften voor zijn rekening, maar alleen voor zover de aannemer niet zijn in artikel 7:754 BW omschreven waarschuwingsplicht heeft geschonden of anderszins met betrekking tot deze gebreken in deskundigheid of zorgvuldigheid tekort is geschoten. Op grond van artikel 7:754 BW is een aannemer bij het aangaan of uitvoeren van de overeenkomst verplicht de opdrachtgever te waarschuwen voor onjuistheden in de opdracht voor zover hij deze kende of redelijkerwijze behoorde te kennen. Het enkele feit dat de opdrachtgever zelf (ook) deskundig is, ontslaat de aannemer niet van deze waarschuwingsplicht (zie Hoge Raad 8 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX9511).
4.157. Uit de e-mail van Babel Bouwadvies van 25 mei 2020 volgt dat tussen partijen is besproken dat de vloerbalken van de nieuwe serrevloer (in de lengterichting, richting pui) zouden worden geplaatst in de stalen ringbalk, die aan de kozijnen zou worden bevestigd en in de hoeken achter de kozijnstijlen zou worden ondersteund met slanke kolommen. Duidelijk is ook dat die kolommen niet alleen maar een esthetische maar ook een constructieve ondersteunende functie zouden hebben. Dat volgt reeds uit de opmerking van Babel Bouwadvies dat nog met de constructeur zou worden besproken of de kolommen ook in hout (in plaats van staal) konden worden uitgevoerd.
4.158. Zelfs als het zo is dat de nieuwe uitvoeringswijze (zonder kolommen) met Babel Bouwadvies is overlegd, had [handelsnaam 1] als professioneel aannemer niet zomaar met deze nieuwe uitvoeringswijze akkoord mogen gaan. Er waren immers wezenlijke wijzigingen in het ontwerp: de vloer werd verhoogd, de legrichting van de balken werd gedraaid en de vloer werd niet meer ondersteund door kolommen. Daarmee ‘hing’ de vloer min of meer aan de kozijnen van de pui van de achtergevel. Als professioneel aannemer heeft [handelsnaam 1] behoren te begrijpen dat deze wijze van uitvoering onaanvaardbare risico’s met zich bracht voor de stabiliteit en draagkracht van de vloer. Hij had [eiser] voor die risico’s moeten waarschuwen. Het is niet gesteld of gebleken dat hij dit heeft gedaan. [handelsnaam 1] kan, wat dit betreft, niet met succes als verweer voeren dat hij ervan mocht uitgaan dat deze nieuwe uitvoeringswijze met de constructeur was afgestemd, omdat Babel Bouwadvies met het vervallen van de kolommen had ingestemd. Als zorgvuldig handelend aannemer had het op de weg van [handelsnaam 1] gelegen om actief na te gaan of inderdaad afstemming over de nieuwe uitvoeringswijze (zonder kolommen) met de constructeur had plaatsgevonden en of de constructeur akkoord hiermee was. [handelsnaam 1] heeft niet zonder nadere vragen of zonder nadere waarschuwing de vloer op deze constructief ondeugdelijke wijze mogen bouwen en had van deze wijze van bouw moeten afzien.
4.159. Zelfs als [eiser] en Babel Bouwadvies aanwijzingen hebben gegeven om de kolommen te laten vervallen, ontslaat dat [handelsnaam 1] dus niet van aansprakelijkheid. Omdat hij niet aan zijn waarschuwingsplicht heeft voldaan, is hij op grond van de artikelen 7:754 BW en 7:760 lid 3 BW als aannemer aansprakelijk voor de gebreken in de vloer.
4.160. [handelsnaam 1] is daarmee ook aansprakelijk voor de kosten van het herstel van de constructieve gebreken en de scheefstand van de vloer. Vast staat dat [eiser] deze gebreken inmiddels door DR Beheer heeft laten herstellen, samen met de gebreken 2.3, 2.6, 3.5, 5.3 en 7.3. De kosten van dit herstel zijn begrepen in het bedrag van € 9.533,90 (inclusief btw), dat hiervoor onder 4.79 is toegewezen.
Traphek (10.7 Dekra en vermeerdering van eis)
4.161. In het rapport van Dekra is vastgesteld dat [handelsnaam 1] volgens tekening een traphek moest plaatsen naast de opening vanaf het souterrain naar de begane grond. Dit traphek is niet geleverd en geplaatst, aldus Dekra (en met Dekra [eiser] ). De kosten voor het alsnog plaatsen en leveren van dit traphek heeft Dekra begroot op € 1.720,-, exclusief opslagen en btw (€ 2.368,41 inclusief btw).
4.162. Volgens [eiser] is hiernaast ook nog overeengekomen dat [handelsnaam 1] een hekwerk op zolder zou uitvoeren. Ook dit is niet gebeurd, aldus [eiser] . [eiser] vordert hiervoor in zijn vermeerdering van eis aanvullend een bedrag van € 1.720,-. Hij vordert daarmee in totaal dus € 2.368,41 + € 1.720,- = € 4.088,41.
4.163. De rechtbank overweegt hierover het volgende. In de begroting van [handelsnaam 1] van 2 mei 2020 staat onder meer dat [handelsnaam 1] voor een bedrag van € 1.100,- exclusief btw zou realiseren: ‘hekwerk zolder en leuning trap stripstaal’. Vast staat dat op 20 mei 2020 is overeengekomen dat de twee nieuwe trappen (met leuning) nog door Babel Bouwadvies (met leuning) zouden worden ontworpen en dat vooralsnog een stelpost van € 2.040,- per trap is overeengekomen. Dat volgt uit de e-mail van Babel Bouwadvies van 25 mei 2020 (zie hiervoor, 4.87). In diezelfde e-mail schrijft Babel Bouwadvies ook:
“stalen hekken (uitvoering in stripstaal) te plaatsen langs trapgat naar souterrain en overloop zolder: ontwerp R ( Babel Bouwadvies , rechtbank) uitwerken”
4.164. Met [handelsnaam 1] leidt de rechtbank uit dit één en ander af dat [handelsnaam 1] op grond van de overeenkomst stalen hekken zou plaatsen langs het trapgat naar het souterrain en op zolder, dat die hekken nog door Babel Bouwadvies zouden worden uitgewerkt, en dat partijen vooralsnog voor die twee hekken een vaste prijs van € 1.100,- exclusief btw waren overeengekomen. [eiser] heeft ook niet (onderbouwd) gesteld dat de overeenkomst anders moet worden uitgelegd.
4.165. Vast staat ook dat Babel Bouwadvies begin februari 2021 het ontwerp van de trappen en het hekwerk aan [handelsnaam 1] heeft gestuurd. [handelsnaam 1] heeft gesteld dat dit ontwerp tot kostenverhogende omstandigheden leidde die tot overleg noopten. Naast de prijsstijgingen van materialen en arbeid in de periode mei 2020 – maart 2021, waren volgens [handelsnaam 1] ook – voor zover hier van belang – de bijzondere vorm/afmetingen van de trapboom en het traphek en de conservering daarvan prijsverhogende omstandigheden (antwoordakte [handelsnaam 1] 3.1.6). [handelsnaam 1] heeft Babel Bouwadvies op 7 maart 2021 gewaarschuwd dat de kosten voor de trap veel hoger zullen uitvallen.
4.166. Vast staat dan ook dat [handelsnaam 1] tijdig op de voet van artikel 7:755 BW heeft gewaarschuwd voor kostenverhogende omstandigheden en de noodzaak van een prijsverhoging. Tot een afspraak over de kostenverhogende omstandigheden is het uiteindelijk niet gekomen, omdat [handelsnaam 1] onbevoegdelijk heeft opgeschort en in verzuim is komen te verkeren.
4.167. De rechtbank ziet, gezien het voorgaande, niet in waarom [eiser] voor het niet leveren van de traphekken aanspraak kan maken op een bedrag van € 4.088,41. [eiser] heeft hiervoor maar € 1.100, exclusief btw, aan [handelsnaam 1] betaald. Als de overeenkomst goed en deugdelijk was uitgevoerd, had [eiser] – gelet op de gegeven waarschuwing voor prijsverhoging – ook meer voor de traphekken moeten betalen. [eiser] heeft ook niet nader gemotiveerd waarom hij, gegeven het vorenstaande, naar redelijkheid aanspraak kan maken op een hogere schadevergoeding dan € 1.100, exclusief btw. De rechtbank begroot de schade dan ook op dit bedrag.
4.168. Wel heeft [eiser] voldoende onderbouwd gesteld – en heeft [handelsnaam 1] onvoldoende gemotiveerd weersproken – dat bij het voorbereiden van het plaatsen van het traphek op de zolder bleek dat [handelsnaam 1] de balk achter de betimmering niet vast heeft gezet maar die balk los heeft laten liggen, waardoor het monteren van een traphek op deze plek niet veilig was geweest. De rechtbank is met [eiser] van oordeel dat het los laten liggen van deze balk een tekortkoming van [handelsnaam 1] is en dat [handelsnaam 1] daarom de extra kosten die zijn gemoeid met het alsnog spalken en vastzetten van de balk moet dragen. Nu [eiser] niet nader heeft toegelicht hoeveel die kosten bedragen, schat de rechtbank deze op € 500,- exclusief btw.
4.169. Concluderend moet [handelsnaam 1] voor het niet leveren van de beide hekwerken, inclusief herstelkosten, een bedrag van € 1.600,- exclusief btw
(€ 1.936,-inclusief btw) aan [eiser] betalen. Voor het overige wordt de vordering van [eiser] afgewezen.
Garderobe hal (11.1 Dekra )
4.170. Partijen zijn het erover eens dat [handelsnaam 1] op grond van de overeenkomst een garderobe zou plaatsen in de hal op de begane grond. Hiervoor was in de prijsaanbieding een prijs opgenomen van € 755,- exclusief btw. In de e-mail van 25 mei 2020 van Babel Bouwadvies staat dat [handelsnaam 1] de garderobe in overleg met [eiser] zal realiseren, eventueel met kastje.
4.171. In het rapport van Dekra is voor het alsnog uitvoeren van dit werk een bedrag van € 850,- begroot, exclusief opslagen en btw. [handelsnaam 1] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat dit een redelijk bedrag is, zodat dit bedrag (neerkomend op
€ 1.170,-inclusief btw) wordt toegewezen.
Meterkast (11.2 Dekra )
4.172. Vast staat dat de meterkast is verplaatst van het souterrain naar de begane grond, in de hal naast de entreedeur. [handelsnaam 1] heeft voor de meterkast een afwerking geplaatst met twee deuren.
4.173. Met Dekra is de rechtbank van oordeel dat het geleverde werk niet deugdelijk is. De twee meterkastdeuren zijn tijdelijke deuren, die [eiser] niet als eindproduct hoeft te aanvaarden, en de betimmering rondom voldoet evenmin aan wat van een professioneel aannemer mag worden verwacht.
4.174. Volgens Dekra dient, voor herstel, de complete betimmering van de meterkast opnieuw te worden uitgevoerd. Volgens [eiser] is in de prakrijk ook gebleken dat geen enkele aannemer bereid is om de geplaatste meterkast aan te passen. Aldus heeft [eiser] voldoende onderbouwd, en heeft [handelsnaam 1] onvoldoende gemotiveerd bestreden, dat de herstelkosten bestaan uit de kosten voor verwijdering en volledige vervanging van de meterkast. Dekra heeft de kosten hiervan begroot op € 1.180,-, exclusief opslagen en btw (oftewel
€ 1.625,-inclusief btw). Deze kosten zijn onvoldoende gemotiveerd weersproken en worden toegewezen.
Mechanische ventilatie (13.2 Dekra )
4.175. Tussen partijen is niet in geschil dat tussen hen is overeengekomen dat [handelsnaam 1] een CO2 gestuurd ventilatiesysteem zou plaatsen, waarop zes ventilatievoorzieningen zouden worden aangesloten.
4.176. Dekra heeft vastgesteld dat de door [handelsnaam 1] geïnstalleerde ventilatie-unit niet aan de overeenkomst voldoet. Volgens Dekra is de ventilatie-unit niet een CO2-gestuurd systeem en kunnen hierop vier kanalen worden aangesloten, geen zes. [handelsnaam 1] heeft deze bevindingen van Dekra niet althans onvoldoende bestreden, zodat daarvan wordt uitgegaan.
4.177. [eiser] heeft nog aanvullend gesteld dat hij op advies van loodgieter [naam 3] alle ventilatiebuizen heeft vervangen, omdat de door [handelsnaam 1] geïnstalleerde ventilatiebuizen gaten en scheuren bevatten. [naam 3] heeft deze buizen vervangen door vaste buizen.
4.178. [handelsnaam 1] betwist dat alle leidingen in het systeem flexibel waren uitgevoerd. [handelsnaam 1] vermoedt dat [naam 3] heeft bedoeld te zeggen dat de aansluiting van flexibele buis op vaste buis was afgescheurd. [handelsnaam 1] erkent dat hij verantwoordelijk is voor het afscheuren van die aansluiting en dat hij de kosten voor het alsnog deugdelijk bevestigen van die aansluiting van flexibele buis op de vaste buis moet dragen (maar niet de vervanging door een vaste buis), evenals de kosten voor het onderzoek, het openbreken van het plafond voor de reparatie en de kosten van het inregelen van de installatie. Omdat [eiser] de herstelkosten niet inzichtelijk maakt, raamt [handelsnaam 1] deze op € 673,75, exclusief btw, te vermeerderen met € 140,- exclusief btw voor het vervangen van de ventilatie-unit.
4.179. De rechtbank ziet zich, ook gezien bovenstaand verweer van [handelsnaam 1] , voor de vraag gesteld wat de redelijke herstelkosten zijn voor de gebreken aan het ventilatiesysteem. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.180. De herstelkosten zijn in het rapport van Dekra begroot op € 1.820,- exclusief opslagen en btw voor het verwijderen en afvoeren van de bestaande installatie en het leveren, aanbrengen en inregelen van de nieuwe installatie. Vast staat dat [eiser] inmiddels (enig) herstel heeft laten uitvoeren door [naam 3] . Uit de verklaring van [naam 3] (productie 100) volgt dat hij de flexibele leidingen heeft vervangen door vaste afvoerbuizen, kennelijk niet alleen vanwege de scheuren maar om voldoende afvoer te waarborgen (vaste kanalen hebben volgens [naam 3] minder weerstand). [handelsnaam 1] heeft onvoldoende gemotiveerd waarom dit onder de gegeven omstandigheden (waarbij de ventilatie-unit volgens Dekra ook niet sterk genoeg is) geen redelijke herstelmaatregel is.
4.181. Met [handelsnaam 1] stelt de rechtbank vast dat [eiser] niet inzichtelijk heeft gemaakt welk bedrag hij voor het herstelwerk aan [naam 3] heeft betaald en in hoeverre dit aansluit bij de eerdere begroting van Dekra . Die onderbouwing had [eiser] wel kunnen geven. Aan de andere kant heeft [handelsnaam 1] , ook gelet op het herstelwerk dat [naam 3] inmiddels heeft verricht, onvoldoende gemotiveerd betwist dat de totale kosten voor het deugdelijk krijgen van het ventilatiesysteem en het (eventueel) vervangen van de geïnstalleerde (verkeerde) unit door een CO2-gestuurde ventilatie-unit, in de buurt zullen liggen van het door Dekra ingeschatte bedrag. Weliswaar stelt [handelsnaam 1] dat het uitwisselen van zo’n ventilatie-unit slechts € 140,- exclusief btw kost, maar [handelsnaam 1] onderbouwt dat verder niet.
4.182. Dit één en ander tegen elkaar afwegende schat de rechtbank de herstelkosten op een bedrag in de buurt van de raming van Dekra :
€ 2.000,-(inclusief btw). Het meerdere wordt als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
Herstel gaten slaapkamermuur (vermeerdering van eis)
4.183. [eiser] heeft gesteld dat [handelsnaam 1] gaten in de buitenmuur heeft gemaakt, die [eiser] zelf heeft moeten herstellen. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat het allereerst gaat om een gat dat [handelsnaam 1] ter hoogte van de badkamer in de muur heeft gemaakt om een oude waterleiding te verwijderen en een aansluiting van de coaxkabel te leggen. Daarnaast is ter hoogte van de slaapkamer een opening ontstaan bij het herstellen van de verzakking in de buitenmuur, aldus [eiser] .
4.184. [handelsnaam 1] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat op de door [eiser] genoemde plekken gaten zijn gemaakt die nog niet door [handelsnaam 1] waren gedicht. De tekortkoming in de nakoming van [handelsnaam 1] staat daarmee vast.
4.185. [eiser] heeft de kosten van (eigen) herstel begroot op € 750,-. De hoogte van dit bedrag is verder niet toegelicht of onderbouwd. De rechtbank schat de kosten naar billijkheid op ongeveer de helft:
€ 350,-(zes uren x € 50,- plus materiaal, inclusief btw) en wijst het meerdere af.
Vensterbanken (vermeerdering van eis)
4.186. [eiser] stelt dat hij de vensterbanken zelf direct aan de tegelzetter heeft betaald, terwijl deze wel in het bestek zaten. [eiser] vordert hiervoor een bedrag van € 1.500,- aan extra kosten.
4.187. De rechtbank wijst deze vordering af. Op zichzelf staat wel vast dat de vensterbanken rechtstreeks door [eiser] met de tegelzetter zijn afgerekend voor een bedrag van € 4.300,- (zie ook hierna, meerwerkpost 37). [eiser] heeft echter geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat de vensterbanken deel waren van het aangenomen werk. [eiser] heeft niet aangewezen waar de vensterbanken in het bestek worden genoemd, noch heeft [eiser] toegelicht waaruit volgt dat de vensterbanken vervolgens onderdeel van het overeengekomen werk zijn geworden (en zo ja, tegen welk bedrag). Ook het gevorderde bedrag van € 1.500,- is verder helemaal niet toegelicht. De vordering is daarmee niet onderbouwd.
Niet geleverde plinten (vermeerdering van eis)
4.188. Tussen partijen is in geschil of de levering van plinten onderdeel van de overeenkomst was.
4.189. Vast staat dat de levering van plinten onderdeel was van het bestek van Babel Bouwadvies van 7 april 2020. Hierin staat onder 45.45 dat het werk onder meer de plaatsing van massief houten plinten van 9 centimeter hoog, in alle ruimten met uitzondering van de sanitaire ruimten. [eiser] stelt dat [handelsnaam 1] dus plinten had moeten leveren.
4.190. [handelsnaam 1] heeft betwist dat de plinten onderdeel zijn van de overeengekomen prijs. De plinten blijken namelijk niet uit de open begroting van [handelsnaam 1] van 2 mei 2020 en blijken evenmin uit het besprekingsverslag van 25 mei 2020, aldus [handelsnaam 1] . De rechtbank volgt hier het standpunt van [handelsnaam 1] en overweegt daartoe als volgt.
4.191. Aan de ene kant staat vast dat de offerte van [handelsnaam 1] mede is gebaseerd op het bestek, waarin ook de plinten zijn genoemd als onderdeel van het werk. Dat staat ook zo in de ondertekende offerte van 20 mei 2020 (“deze offerte is tot stand gekomen door de technische omschrijving van Babel bouwadvies d.d. 7 april 2020 (…)”).
4.192. Aan de andere kant staat ook vast dat [handelsnaam 1] op basis van de ontwerptekeningen en het bestek, op 2 mei 2020 een begroting heeft opgesteld. Hierin staat in verschillende posten uitgesplitst wat [handelsnaam 1] zal leveren en tegen welke prijs (arbeid en materiaal). Het leveren en plaatsen van plinten wordt in die begroting nergens genoemd.
4.193. Vast staat bovendien, dat partijen op 20 mei 2020, vóór het sluiten van de overeenkomst, de offerte van [handelsnaam 1] gedetailleerd met elkaar hebben besproken, samen met de opsteller van het bestek ( Babel Bouwadvies ). Babel Bouwadvies heeft op 25 mei 2020 een terugkoppeling gegeven van dit gesprek, met een uitgebreide lijst van besproken werkpunten en afgesproken prijzen. Uit deze e-mail blijkt ook dat op 20 mei 2020 tussen partijen is besproken dat in de begroting van [handelsnaam 1] zaken ontbraken, zoals een toiletpot in de souterrain en een MV-box met leidingwerk. Ook in deze e-mail van 25 mei 2020 wordt het leveren van plinten nergens genoemd. Bovendien zou [eiser] de parketvloer zelf leggen.
4.194. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het onder deze omstandigheden op de weg van [eiser] om nader te motiveren waarom hij, ondanks het voorgaande, toch ervan is uitgegaan – en ook redelijkerwijs ervan mocht uitgaan – dat de plinten onderdeel waren van het door [handelsnaam 1] te leveren werk. De enkele omstandigheid dat die plinten in het bestek staan, vindt de rechtbank hiertoe onvoldoende, gelet op wat hiervoor is vastgesteld. [eiser] heeft geen nadere motivering van zijn stelling gegeven. Hij heeft daarmee onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om tot het oordeel te komen dat het plaatsen van plinten tot de overeenkomst behoorde.
Verholpen gebreken in verband met rioollucht (vermeerdering eis)
4.195. [eiser] stelt dat hij, ook nu nog, overlast heeft van een rioollucht in de woning. Volgens [eiser] is loodgieter [naam 3] bij het onderzoek naar de oorzaak van de rioollucht in de woning twee gebreken tegengekomen. [eiser] verwijst naar de schriftelijke verklaring van [naam 3] (productie 100). Hierin verklaart [naam 3] , allereerst, dat de aansluiting van de sifon van de droger te dicht bij de standleiding was aangesloten, waardoor het sifon bij gebruik van het toilet boven leeggezogen werd en stankoverlast ontstond. Daarnaast verklaart [naam 3] dat hij bij zijn onderzoek naar stankoverlast in de keuken heeft vastgesteld dat de afvoer van de inlaatcombinatie rechtstreeks was aangesloten op de afvoerleiding van de keuken. Omdat hier geen waterslot was gemaakt ontstond er een open verbinding met de riolering, aldus [naam 3] (en met hem: [eiser] ).
4.196. [handelsnaam 1] heeft de door [naam 3] vastgestelde gebreken onvoldoende gemotiveerd betwist. Weliswaar stelt [handelsnaam 1] (onder verwijzing naar een foto van de (nog niet gestorte) souterrainvloer met zichtbare leidingen) dat de standleiding en toestelleiding op voldoende afstand zijn gerealiseerd, maar die stelling is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [naam 3] , die als professioneel loodgieter ter plaatse het gebrek heeft vastgesteld. Datzelfde geldt voor de stelling van [handelsnaam 1] dat hij de afvoer van de inlaatcombinatie juist heeft aangesloten, na de sifon van de gootsteen. [handelsnaam 1] heeft deze stelling verder niet met concrete stukken (van de constructie ter plaatse) onderbouwd. De rechtbank neemt op grond van de verklaring van [naam 3] als vaststaand aan dat de afvoer van de inlaatcombinatie op ondeugdelijke wijze was aangesloten, waardoor stankoverlast kon ontstaan.
4.197. Vast staat dat op de twee bovengenoemde punten sprake is van een gebrek in het uitgevoerde werk, waarvoor [handelsnaam 1] aansprakelijk is. Uit de verklaring van [naam 3] volgt dat hij voor het herstel van de gebreken de aansluiting van de droger luchtdicht heeft gemaakt, waardoor het sifon niet droog kan komen te staan, en de afvoer van de keuken heeft aangepast om een waterslot te creëren. [eiser] heeft geen facturen overgelegd van de kosten die aan [naam 3] zijn betaald. De kosten schat [eiser] op € 400,-. [handelsnaam 1] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat dit een redelijk bedrag is voor de door [naam 3] uitgevoerde herstelwerkzaamheden, zodat dit bedrag van
€ 400,-inclusief btw wordt toegewezen.
Losse afvoer cv-ketel (vermeerdering van eis)
4.198. Vast staat dat [eiser] , nadat hij op 25 maart 2021 al hoge waarden koolmonoxide in zijn woning had gemeten, op 23 april 2021 bij nader onderzoek heeft ontdekt dat de cv-ketel uitkwam op een losse afvoer, waardoor koolmonoxide vrij de woning in kon komen.
4.199. Het is alleszins begrijpelijk en voorstelbaar dat [eiser] erg van dit gevaarlijke gebrek geschrokken is, en dat [eiser] ook erg ontstemd is over de wijze waarop [handelsnaam 1] na kennisgeving met dit gebrek is omgegaan. Immers, [handelsnaam 1] heeft de rookgasafvoer alleen tijdelijk met tie-wraps vastgezet en is niet meer teruggekomen om de afvoer deugdelijk met een beugel vast te zetten. [eiser] heeft dit uiteindelijk door [naam 3] laten doen. De kosten van het herstel bedragen volgens [eiser] € 500,-. [handelsnaam 1] heeft – terecht – niet betwist dat deze kosten voor zijn rekening dienen te komen. De rechtbank zal een bedrag van
€ 500,-inclusief btw toewijzen.
Extra 20% kosten voor besmet werk ( Dekra -rapport)
4.200. [eiser] vordert op basis van het rapport van Dekra ook een vergoeding van een aanvullend bedrag € 31.537,02. Dekra heeft dit bedrag opgenomen als extra schadepost van 20% van de begrote herstelkosten voor de gebreken 1.1 tot en met 13.2. Uit het rapport volgt dat Dekra deze aanvullende schadepost van 20% enerzijds heeft opgenomen voor nog niet ontdekte gebreken, omdat Dekra bij het onderzoek niet achter plafonds en voorzetwanden kon kijken maar wel verwachtte dat daar gezien de staat van de woning meer gebreken zouden kunnen zijn. Anderzijds bevat de schadepost van 20% volgens Dekra ook diverse kleinere herstelposten en werkzaamheden, die in het rapport niet in de specifieke schadebegroting voor de gebreken 1.1 tot en met 13.2. zijn opgenomen. Aan welke kleinere herstelwerkzaamheden dan moet worden gedacht, is in het rapport verder niet toegelicht.
4.201. De rechtbank acht dit door Dekra begrote bedrag voor ‘besmet werk’ niet volledig toewijsbaar, omdat de inschatting van Dekra inmiddels als achterhaald moet worden beschouwd. [eiser] heeft immers een groot deel van de gebreken al laten herstellen, onder meer het plafond van het souterrain, de beglazing van de serre, de wanden in het souterrain en de constructie van de begane grondvloer. Daarbij zijn volgens [eiser] inderdaad nieuwe gebreken geconstateerd, zoals de losliggende balk in de overloop van de zolder, gaten in de buitenmuren, het toepassen van enkele gipsplaat plafonds waar dit dubbele hadden moeten zijn en verwarmingsleidingen en waterleidingen die te dicht bij elkaar liggen. Voor veel van deze ‘nieuw ontdekte gebreken’ is in dit vonnis al een vergoeding toegekend, ofwel omdat die nieuwe gebreken zijn meegenomen in de begroting van de herstelkosten voor de posten 1.1 tot en met 13.2 ( zoals de losliggende balk op de overloop), ofwel omdat [eiser] hiervoor bij vermeerdering van eis een afzonderlijke vergoeding heeft gevorderd (zoals de gaten in de buitenmuren en het leidingwerk bij de sifon van de droger en de afvoer van de inlaatinstallatie in de keuken).
4.202. [eiser] heeft nog geen afzonderlijk bedrag gevorderd voor de te nabije ligging van de verwarmingsleidingen en waterleidingen in het souterrain, waardoor een gevaar op hotspots en legionella bestaat. De rechtbank acht dit gebrek op grond van de verklaring van loodgieter [naam 3] (die dit heeft vastgesteld, zie productie 100) voldoende onderbouwd en van de andere kant onvoldoende gemotiveerd door [handelsnaam 1] betwist. Dit is een inmiddels ‘nieuw ontdekt gebrek’ dat onder de post besmet werk geacht kan worden te vallen. Het is op zichzelf aannemelijk dat [eiser] door dit gebrek schade lijdt, omdat hij, als hij dit zou willen laten herstellen naast het openbreken en herstellen van de vloer in het souterrain (waarvoor al een schadevergoeding in de vorm van waardevermindering is toegekend) ook leidingwerk van de waterleiding en-of vloerverwarming zou moeten laten verleggen of leidingen zou moeten isoleren. Over de vraag hoe omvangrijk het gebrek is, wat voor herstel zou moeten worden gedaan en wat de mogelijke kosten daarvan zijn, hebben partijen verder niets concreets gesteld. Naar schatting van de rechtbank zullen de herstelkosten waarschijnlijk hoger zijn dan het bedrag van € 1.280,39 dat [eiser] aan [naam 3] heeft moeten betalen voor alleen het verwisselen van de aan- en uitvoer van de radiatoren en het vervangen van een hemelwaterafvoer.
4.203. Vast staat ook dat [eiser] het plafond van de begane grond en de koof in de keuken nog moet herstellen. Uit de schadebegroting van Dekra volgt dat Dekra gezien de kwaliteit van het werk aannemelijk heeft geacht dat bij het openbreken van de plafond en de koof mogelijk nog meer schade en herstelpunten naar boven komen. Over de vraag in hoeverre hier nog meer gebreken zijn te verwachtten en wat de geschatte kosten daarvan zijn, hebben noch Dekra noch [eiser] zich verder uitgelaten. Gelet op het rapport van Dekra (en de ontdekte nieuwe gebreken elders achter wanden en plafonds), acht de rechtbank aannemelijk dat bij daadwerkelijk herstel enige extra kosten – al zij het gering – voor nog niet ontdekte punten naar boven komen.
4.204. Ten derde staat vast dat [eiser] zelf veel herstelwerk heeft uitgevoerd, om kosten te besparen. Hoewel [eiser] niet concreet heeft gesteld hoeveel werk hij heeft verricht (aan welke punten en in uren), staat wel vast dat [eiser] onder meer zelf het parket en de ondervloer van de begane grondvloer heeft verwijderd (zodat de constructie van de vloer door DR Beheer kon worden hersteld), de vloer op de overloop van de zolder heeft opengemaakt, ter voorbereiding van het plaatsen van het traphek (conclusie van antwoord in reconventie, 4.94 en 4.108) en – zo mag worden aangenomen omdat hij de parketvloer zelf ook eerder heeft gelegd – ook opnieuw de parketvloer op het herstelde gedeelte op de begane grond heeft moeten leggen. Voor deze herstelwerkzaamheden in eigen beheer heeft [eiser] aanspraak op een schadevergoeding, in beginsel gelijk aan het bedrag dat hij bij uitbesteding van dit herstel aan een gemiddeld redelijk bekwaam vakman had moeten betalen.
4.205. Ten slotte heeft [eiser] gesteld (en heeft [handelsnaam 1] onvoldoende weersproken) dat er nog openstaande kleine punten zijn, zoals het voegen van hoeken van wanden/tegelwerk, aanrechtbladen, wandtegels en kozijn en andere plekken waar nog geen voegvulling is aangebracht (conclusie van antwoord in reconventie, 3.35).
4.206. Nu de schade voor al deze punten tezamen genomen (het leidingwerk, mogelijke gebreken achter het plafond, herstelwerk in eigen beheer en resterende kleine herstelwerkzaamheden) op grond van het partijdebat niet nauwkeurig valt te begroten en ook het rapport van Dekra onvoldoende houvast biedt, zal de rechtbank de schade schatten. De rechtbank schat de schade, naar redelijkheid en billijkheid, op een bedrag van
€ 5.000,-inclusief btw. Voor het overige wordt de vordering afgewezen.
Gestegen kosten arbeid en materiaal sinds 2021 (€ 20.000,- vermeerdering eis)
4.207. [eiser] heeft bij vermeerdering van eis ook aanvullend een bedrag van € 20.000,- gevorderd omdat de kosten voor arbeid en materiaal sinds september 2021 (de datum van het rapport van Dekra ) met 5% tot 10% per jaar zijn gestegen.
4.208. Zoals hiervoor al meermaals is overwogen, is een groot deel van het werk al hersteld. In veel gevallen is de schade begroot of geschat aan de hand van de werkelijke herstelkosten. Voor een ander deel van de gebreken is een waardevermindering toegekend. Een resterend (kleiner) deel moet nog worden hersteld. Hiervoor is een schadevergoeding toegekend, met de herstelbegroting van Dekra als uitgangspunt (zoals de binnendeuren en het plafond van de begane grond). Voor zover [eiser] stelt dat die herstelbegroting vanwege gestegen bouwkosten geen passende en redelijke vergoeding van de herstelkosten biedt, lag het op zijn weg om die stelling deugdelijk te onderbouwen. Dat heeft hij nagelaten De enkele (niet onderbouwde) stelling dat de kosten voor arbeid en materiaal sinds september 2021 met 5% tot 10% zijn gestegen, is daartoe niet voldoende. Deze vordering wordt dan ook afgewezen.
Kosten verblijf elders (€ 8.000,-)
4.209. [eiser] heeft, op basis van het rapport van Dekra , ook een vergoeding gevorderd van € 8.000,- voor vier maanden verblijf elders tijdens het herstelwerk.
4.210. Inmiddels is al veel herstelwerk uitgevoerd. Het is niet gesteld of gebleken dat [eiser] elders heeft verbleven tijdens het inmiddels uitgevoerde herstelwerk. Van [eiser] mag tegen deze achtergrond worden verlangd dat hij meer concreet had toegelicht waarom hij niettemin een aanspraak heeft op schadevergoeding voor verblijf elders. De enkele (niet concreet toegelichte) stelling dat de woning niet normaal kon worden bewoond vindt de rechtbank onder deze omstandigheden daartoe niet voldoende.
4.211. Het voorgaande geldt ook voor de nog resterende herstelwerkzaamheden. Gelet op het reeds uitgevoerde herstel aan grote delen van de woning, mag van [eiser] worden verlangd dat hij meer concreet had toegelicht dat het nog uit te voeren werk van een dusdanig ingrijpende omvang is, dat een verblijf elders redelijkerwijs noodzakelijk is (en zo ja, voor welke duur). Ook die nadere toelichting heeft [eiser] niet gegeven.
4.212. De rechtbank wijst de gevorderde aanvullende schadevergoeding voor een noodzakelijk verblijf buiten de woning dan ook af.
Voorlopige conclusie vervangende schadevergoeding
4.213. Uit het vorenstaande volgt dat [eiser] op grond van de toerekenbare tekortkomingen aan de kant van [handelsnaam 1] in elk geval aanspraak kan maken op een bedrag van € 87.806,49 aan herstelkosten (zie de rechtsoverwegingen 4.33, 4.35, 4.38, 4.69, 4.79, 4.83,4.89, 4.95, 4.98, 4.99, 4.103, 4.118, 4.123, 4.128, 4.132, 4.140, 4.142, 4.145, 4.150, 4.169, 4.171, 4.174, 4.182, 4.185, 4.197, 4.199, en 4.206).
4.214. [eiser] krijgt nog gelegenheid om de gestelde omvang van de herstelkosten voor de gevelscheuren, de beglazing en de schade aan de natuurstenen vensterbanken nader bij akte te onderbouwen (zie 4.44, 4.56 en 4.106). Hiermee is volgens het rapport van Dekra en de betalingen aan Wim Hak (inclusief btw) – ook zonder vervanging van de serreruiten – een bedrag van ongeveer € 30.000,- gemoeid.
Meer- en minderwerk, finale afwikkeling in de Deal?
4.215. Tussen partijen is niet in geschil dat op het bedrag aan herstelkosten nog het resterende deel van de aanneemsom en het nog verschuldigde niet betaalde bedrag aan meerwerk in rekening moet komen.
4.216. Bij het bepalen van dit resterende bedrag aan meerwerk is van belang dat partijen over een groot deel van het meer- en minderwerk al bindende afspraken hebben gemaakt. Dat volgt uit de e-mailwisseling tussen partijen van 2 december 2020, weergegeven onder 2.10 tot en met 2.12 van dit vonnis. Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat partijen toen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten (als bedoeld in artikel 7:900 lid 1 BW) over het tot aan 2 december 2020 verschenen meer- en minderwerk, in die zin dat beide partijen het saldo van dit meer- en minderwerk – conform van het door [eiser] opgestelde en meegestuurde overzicht – hebben vastgesteld op € 36.596,60 aan meerwerk en € 44.062,- aan minderwerk. [handelsnaam 1] kan thans niet met succes aanvoeren dat er geen wilsovereenstemming over het meer- en minderwerk is bereikt omdat hij meende dat sprake was van een ‘package deel’, waarin naast het meer- en minderwerksaldo ook de fouten aan de vloer en de stahoogte door [eiser] werden aanvaard. De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat [handelsnaam 1] de gemaakte afspraken niet op die manier heeft mogen begrijpen (zie hiervoor, 4.66 en 4.67).
4.217. De rechtbank is het dan ook met [eiser] eens dat het meer- en minderwerk tot 2 december 2020 op basis van de bindende afspraken hierover van 2 december 2020 als afgewikkeld moet worden beschouwd. Het geschil kan nog uitsluitend het meer- en minderwerk van na 2 december 2020 beslaan, dat geen onderdeel is van de Deal. [handelsnaam 1] heeft onweersproken gesteld dat het gaat om de meerwerkposten (door [handelsnaam 1] genummerd) 30, 31, 32, 33, 34, 36, 37 en 20 (zie ook antwoordakte [handelsnaam 1] , hoofdstuk 2). De rechtbank zal deze gestelde meerwerkposten hierna bespreken.
4.218. Daarbij stelt de rechtbank het volgende voorop. Artikel 7:755, eerste zin, BW bepaalt dat in geval van door de opdrachtgever gewenste toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk de aannemer slechts dan een verhoging van de prijs kan vorderen, wanneer hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging, tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. Bij de toepassing van de tenzij-bepaling in artikel 7:755, eerste zin, BW (“tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen”) is niet van belang of de opdrachtgever ook inzicht had in de omvang van de prijsverhoging dan wel de (concreet) te verwachten meerkosten. Artikel 7:755 BW bepaalt alleen dat de opdrachtgever de noodzaak van een prijsverhoging uit zichzelf had moeten begrijpen. Het is aan de opdrachtgever om zich, nadat hij tijdig door de aannemer is gewezen op de noodzaak van een prijsverhoging of indien hij die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen, desgewenst te verstaan met de aannemer omtrent de omvang van de prijsverhoging en vervolgens te beslissen of hij de gewenste toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk wil opdragen.
4.219. In het geval dat de opdrachtgever toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk wenst als bedoeld in artikel 7:755 BW en hij tijdig door de aannemer is gewezen op de noodzaak van een prijsverhoging of hij die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen, is – indien het bedrag van de verhoging niet is bepaald of daarvoor slechts een richtprijs is bepaald – artikel 7:752 BW van toepassing. De opdrachtgever is in verband met de toevoegingen of veranderingen dan ingevolge deze bepaling een redelijke prijs verschuldigd (zie voor dit een en ander Hoge Raad 1 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:989).
Meerwerkpost 30 (vergroten meterkast)
4.220. [handelsnaam 1] vordert € 480,- (exclusief btw) aan extra kosten voor het maken van de meterkast op de begane grond (acht manuren en € 160,- materiaal).
4.221. [eiser] heeft betwist dat hij meerwerk verschuldigd is. Volgens [eiser] was er geen tekening van het werk en moest het werk nog nader gespecificeerd worden. Dat is volgens [eiser] gebeurd. Van aanpassing of aanvulling van het werk is volgens [eiser] dan ook geen sprake.
4.222. Tussen partijen is niet in geschil dat het realiseren van een meterkast onderdeel is van het overeengekomen werk. Met [handelsnaam 1] stelt de rechtbank vast dat op de tekening van Babel Bouwadvies van 7 april 2020 een meterkast naast de voordeur is ingetekend (productie 18, tekening P-01 begane grond). De rechtbank stelt ook met [handelsnaam 1] vast dat later, in oktober 2020, ten opzichte van die tekening een wijziging is aangebracht. [handelsnaam 1] heeft namelijk niet, althans onvoldoende weersproken, gesteld dat op 14 oktober 2020 in overleg met Babel Bouwadvies is besproken dat de meterkast zou worden verbreed en in hoogte zou worden beperkt, zodat het doorzicht van het glazen bovenlicht met staalornament boven de voormalige entreedeur niet zou worden belemmerd. Met de verbreding kon volgens [handelsnaam 1] de elektrabekabeling naar de bovenste verdiepingen worden weggewerkt in een koofconstructie achter het metselwerkpenant. Deze wijziging is ook te zien op de gewijzigde tekening van 2 oktober 2020 (productie 24): daarop is naast de deur een bredere meterkast te zien.
4.223. Verder staat vast dat [eiser] (in de persoon van [eiseres] ) op 6 januari 2021 aan [handelsnaam 1] heeft bericht:
“meterkast nog maken. Is nu met kleine kinderen echt gevaarlijk. Graag zo diep maken dat er een emmer in past.”(productie 175). Ten slotte staat ook vast dat [eiser] en Babel Bouwadvies op 14 januari 2021 aan [handelsnaam 1] hebben gevraagd om twee deuren in de meterkast te maken, die sluiten tegen de bovenkant (productie 139).
4.224. Het is echter niet gesteld of gebleken dat [handelsnaam 1] op enige van deze momenten heeft gewaarschuwd dat aan de besproken aanpassingen van de meterkast extra kosten waren verbonden. Evenmin heeft [handelsnaam 1] tegenover de betwisting van [eiser] voldoende concreet gesteld dat en zo ja, waarom [eiser] uit zichzelf had moeten begrijpen dat aan de wijzigingen extra kosten waren verbonden ten opzichte van het oorspronkelijk overeengekomen bedrag. Weliswaar stelt [handelsnaam 1] dat door de verbreding van de meterkast op 14 oktober 2020 onmiskenbaar meerwerk verschijnt vanwege extra arbeid en materiaalkosten, maar hij licht die stelling verder niet concreet toe (de kast werd ook lager). [handelsnaam 1] heeft daarmee op grond van artikel 7:755 BW geen aanspraak op meerwerk.
Meerwerkpost 31 (voorzetwanden verwijderen en opnieuw plaatsen en stucwerk)
4.225. Vast staat dat [handelsnaam 1] na de ontdekte vochtproblemen (zie 4.76) de voorzetwand bij de slaapkamer in het souterrain heeft verwijderd en, na het waterdicht maken van de gevel, opnieuw heeft teruggeplaatst en laten stuken. Ook staat vast dat op 25 januari 2021 opdracht is gegeven voor dit extra werk en dat bij het geven van de opdracht is besproken dat dit extra kosten met zich brengt. In zijn e-mail van 25 januari 2021 schrijft Babel Bouwadvies immers (zie ook 4.76):
Totaal werkzaamheden en kosten:
sloop en achteraf plaatsen Kingspan voorzetwanden en afwerking totaal €1100,- ex btw is inclusief stucwerk inclusief arbeid.
4.226. [handelsnaam 1] vordert thans een bedrag van € 1.900,-, exclusief btw, voor het verwijderen terugplaatsen en stuken van de wanden (€ 1.100,- voor de wanden en € 800,- voor het stucwerk).
4.227. [eiser] heeft aangevoerd dat [handelsnaam 1] eerst de buitenmuren waterdicht had moeten maken, alvorens de wanden opnieuw te plaatsen en opnieuw te stuken. De rechtbank volgt [eiser] niet in dit verweer. Vast staat dat na de ontdekking van vochtplekken een derde partij ( [handelsnaam 2] ) in rechtstreekse opdracht van [eiser] de buitenmuren heeft behandeld om deze waterdicht te maken (zie 4.76 - 4.77). [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd waarom [handelsnaam 1] onzorgvuldig heeft gehandeld door na het uitvoeren van het herstelwerk van [handelsnaam 2] de voorzetwanden weer terug te plaatsen, zoals tussen partijen was afgesproken.
4.227.1. De rechtbank volgt [handelsnaam 1] in zijn stelling dat dit meerwerk is waarvoor [eiser] een extra prijs is verschuldigd. Wat die verschuldigde prijs betreft geldt het volgende. In de hiervoor geciteerde e-mail van Babel Bouwadvies staat dat de prijs voor het slopen, terugplaatsen en afwerken van de wanden € 1.100 exclusief btw is,
‘inclusief stucwerk’. Daaruit volgt dat vooraf een prijs voor het meerwerk is bepaald van € 1.100,-, exclusief btw. Zonder deugdelijke nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt daarmee niet in te zien op grond waarvan [handelsnaam 1] aanspraak kan maken op € 1.900,- exclusief btw. De enkele – niet onderbouwde – stelling van [handelsnaam 1] dat bedoeld was ‘exclusief stucwerk’, is niet genoeg. Dit staat niet zo in de e-mail van Babel Bouwadvies en [handelsnaam 1] heeft verder ook geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat het de bedoeling was – en [eiser] ook had moeten begrijpen – dat de opgegeven prijs niet inclusief maar exclusief stukwerk was.
4.228. Aldus is een bedrag van € 1.100, exclusief btw (€ 1.131,-) toewijsbaar. Het meerdere wordt afgewezen.
Meerwerkpost 32 (vloertegels)
4.229. [handelsnaam 1] vordert een bedrag van € 1.695,54, exclusief btw, aan meerwerk voor de tegels. Het gaat volgens [handelsnaam 1] om de extra kosten die samenhangen met de verwerking van een gebleken grotere hoeveelheid tegels, zowel in arbeid als geleverde tegels (99 m2 ten opzichte van 77 m2).
4.230. Als onweersproken staat vast dat partijen ten aanzien van de vloertegels in de overeenkomst een stelpost zijn overeengekomen. Dat blijkt uit de begroting van 2 mei 2020. Hierin staat als stelpost genoemd:
“aankoop 77 m2 vloertegels a 35 euro (…) stelpost € 2.695,-.”Het staat eveneens als onweersproken vast dat zowel de prijs als de hoeveelheid geleverde en gebruikte tegels hoger was: circa 99 m2 tegels tegen een stuksprijs van € 37,15, exclusief btw (€ 44,95 inclusief btw). [handelsnaam 1] heeft de geleverde hoeveelheid tegels onderbouwd met drie facturen van 9 november 2020 (circa 42 m2 tegels), 5 januari 2021 (circa 48 m2 tegels) en 25 januari 2021 (circa 9 m2 tegels).
4.231. Het geschil tussen partijen richt zich met name op de vraag of de vloertegels in de Deal volledig zijn afgerekend. [eiser] stelt dat dit zo is en dat in de Deal een totaalafspraak is gemaakt. [handelsnaam 1] betwist dat. Volgens [handelsnaam 1] hebben partijen in de Deal wel de aankoopprijs van de tegels verhoogd (van € 35,- exclusief btw naar € 45,- inclusief btw), maar zijn de extra kosten die samenhangen met benodigde extra tegels nadrukkelijk geen onderdeel van de Deal.
4.232. De rechtbank volgt hier het standpunt van [handelsnaam 1] en overweegt daartoe het volgende. [eiser] heeft in zijn e-mail van 2 december 2020, die de basis vormt voor de Deal over het meer- en minderwerk, het volgende geschreven in verband met de tegels:
“Meerprijs tegels toegevoegd (45 euro incl. BTW – begroot 35 euro ex BTW)”
De rechtbank leest hierin uitsluitend een afspraak over de prijs per tegel terug. Dat volgt in de eerste plaats uit het woord “meerprijs”. Dat alleen een afspraak is gemaakt over de meerprijs ligt ook van de hand, omdat op 2 december 2020 nog niet alle tegels waren besteld en partijen hiervoor bewust een stelpost waren overeengekomen. Wel was al bekend dat de prijs hoger was in vergelijking tot de begroting: € 37,15 exclusief btw (afgerond € 45,- inclusief btw) in plaats van € 35,- exclusief btw. Het ligt daarom voor de hand dat de afspraak van 2 december 2020 enkel voor die hogere prijs was bedoeld. In elk geval heeft [handelsnaam 1] de afspraak redelijkerwijs op die manier mogen begrijpen. [eiser] heeft verder ook geen feiten en omstandigheden gesteld die tot een andere uitleg van de afspraak leiden.
4.233. De rechtbank gaat dan ook met [handelsnaam 1] ervan uit dat in de Deal alleen de meerprijs voor de oorspronkelijke hoeveelheid tegels is afgerekend. Het gaat dan om de meerprijs van € 2,15/m2 voor 77 m2 tegels. De meerprijs voor de grotere hoeveelheid geleverde tegels (99 m2 in plaats van 77 m2 zoals opgenomen in de stelpost), was nog niet afgerekend. Het beroep van [eiser] op een totaalafspraak in de Deal faalt dus. [eiser] heeft niet (gemotiveerd) betwist dat hij in dat geval nog een meerprijs voor de extra tegels is verschuldigd.
4.234. [handelsnaam 1] vordert als meerprijs voor de geleverde en gebruikte extra hoeveelheid tegels een bedrag van € 817,30, exclusief btw, aan materialen (22 m2 x € 37,15) en een bedrag van € 1.047,64 aan arbeid (22 m2 x € 47,62/m2). [eiser] heeft de juistheid en redelijkheid van dit bedrag niet betwist, zodat daarvan wordt uitgegaan. Het meerwerk voor de vloertegels komt daarmee uit op € 1.864,94, exclusief btw. [handelsnaam 1] heeft daarnaast nog een bedrag van € 334,95 aan minderwerk voor de wandtegels gerekend (€ 540,04 aan extra arbeid, verminderd met € 875,- aan minderwerk voor materiaal). Ook dit minderwerk is niet bestreden.
4.235. Aldus moet [eiser] , met verrekening van dit minderwerk, in verband met meerwerkpost 32 nog een bedrag van € 1.529,99, exclusief btw (oftewel € 1.851,30 inclusief btw) aan [handelsnaam 1] betalen.
Meerwerkpost 33 (afwerken betonrand/- plint serre)
4.236. [handelsnaam 1] vordert een bedrag van € 260,- exclusief btw (€ 314,60 inclusief btw) als meerwerk voor het afwerken van de betonrand/ -plint van de serre met Wedi platen en stucwerk.
4.237. Ter onderbouwing heeft [handelsnaam 1] verwezen naar de e-mail van Babel Bouwadvies van 20 januari 2021, waarin Babel Bouwadvies schrijft
“Vandaag besproken:
- plint serrepuien: gevelbekleding die nu aan de buitenzijde is aangebracht komt ook aan de
binnenzijde: zowel binnen als buiten afwerken met stucwerk voor een vlak beschilderbaar oppervlak
Met aan beide zijden deze beplating is dit geïsoleerd omdat er PIR-isolatie in de bekleding zit.”
4.238. [eiser] heeft niet gemotiveerd betwist dat dit meerwerk is. Volgens [eiser] dateert het meerwerk echter van vóór de Deal en wordt daarom geacht in de Deal begrepen te zijn. Dit volgt volgens [eiser] uit een mailwisseling van 16 en 17 november 2020, door hem overgelegd als productie 177.
4.239. De rechtbank volgt [eiser] niet in dit verweer. [handelsnaam 1] heeft onweersproken gesteld dat de afwerking van de betonrand nergens worden genoemd in de spreadsheet met meer- en minderwerk die [eiser] met zijn e-mail van 2 december 2020 heeft meegezonden. Volgens [handelsnaam 1] is inderdaad in november 2020 al gesproken over de afwerking van de betonrand/ -plint van de serre, maar enkel bij wijze van oriëntatie op de materiaalkeuze. Bovendien wijst [handelsnaam 1] erop dat Babel Bouwadvies pas op 20 januari 2021 een concrete aanwijzing ten aanzien van de bekleding van de binnenzijde van de plint heeft gegeven.
4.240. De rechtbank is het met [handelsnaam 1] eens dat al deze feiten en omstandigheden tegenspreken dat dit meerwerk al onderdeel was van de Deal. [eiser] heeft geen concrete feiten en omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel leiden. [eiser] heeft alleen in het algemeen gesteld dat in de e-mailwisseling van 16 en 17 november 2020 al over de afwerking van de serre is gesproken, maar [eiser] licht verder niet toe wat toen hierover concreet is besproken en waarom daaruit volgt dat het meerwerk onderdeel was van de Deal, ook gelet op het gegeven dat Babel Bouwadvies kennelijk pas op 20 januari 2021 een concrete opdracht voor dit werk aan [handelsnaam 1] heeft gegeven.
4.241. Het beroep van [eiser] op de Deal wordt dan ook verworpen. Nu de verschuldigdheid of de omvang van het meerwerk voor het overige niet gemotiveerd is betwist, wordt deze meerwerkpost toegewezen.
Meerwerkpost 34 (kiminjectie)
4.242. [handelsnaam 1] heeft een bedrag van € 600,- exclusief btw (€ 726,- inclusief btw) gevorderd in verband met het injecteren van de kim van de woningscheidende steensbinnenmuur. Ter onderbouwing heeft [handelsnaam 1] een factuur ter hoogte van dit bedrag van uitvoerend onderaannemer [handelsnaam 2] aan [handelsnaam 1] van 8 januari 2021 overgelegd (productie 63).
4.243. [eiser] heeft op zichzelf niet betwist dat de vloerwandverbinding van de muur in zijn opdracht is geïmpregneerd en dat dit meerwerk is. Het bedrag van € 600,- is volgens [eiser] niet betaald, omdat (i) er meer m2 in rekening is gebracht dan daadwerkelijk aan m2 muur is behandeld, en (ii) het werk – voor zover terecht – al is betaald. Beide stellingen zijn echter niet door [eiser] met concrete gegevens of bewijsstukken onderbouwd. Het verweer van [eiser] wordt daarom op beide punten als onvoldoende onderbouwd verworpen. Nu het gevorderde meerwerk ook overigens niet of onvoldoende gemotiveerd is bestreden, zal dit worden toegewezen.
Meerwerkpost 36 (extra deuren serre) en meerwerkpost 20 (antikalk waterleiding)
4.244. De rechtbank ziet aanleiding om meerwerkposten 36 en 20 samen te bespreken, omdat zij met elkaar samenhangen. De rechtbank licht dat hierna toe.
4.245. [handelsnaam 1] vordert onder meerwerkpost 36 een bedrag van € 2.360,-, exclusief btw, aan meerwerk voor het repareren van de aansluiting van de serre met de woning. Daarnaast vordert [handelsnaam 1] onder meerwerkpost 37 een bedrag van € 248,-, exclusief btw, voor een antikalkwaterleiding.
4.246. [eiser] heeft in reactie op meerwerkpost 36 aangevoerd dat dit meerwerk ‘onderdeel was van de Deal en ook erkend door [eiser] als meerwerk’. Voor zover [eiser] hiermee wil betogen dat het meerwerk voor het repareren van de aansluiting van de serre met de woning al is afgerekend met de Deal, volgt de rechtbank hem niet in dat betoog. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.247. Vast staat dat het repareren van de aansluiting van de buitenkant van de woning met de serre in de Deal wordt genoemd. Dit meerwerk staat met zoveel woorden in de door [eiser] opgestelde meer- en minderwerklijst die [eiser] met zijn e-mail van 2 december 2020 heeft meegestuurd:
“reparatie met aansluiting woning buiten kant.”Ook meerwerkpost 20 (de antikalk waterleiding) staat in de lijst. Achter geen van deze posten staat een bedrag genoemd in de lijst. De rechtbank stelt vervolgens vast dat [eiser] in zijn e-mail zelf onder meer het volgende schrijft:
“Jij hebt aan meerwerk 33.448,60 doorgegeven. Ik heb hier een aantal correcties en aanvullingen op gemaakt en kom daarmee op 36.596,60. Zie bijlage “meerwerk” voor de details. (…) Nog openstaand meerwerk (bedrag onbekend): reparatie serre met aansluiting woning buitenkant en antikalk waterleiding, komt hier nog bij.”
4.248. Met [handelsnaam 1] leidt de rechtbank hieruit af dat het meerwerk voor de aansluiting van de serre met de woning en de antikalkwaterleiding nog niet is afgerekend met de Deal. Immers, dit meerwerk stond nog open en werd ook niet meegerekend in het bedrag van € 36.596,60 aan meerwerk dat de basis was voor de verrekening. Voor zover [eiser] iets anders betoogt, verdient dat een nadere toelichting, omdat [eiser] tegelijkertijd erkent dat het meerwerk voor de antikalkwaterleiding (meerwerkpost 20) wel buiten de Deal valt (omdat de voorziening pas na 2 december 2020 is aangebracht) en dit meerwerk in zoverre wel terecht is (pleitnota mr. Smal, 5.16). Zonder duidelijke nadere toelichting, die ontbreekt, ziet de rechtbank niet in waarom het ene openstaande meerwerk wel al met de Deal is afgerekend en het andere niet. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat beide meerwerkposten buiten de Deal vallen en nog door [eiser] moeten worden betaald.
4.249. Daarmee staat vast dat [handelsnaam 1] nog recht heeft op betaling van dit meerwerk. De omvang van het gevorderde meerwerk is verder niet bestreden, zodat vast staat dat [eiser] voor dit meerwerk nog een betalingsplicht heeft ter hoogte van € 2.360, exclusief btw (reparatie aansluiting serre/woning en € 248,- exclusief btw (antikalkwaterleiding). Inclusief btw komt dit neer op respectievelijk € 2.855,60 en € 300,08.
4.250. [eiser] heeft wel betoogd dat het hiervoor genoemde meerwerk in beide gevallen ondeugdelijk door [handelsnaam 1] is uitgevoerd en door derden moest worden hersteld. Anders dan [eiser] betoogt, betekent die stelling – indien juist – niet dat [eiser] niet voor het uitgevoerde meerwerk hoeft te betalen, maar dit geeft hem dan wel aanspraak op een (vervangende) schadevergoeding voor de herstelkosten.
4.251. [eiser] heeft, allereerst, gesteld dat hij de door [handelsnaam 1] aangebrachte antikalkwaterleiding voorziening weer door [naam 3] heeft laten verwijderen omdat die voorziening gebrekkig was en voor lekkage zorgde. Er was volgens [eiser] dus sprake van gebrekkig werk van [handelsnaam 1] . [eiser] heeft deze stelling pas tijdens de mondelinge behandeling ingenomen (pleitnota mr. Smal, 5.16), en [eiser] heeft het gestelde gebrek aan de voorziening ook verder niet met (verwijzing naar) concrete bewijsstukken onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] onvoldoende concreet heeft gesteld dat en waarom hier sprake is van een tekortkoming van [handelsnaam 1] . Voor dit onderdeel wordt het beroep op vervangende schadevergoeding gepasseerd.
4.252. Volgens [eiser] is ook het reparatiewerk aan de aansluiting tussen de serre en de woning ondeugdelijk door [handelsnaam 1] uitgevoerd. [eiser] stelt dat de aansluiting ook na herstelpogingen door [handelsnaam 1] met purschuim, op plekken nog steeds niet waterdicht was. [eiser] heeft de reparatie volledig moeten laten verwijderen en opnieuw moeten laten uitvoeren door Wim Hak (pleitnota mr. Smal, 5.14). Ter onderbouwing van de gebreken heeft [eiser] foto’s (gedateerd januari en februari 2021) overgelegd, waarop onder meer vochtdoorslagplekken zijn te zien, ook is een video overgelegd waarop Wim Hak het ondeugdelijke werk van [handelsnaam 1] aan het repareren is (producties 178a en 178b).
4.253. [handelsnaam 1] heeft betwist dat hij het meerwerk aan de aansluiting ondeugdelijk heeft uitgevoerd. Volgens [handelsnaam 1] laten de foto’s de situatie zien, aansluitend op het tevoorschijn komen van meer houtrot en heeft [handelsnaam 1] hierna het rotte hout verwijderd, naden afgekit en met pur gedicht en de aansluiting zowel binnen als buiten afgewerkt.
4.254. De herstelkosten van Wim Hak (aan wie [eiser] in totaal € 10.248,69 heeft betaald) zijn eerder in dit vonnis al aan de orde gekomen bij de bespreking van de scheuren in de gevel. De rechtbank heeft overwogen dat [eiser] gelegenheid krijgt om bij akte te onderbouwen welk deel van de herstelkosten betrekking hebben op reparatie van scheuren in de gevel (zie 4.44). Naar de rechtbank uit de stellingen van [eiser] begrijpt, ziet het herstelwerk van Wim Hak ook op de reparatie van ondeugdelijk herstelwerk aan de aansluiting van de serre op de woning. De rechtbank zal [eiser] eveneens in de gelegenheid stellen om bij akte die stelling nader te onderbouwen en toe te lichten wat Wim Hak ter uitvoering van het herstel heeft gedaan en wat de kosten daarvan zijn. [handelsnaam 1] kan daarop bij antwoordakte reageren.
Meerwerkpost 37 (natuurstenen dorpels)
4.255. [handelsnaam 1] heeft ter zitting erkend dat [eiser] de tegelzetter rechtstreeks heeft betaald voor het leveren en plaatsen van de natuurstenen vensterbanken. [handelsnaam 1] heeft zijn meerwerkvordering met een bedrag van € 3.845,- exclusief btw verminderd.
[handelsnaam 1] vordert, na deze vermindering van eis, in verband met de levering en plaatsing van natuurstenen elementen nog twee bedragen:
een bedrag van € 350,-, exclusief btw, voor het leveren en plaatsen van de natuurstenen dorpel onder de openslaande deur in de serre,
een bedrag van € 950,-, exclusief btw, voor de dorpels voor de slaap- en badkamer (zie voor dit een en ander pleitnota mr. van Woerkom, 10.7).
4.256. [handelsnaam 1] heeft onbetwist gesteld dat Babel Bouwadvies op 23 maart 2021 namens [eiser] een meerwerkopdracht heeft gegeven om de onder i. genoemde dorpel onder de serredeur te leveren. Evenmin is betwist dat deze dorpel door [handelsnaam 1] is geplaatst. Voor zover [eiser] heeft willen stellen dat ook deze dorpel al rechtstreeks aan de tegelzetter is betaald, volgt de rechtbank hem hierin niet. Door [handelsnaam 1] is betwist dat ook deze dorpel rechtstreeks is afgerekend en de betaling van € 4.300,-, waarop [eiser] een beroep doet, is gelet op het bankafschrift (productie 179) kennelijk gedaan in februari 2021, terwijl de opdracht voor deze dorpel pas eind maart is gegeven. Aldus staat vast dat [eiser] voor het plaatsen van deze dorpel nog een extra bedrag aan [handelsnaam 1] is verschuldigd. De omvang van het door [handelsnaam 1] gevorderde bedrag van € 350,- exclusief btw (€ 423,50 inclusief btw) is verder niet door [eiser] bestreden, zodat dit wordt toegewezen.
4.257. Ten aanzien van de dorpels in de slaapkamer (post ii) geldt het volgende. Het staat vast dat [handelsnaam 1] een fout heeft gemaakt bij het aanleggen van de souterrainvloer, die hierdoor scheef liep. Het staat ook vast dat [handelsnaam 1] ter compensatie van deze fout op zijn kosten een vrijstaande steensmuur heeft geplaatst met een naastgelegen opstap in de vloer (zie conclusie van antwoord [handelsnaam 1] , p. 13). Uit de e-mail van Babel Bouwadvies van 5 januari 2021 volgt dat tussen partijen, na overleg met de tegelzetter, is besproken om de drempel voor zichtbaarheid te bekleden met (contrasterend) Belgisch hardsteen, dat doorloopt aan de zij- en bovenkant van de muur. [eiser] ( [eiseres] ) heeft op 6 januari 2021 geschreven dat natuursteen een mooie manier is om
het opstapje dat nu noodgedwongen komt(cursivering rechtbank) een betere uitstraling te geven en tevens struikelen te voorkomen omdat het meer opvalt.
4.258. Naar het oordeel van de rechtbank mocht [eiser] ervan uitgaan dat ook de bekleding van de opstap met Belgisch hardsteen voor rekening van [handelsnaam 1] kwam, omdat die opstap moest worden gerealiseerd als herstel/compensatie voor de hoogteverschillen in de vloer die door fouten van [handelsnaam 1] waren veroorzaakt. Dit klemt te meer, nu niet is gesteld of gebleken dat [handelsnaam 1] voorafgaand aan het uitvoeren van het tegelwerk heeft gewaarschuwd dat hij het Belgisch hardsteen niet voor zijn rekening zou nemen maar als meerwerk in rekening zou brengen. De rechtbank volgt [eiser] dan ook in zijn standpunt dat [handelsnaam 1] de kosten voor het hardsteen zelf moet dragen.
Conclusie meerwerk en restant aanneemsom
4.259. Uit wat hiervoor onder 4.220 tot en met 4.258 is overwogen volgt dat [handelsnaam 1] nog een meerwerkvordering op [eiser] heeft ter hoogte van € 7.602,- (inclusief btw), ter zake van MW20, MW31, MW32, MW33, MW34, MW36 en MW37. Ook is nog een bedrag van € 6.534,60 onbetaald gebleven van de aanneemsom (met verrekening van het in de Deal afgewikkelde meer- en minderwerk tot 2 december 2020). Deze beide bedragen zullen, conform het door [eiser] gedane beroep, in het eindvonnis worden verrekend met het bedrag aan schadevergoeding dat [handelsnaam 1] aan [eiser] voor het herstel en afronding van het werk.
4.260. Iedere verdere beslissing hierover wordt aangehouden in afwachting van de nadere aktewisseling tussen partijen over de hierna in de beslissing genoemde punten. In verband met de tijd die mogelijk is gemoeid met het verzamelen van offertes en bewijsstukken bij derde partijen wordt beide partijen een termijn van zes weken gegeven voor hun akte.
reconventie, provisionele eis (opheffing beslagen)
4.261. [handelsnaam 1] heeft bij wege van provisionele eis verzocht om de beslagen op te heffen op het woonhuis, de bankrekening van [handelsnaam 1] en de uit het verhuurde pand [adres 2] te [plaats 2] ontvangen huurpenningen, dit laatste in elk geval voor zover het gaat om de helft van de huurpenningen die niet aan [handelsnaam 1] maar aan zijn echtgenote toekomen. De beslagen zijn volgens [handelsnaam 1] onrechtmatig, omdat [handelsnaam 1] met alleen het beslag op het verhuurde pand – waarvan de marktwaarde in verhuurde staat recent is getaxeerd op € 750.000,- en wat daarmee een overwaarde van € 559.412,49 heeft – al meer dan voldoende zekerheid heeft voor zijn vordering.
4.262. Uit wat eerder in dit vonnis is overwogen, volgt dat [eiser] een vordering tot schadevergoeding op [handelsnaam 1] heeft waarvan de precieze omvang nog onzeker is, maar die minimaal € 87.806,49 bedraagt nog los van de kosten voor het herstel van de serrebeglazing en andere nog te begroten posten, de vertragingsrente en de (proces)kosten. Daarnaast heeft [eiser] onder meer aangevoerd dat:
  • [handelsnaam 1] uitgaat van de marktwaarde van het verhuurde pand en niet van de executiewaarde, die zeker 30% lager ligt,
  • executie van de onverdeelde helft van een onroerende zaak praktisch ingewikkeld is en het bankbeslag juist de meest courante vorm van zekerheid biedt, zodat er reden is om aan het bankbeslag vast te houden.
Bovendien heeft [eiser] gesteld dat hij heeft vernomen dat [handelsnaam 1] meerdere ontevreden opdrachtgevers heeft, zodat de vrees bestaat dat de uiteindelijke executieopbrengst moet worden gedeeld met andere schuldeisers, terwijl bij beslaglegging door een preferente schuldeisers mogelijk helemaal niets zal resteren. [handelsnaam 1] heeft hiertegenover niet onderbouwd dat deze vrees van [eiser] ongegrond is.
4.263. Naar voorlopig oordeel van de rechtbank heeft [eiser] , gelet op het voorgaande, voldoende onderbouwd dat hij belang heeft bij het handhaven van de verschillende beslagen. Het is hiertegenover niet (voldoende) aannemelijk gemaakt door [handelsnaam 1] dat de beslagen onrechtmatig of onnodig zijn gelegd.
4.264. Ten aanzien van het beslag op de huurpenningen wordt nog het volgende overwogen. [eiser] heeft, met rechterlijk verlof, ten laste van [handelsnaam 1] ( [gedaagde] ) beslag doen leggen op de aan hem toekomende huurpenningen. De huurder heeft vervolgens een derdenverklaring afgegeven als bedoeld in artikel 476a Rv. Hierin heeft de huurder verklaard dat hij maandelijks € 5.800,- inclusief btw verschuldigd is aan [gedaagde] . [handelsnaam 1] stelt dat dit niet juist is, omdat – kort gezegd – deze huur wordt betaald aan een stille maatschap, waarvan [handelsnaam 1] ( [gedaagde] ) en zijn echtgenote ieder voor de helft eigenaar zijn, zodat 50% van de huur toekomt aan de echtgenote. Het beslag op dit deel van de huurpenningen moet volgens [handelsnaam 1] worden opgeheven.
4.265. Ter zitting is met partijen besproken dat, uitgaande van de stellingen van [handelsnaam 1] , de afgelegde derdenverklaring van de huurder niet juist is: hij had moeten verklaren dat hij 50% van de huur aan [gedaagde] is verschuldigd. Met partijen is besproken dat aan de huurder moet worden gevraagd om een herziene derdenverklaring af te leggen. [eiser] heeft verklaard dat hij bereid is om een herziening van de derdenverklaring te accepteren, zolang het beslag maar blijft rusten op de 50% van de huur die aan [handelsnaam 1] toekomt. Nu beide partijen zich bereid hebben verklaard te onderzoeken of via deze weg kan worden bewerkstelligd dat de aan de echtgenote toekomende helft van de huur van het beslag kan worden ontheven, is een nadere voorlopige voorziening op dit punt niet nodig.
4.266. De gevorderde voorlopige voorziening wordt dan ook geweigerd. De rechtbank zal in het eindvonnis beslissen over de proceskosten in het incident, samen met de andere proceskosten.
4.267. Iedere verder beslissing in reconventie, voor zover niet reeds gegeven in dit vonnis, wordt aangehouden in afwachting van de nadere aktewisseling.

5.De beslissing

De rechtbank,
5.1.
wijst de provisionele vordering af;
5.2.
verwijst de zaak naar de rol van 29 mei 2024 voor het nemen van een akte aan de kant van [eiser] , waarin [eiser] nader moet onderbouwen, zo veel mogelijk met schriftelijke bewijsstukken:
1. dat alle door [eiser] aan Wim Hak betaalde kosten (volgens productie 183 in totaal € 10.248,69) redelijke herstelkosten zijn van ondeugdelijk werk van [handelsnaam 1] , zoals het herstel van constructieve scheurvorming in de gevel (zie 4.39 tot en met 4.44 van dit vonnis) en gebreken in het uitgevoerde reparatiewerk van de aansluiting van de serre met de woning (zie 4.252 tot en met 4.254 van dit vonnis);
2. wat een redelijk bedrag is voor het herstel van de vastgestelde gebreken aan de 107 ramen, te weten (i) het ontbreken van celband tussen het kozijn, het glas en de glaslatten, (ii) het plaatsen van nieuwe glaslatten en (iii) het kitten van de ramen aan de binnenzijde en de buitenzijde (zie 4.45 tot en met 4.56 van dit vonnis);
3. wat de noodzakelijke herstelmethode is van de beschadigingen aan de natuurstenen vensterbanken en wat de kosten daarvan zijn. Als vervanging van de vensterbanken noodzakelijk is, moet [eiser] ook toelichten waarom andere herstelmethodes (zoals schuren, zoeten en polijsten) geen redelijk alternatief zijn (zie 4.104 tot en met 4.106 van dit vonnis).
5.3.
[handelsnaam 1] kan vervolgens op de rol van 10 juli 2024 bij antwoordakte op de akte van [eiser] reageren.
5.4.
Partijen mogen in hun akten
uitsluitendop de hierboven geformuleerde drie punten ingaan. Aan stellingen over andere onderdelen van het geschil zal worden voorbijgegaan.
5.5.
houdt iedere verdere beslissing, zowel in conventie als in reconventie, aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024. [2]

Voetnoten

1.Het bedrag van € 110.130,71 (kosten volgens rapport Dekra inclusief 8% algemene kosten, 5% winst en 3,5 promille CAR) gedeeld door het bedrag van € 96.778,30 (subtotaal kosten zonder algemene kosten, winstopslag en CAR).
2.type: 2431