ECLI:NL:RBDHA:2024:5423

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
NL24.15968
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor derdelanders uit Oekraïne met tijdelijke bescherming

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een derdelander uit Oekraïne. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. C. Mayne, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd medegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming zou eindigen op 4 maart 2024. De verzoeker heeft op 10 april 2024 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn recht op opvang en werken kan behouden totdat er een uitspraak is gedaan op zijn beroep.

De voorzieningenrechter heeft zonder zitting uitspraak gedaan, omdat er onverwijlde spoed vereist was. In eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State was geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van deze groep derdelanders van rechtswege eindigt op 4 maart 2024. Echter, om rechtsongelijkheid te voorkomen, heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit houdt in dat de verzoeker de tijdelijke bescherming behoudt, niet uit Nederland hoeft te vertrekken, en recht heeft op opvang en werk totdat er een beslissing is genomen op zijn hoger beroep.

De voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die zijn vastgesteld op € 875,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing, conform artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15968

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. C. Mayne),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. De staatssecretaris heeft verzoeker bericht dat de tijdelijke bescherming eindigt op 4 maart 2024. Verzoeker is het daar niet mee eens en heeft daartegen beroep (AWB 24/7707) ingesteld. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter op 10 april 2024 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij recht op opvang en werken behoudt, totdat uitspraak is gedaan op het beroep.
2. De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak, omdat onverwijlde spoed dat vereist. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. In een uitspraak van 17 januari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van deze groep derdelanders van rechtswege eindigt op 4 maart 2024. [2] Bij uitspraken van 27 maart 2024 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank dit oordeel gevolgd. [3]
4. Sinds deze uitspraken van 27 maart 2024 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, bij verwijzingsuitspraak van 29 maart 2024 [4] , prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de uitleg van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming.
De Afdeling heeft mede om die reden bij uitspraken van 2 april 2024 [5] , de door derdelanders gevraagde voorlopige voorzieningen toegewezen, met de volgende motivering:

Gelet op de door de zittingsplaats Amsterdam gestelde prejudiciële vragen die specifiek gaan over de duur van de tijdelijke bescherming, de zeer uiteenlopende en verschillend gemotiveerde oordelen van bestuursrechters in de andere zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag hierover, de gevolgen daarvan en de belangen die de vreemdeling en de staatssecretaris naar voren hebben gebracht, acht de voorzieningenrechter van de Afdeling het afwachten van de beantwoording van de prejudiciële vragen aangewezen en treft hij een voorlopige voorziening. In afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen houdt hij het hoger beroep van de vreemdeling aan en bepaalt hij dat de vreemdeling de tijdelijke bescherming behoudt bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten. Dit betekent dat de vreemdeling niet uit Nederland hoeft te vertrekken, dat hij zijn recht op opvang behoudt en dat hij mag blijven werken, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist.”
5. Gelet op de Afdelingsuitspraken van 2 april 2024 en ter voorkoming van rechtsongelijkheid binnen deze groep derdelanders, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Dat betekent dat verzoeker de tijdelijke bescherming behoudt als bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten, dat hij niet uit Nederland hoeft te vertrekken, het recht op opvang behoudt en mag blijven werken, totdat op het door verzoeker ingestelde beroep is beslist.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt de staatssecretaris in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- bepaalt dat verzoeker wordt behandeld alsof het recht op tijdelijke bescherming bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten, op hem van toepassing is, tot uitspraak is gedaan op het beroep;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5.Bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2024:1366.