ECLI:NL:RBDHA:2024:5422

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
NL24.15960
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor derdelanders uit Oekraïne met tijdelijke bescherming

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een derdelander uit Oekraïne. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd medegedeeld dat haar tijdelijke bescherming zou eindigen op 4 maart 2024. Verzoekster heeft op 10 april 2024 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij haar recht op opvang en werken kon behouden totdat er een uitspraak zou zijn gedaan op haar beroep. De voorzieningenrechter heeft zonder zitting uitspraak gedaan, omdat onverwijlde spoed dat vereiste.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van deze groep derdelanders van rechtswege eindigt op 4 maart 2024. Echter, om rechtsongelijkheid te voorkomen, heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit houdt in dat verzoekster haar tijdelijke bescherming behoudt, niet uit Nederland hoeft te vertrekken, en recht heeft op opvang en werk totdat er een beslissing is genomen op haar beroep.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 875,-. De uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, in aanwezigheid van griffier mr. M.J.J. Roks, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, conform artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15960

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. C. Mayne),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. De staatssecretaris heeft verzoekster bericht dat de tijdelijke bescherming eindigt op 4 maart 2024. Verzoekster is het daar niet mee eens en heeft daartegen beroep (AWB 24/7685) ingesteld. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter op 10 april verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat zij recht op opvang en werken behoudt totdat uitspraak is gedaan op het beroep.
2. De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak omdat onverwijlde spoed dat vereist. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. In een uitspraak van 17 januari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van deze groep derdelanders van rechtswege eindigt op 4 maart 2024. [2] Bij uitspraken van 27 maart 2024 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank dit oordeel gevolgd. [3]
4. Sinds deze uitspraken van 27 maart 2024 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, bij verwijzingsuitspraak van 29 maart 2024 [4] , prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de uitleg van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming.
De Afdeling heeft mede om die reden bij uitspraken van 2 april 2024 [5] , de door derdelanders gevraagde voorlopige voorzieningen toegewezen, met de volgende motivering:

Gelet op de door de zittingsplaats Amsterdam gestelde prejudiciële vragen die specifiek gaan over de duur van de tijdelijke bescherming, de zeer uiteenlopende en verschillend gemotiveerde oordelen van bestuursrechters in de andere zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag hierover, de gevolgen daarvan en de belangen die de vreemdeling en de staatssecretaris naar voren hebben gebracht, acht de voorzieningenrechter van de Afdeling het afwachten van de beantwoording van de prejudiciële vragen aangewezen en treft hij een voorlopige voorziening. In afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen houdt hij het hoger beroep van de vreemdeling aan en bepaalt hij dat de vreemdeling de tijdelijke bescherming behoudt bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten. Dit betekent dat de vreemdeling niet uit Nederland hoeft te vertrekken, dat hij zijn recht op opvang behoudt en dat hij mag blijven werken, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist.”
5. Gelet op de Afdelingsuitspraken van 2 april 2024 en ter voorkoming van rechtsongelijkheid binnen deze groep derdelanders, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Dat betekent dat verzoekster de tijdelijke bescherming behoudt als bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten, dat zij niet uit Nederland hoeft te vertrekken, het recht op opvang behoudt en mag blijven werken, totdat op het door verzoekster ingestelde beroep is beslist.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt de staatssecretaris in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- bepaalt dat verzoekster wordt behandeld alsof het recht op tijdelijke bescherming bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten, op haar van toepassing is, tot uitspraak is gedaan op het beroep;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5.Bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2024:1366.