4.7De wet- en regelgever heeft voorzien in drie methoden waaruit – met inachtneming van bepaalde voorwaarden – kan worden gekozen om die reële waardedaling aannemelijk te maken, namelijk door verwijzing naar een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland, onder overlegging van een kopie van de passage uit die koerslijst waaraan de toegepaste afschrijving is ontleend, ofwel door een verklaring van een onafhankelijke, erkende taxateur dat de in het taxatierapport opgegeven waarde door hem naar waarheid is vastgesteld aan de hand van een gedegen fysieke opname van het motorrijtuig, onder vermelding van datum, begin- en eindtijd van deze fysieke opname en naam, adres en woonplaats van degene die de taxatie feitelijk heeft verricht. Indien de belastingplichtige geen gebruik maakt van één van de hiervoor bedoelde opgaven, wordt de afschrijving bepaald aan de hand van de in artikel 8, lid 5, Uitvoeringsregeling Bpm voorziene afschrijvingstabel. Hetgeen hiervoor onder 4.6 is overwogen brengt mee dat de belastingplichtige die kiest voor één van die methodes, in geval van gemotiveerde betwisting door de inspecteur, de feiten aannemelijk dient te maken die meebrengen (a) dat die methode in zijn geval mag worden toegepast en (b) dat de toepassing van die methode leidt tot de door hem verdedigde waarde.”
12. De auto is een gebruikte auto met meer dan normale gebruiksschade. Eiser mocht daarom aangifte doen met een taxatierapport. Eiser heeft hetgeen DRZ heeft geconstateerd niet betwist. Vaststaat daarom dat in het taxatierapport ten onrechte de schade aan de auto op een bedrag van € 21.482 is gewaardeerd. Ook is een onjuiste koerslijst overgelegd. De door eiser gestelde handelsinkoopwaarde van de auto wordt door het taxatierapport niet onderbouwd, hetzelfde geldt voor de netto catalogusprijs van de auto. Ook overigens is sprake van een volstrekt ontoereikend rapport, het bevat geen concrete informatie over de gehanteerde marges en percentages, laat staan een onderbouwing van de gemaakte keuzes. Niet duidelijk is welke betekenis is toegekend aan de koerslijst. Aan de hiervoor bedoelde bewijslast onder (b) heeft eiser niet voldaan. Volgens het wettelijk systeem moet de afschrijving worden bepaald aan de hand van de afschrijvingstabel van artikel 8, lid 5, van de Uitvoeringsregeling Bpm. Verweerder heeft een praktijk ontwikkeld waarbij in gevallen als het onderhavige, waarin aangifte is gedaan met een taxatierapport en de reële waardedaling niet op basis van dit rapport kan worden vastgesteld, voor de naheffing bezien wordt of de vermindering gebaseerd op de door DRZ vastgestelde waardevermindering groter is dan de vermindering volgens de afschrijvingstabel. Indien dat het geval is, wordt de naheffing opgelegd met inachtneming van de grootste vermindering. In dit geval is verweerder voor de naheffing uitgegaan van een afschrijvingspercentage van 48,4 en niet van het afschrijvingspercentage van 38,108 dat volgens de afschrijvingstabel van toepassing zou zijn.
13. Eiser heeft met een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023, ECLI:NL:HR: 2023:1703, gesteld dat het afschrijvingspercentage moet worden vastgesteld door de historische nieuwprijs van de auto, zijnde € 150.872 (de catalogusprijs van de referentieauto) vermeerderd met 21% (btw) en met € 55.378 (de Bpm op 1 oktober 2020 verschuldigd voor een auto met een CO2 uitstoot van 288 gr/km), af te zetten tegen de handelsinkoopwaarde van de referentieauto. Voorts stelt eiser dat verweerder 100% van het schadebedrag op de waarde van de auto in mindering had moeten brengen nu het gaat om een jonge, exclusieve auto met een gering aantal kilometers op de teller.
14. De rechtbank overweegt dat eiser ten onrechte stelt dat verweerder ter onderbouwing van de (hoogte van de) naheffingsaanslag tegenbewijs moet leveren. Op verweerder rust met betrekking tot de waardevermindering geen enkele bewijslast. De schouw van de auto door DRZ vindt dan ook niet plaats in het kader van enige bewijsvoering door verweerder, maar slechts ter controle van de aangifte van eiser. Verweerder is wel gehouden zijn beslissing met betrekking tot het opleggen van een naheffingsaanslag en de hoogte hiervan te motiveren. Verweerder heeft zijn beslissing met betrekking tot (de hoogte van) de naheffingsaanslag onderbouwd met de door DRZ vastgestelde feiten. Eiser lijkt er ten onrechte vanuit te gaan dat verweerder gehouden is de naheffingsaanslag vast te stellen als ware aangifte gedaan met een taxatierapport waarin de door DRZ vastgestelde feiten met betrekking tot de auto (zoals eigenschappen, omvang van de schade, historische nieuwprijs en handelsinkoopwaarde) zijn opgenomen. Het wettelijk systeem brengt mee dat verweerder in een geval als het onderhavige de naheffingsaanslag vaststelt met inachtneming van het afschrijvingspercentage van de afschrijvingstabel. Verweerder heeft in plaats daarvan een hoger afschrijvingspercentage in acht genomen. De rechtbank is van oordeel dat het door eiser ingeroepen arrest verweerder niet noopt tot een andere wijze van berekening van het afschrijvingspercentage.
15. In het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023 is overwogen:
“
3.2.3 ….
Wat betreft de koerslijstmethode geldt dat wanneer het te registreren motorrijtuig niet voorkomt in een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland, een (bij benadering) reële waardedaling van dat motorrijtuig kan worden bepaald door uit te gaan van de handelsinkoopwaarde van een referentievoertuig, dat wil zeggen een in zo’n koerslijst voorkomend gelijksoortig, in Nederland geregistreerd motorrijtuig waarvan de eigenschappen en de kenmerken het dichts aanleunen bij die van het te registreren motorrijtuig.
Bij toepassing van de taxatiemethode geldt dat de taxateur als referentie voor het bepalen van de (bij benadering) reële waardedaling van het te registreren motorrijtuig ook gebruik kan maken van de handelsinkoopwaarde die is opgenomen in een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor een referentievoertuig. In dat geval is de in die koerslijst opgenomen handelsinkoopwaarde slechts een uitgangspunt. De door taxatie berekende waarde zal in dat geval van die koerslijstwaarde verschillen vanwege meer dan normale gebruiksschade en/of andere bijzondere of afwijkende kenmerken en eigenschappen van het te waarderen motorrijtuig ten opzichte van gebruikte motorrijtuigen zoals deze in de regel op de binnenlandse markt worden ingekocht.
3.2.4Bij de beide hiervoor in 3.2.3 omschreven methoden wordt het afschrijvingspercentage volgens de Wet bepaald door de verhouding tussen de handelsinkoopwaarde respectievelijk de taxatiewaarde van het te registreren motorrijtuig en de som van de catalogusprijs van het te registreren motorrijtuig en het bedrag aan bpm dat voor het te registreren motorrijtuig verschuldigd zou zijn geweest op het tijdstip waarop het voor het eerst in gebruik werd genomen.
….
3.3.2Wanneer bij toepassing van de koerslijstmethode dan wel de taxatiemethode ter bepaling van de afschrijving tussen de belastingplichtige en de inspecteur geen geschil (meer) bestaat over het bedrag van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, lid 5, van de Wet en van de handelsinkoopwaarde respectievelijk de taxatiewaarde van het te registreren voertuig, kan de inspecteur de belastingplichtige niet tegenwerpen dat met toepassing van de Wet de werkelijke waardedaling van het te registreren gebruikte motorrijtuig niet voldoende wordt benaderd.”
Het arrest van de Hoge Raad gaat over de situatie dat aangifte gedaan is en ook kan worden gedaan met een taxatierapport én waarin tussen partijen niet in geschil is dat de in dat rapport genoemde netto catalogusprijs en de handelsinkoopwaarde van het voertuig in kwestie juist zijn. In het onderhavige geval staat vast dat het door eiser bij de aangifte gevoegde taxatierapport niet kan worden gebruikt en heeft verweerder uitdrukkelijk betwist dat de handelsinkoopwaarde van de auto gelijk is aan de handelsinkoopwaarde van het referentievoertuig volgens de koerslijst minus (een percentage van) de vastgestelde schade.
Eiser heeft betoogd dat de taxatiewaarde van de auto, waartegen de historische nieuwprijs moet worden afgezet, teneinde het afschrijvingspercentage vast te stellen, moet worden gesteld op de handelsinkoopwaarde van de referentieauto van DRZ uit de XRAY-koerslijst, verminderd met het bedrag aan schade, zoals door DRZ vastgesteld. Vast staat dat één van de verschillen tussen de auto en de referentieauto is dat de auto een CO2 uitstoot heeft van 288 gr/km en de referentieauto een CO2-uitstoot van 282 gr/km. Eiser stelt dat een verschil in CO2-uitstoot bij overigens gelijke auto’s voor de handelsinkoopwaarde geen verschil maakt. Eiser wijst er in dit verband op dat het gedurende een periode mogelijk is geweest bij het raadplegen van de koerslijst bij het invullen van de kenmerken en eigenschappen van de auto ook de CO2-uitstoot zelf in te vullen. Eiser stelt dat het voor de handelsinkoopwaarde geen verschil maakt of een CO2-uitstoot van 282 gr/km wordt ingevuld of een CO2-uitstoot van 288 gr/km. Eiser heeft zijn stelling niet feitelijk onderbouwd. Zelfs indien de stelling feitelijk juist zou zijn, zou eiser daarmee nog niet aannemelijk hebben gemaakt dat de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat gelijk is aan de handelsinkoopwaarde van de referentieauto in onbeschadigde staat. De auto komt niet voor in enige koerslijst, zodat de handelsinkoopwaarde die zou volgen uit een koerslijst, waarbij de CO2-uitstoot een van de in te vullen variabelen is, nog steeds de handelsinkoopprijs is van de referentieauto met een CO2-uitstoot gelijk aan die van de auto, niet de handelsinkoopwaarde van de auto. De rechtbank acht niet op voorhand aannemelijk dat op basis van de koerslijst kan worden vastgesteld dat de CO2-uitstoot geen invloed heeft op de handelsinkoopwaarde. De koerslijst behoort te zijn gebaseerd op daadwerkelijke transacties met betrekking tot in Nederland toegelaten voertuigen met een typenummer. De CO2-uitstoot, op basis waarvan de verschuldigde Bpm wordt bepaald, staat met het typenummer vast. Dat de koerslijst informatie bevat op basis van transacties met betrekking tot voertuigen met eenzelfde type-nummer, maar een afwijkende CO2-uitstoot is zonder onderbouwing niet aannemelijk.
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat aannemelijk is dat de waardevermindering ten opzichte van de historische nieuwprijs uitgedrukt in een percentage, niet anders is voor het gedeelte van de historische nieuwprijs dat zijn grondslag vindt in de Bpm dan voor het gedeelte dat zijn grondslag vindt in de netto catalogusprijs.
Verweerder is dan ook niet gehouden de afschrijving vast te stellen op de door eiser voorgestane wijze. De handelsinkoopwaarde van de auto is niet komen vast te staan, dit blijft voor risico van eiser. De vaststelling van het afschrijvingspercentage door vergelijking met het afschrijvingspercentage van de referentieauto met behulp van de koerslijst is volkomen verdedigbaar.
Ook voor wat betreft de (omvang van de) vermindering in verband met schade ligt de bewijslast bij eiser. In het taxatierapport is niet aangegeven welk deel van de (overigens voor het overgrote deel niet door verweerder erkende) reparatiekosten op de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat in mindering is gebracht en evenmin is gesteld dat dit een hoger bedrag zou moeten zijn dan de gebruikelijke 72%, laat staan dat hiervoor een reden is gegeven. Eerst in bezwaar heeft eiser gesteld dat de reparatiekosten voor 100% op de waarde in mindering gebracht moeten worden. Verweerder is voor de naheffingsaanslag uitgegaan van de door DRZ vastgestelde gegevens en mocht daar ook vanuit gaan. DRZ heeft geen aanleiding gezien voor een grotere vermindering dan 72% van de reparatiekosten.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht aangevoerd dat er op basis van de artikelen 9 en 10 Wet BPM 1992 slechts 3 methoden zijn om de verschuldigde Bpm te berekenen bij invoer van een gebruikte auto. De waardevermindering kan worden bepaald aan de hand van de forfaitaire afschrijvingstabel, aan de hand van een koerslijst en, in bepaalde gevallen, door middel van een taxatierapport. De herleidingmethode van eiser behoort daar niet toe. Ook noopt artikel 110 VWEU niet tot aanvaarding van de herleiding methode.
17. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.