In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 17 januari 2024, zijn twee beroepen behandeld met betrekking tot de bijstandsuitkering van eiser. In het eerste beroep (22/1900) heeft de rechtbank geoordeeld over de intrekking van de bijstandsuitkering van eiser per 6 juli 2021, na zijn verblijf in Irak. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser langer dan de toegestane periode van vier weken in het buitenland verbleef, waardoor hij geen recht meer had op bijstand. Eiser voerde aan dat hij door ziekte niet op tijd kon terugkeren, maar de rechtbank oordeelde dat hij dit niet voldoende had onderbouwd. De intrekking van de uitkering en de terugvordering van de teveel betaalde uitkering zijn daarom terecht verklaard.
In het tweede beroep (22/3229) ging het om de ingangsdatum van een nieuwe bijstandsuitkering die aan eiser was toegekend per 20 oktober 2021. Eiser stelde dat de uitkering met terugwerkende kracht vanaf 6 juli 2021 had moeten ingaan, maar de rechtbank oordeelde dat hij zich pas op 20 oktober 2021 had gemeld voor bijstand. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere toekenning rechtvaardigden. Beide beroepen zijn ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.