ECLI:NL:CRVB:2019:3748
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstand op basis van aanvraag en bijzondere omstandigheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die tot 22 augustus 2017 een werkloosheidsuitkering ontving, had op 1 november 2017 bijstand aangevraagd onder de Participatiewet (PW) en verzocht om deze bijstand met terugwerkende kracht te verlenen vanaf 22 augustus 2017. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam kende de bijstand echter pas toe vanaf de datum van aanvraag, 1 november 2017, en weigerde de terugwerkende kracht. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat er bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat hem bijstand met terugwerkende kracht zou worden verleend. Hij stelde dat hij had gewacht op de uitkomst van een bezwaarprocedure tegen de beëindiging van zijn WW-uitkering, voordat hij bijstand aanvroeg. De Raad overwoog echter dat appellant al eerder op de hoogte was gesteld van de beëindiging van zijn WW-uitkering en dat hij binnen een redelijke termijn bijstand had kunnen aanvragen. De Raad concludeerde dat het afwachten van de bezwaarprocedure geen bijzondere omstandigheid vormde die rechtvaardigde dat bijstand met terugwerkende kracht werd verleend.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van griffier Y. Itkal, en werd openbaar uitgesproken op 26 november 2019.