ECLI:NL:RBDHA:2024:5290

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
AWB 23/13859
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een verzoek om ontheffing van de wekelijkse meldplicht door het COa

Op 15 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak AWB 23/13859, waarin eiser, vertegenwoordigd door dr. M. Visscher, in beroep ging tegen de afwijzing van zijn verzoek om ontheffing van de wekelijkse meldplicht door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), vertegenwoordigd door mr. J.D. Albarda. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen procesbelang meer had. Eiser had ontheffing gevraagd om deel te nemen aan een religieuze conferentie van Stichting [naam stichting] van 29 juli tot en met 4 augustus 2023. Eiser had op 2 augustus 2023 een waarschuwing ontvangen voor het niet voldoen aan de meldplicht op 31 juli 2023, maar had op 7 augustus 2023 alsnog aan de meldplicht voldaan. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat eiser opnieuw een verzoek om ontheffing zou indienen of dat hij opnieuw aan een soortgelijke conferentie zou deelnemen. De rechtbank concludeerde dat het voor eiser niet langer van belang was om een inhoudelijk oordeel te krijgen over de afwijzing van zijn verzoek, en dat de afwijzing van het COa niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd en heeft de uitspraak openbaar gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/13859

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: dr. M. Visscher),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa)

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om ontheffing van de wekelijkse meldplicht.
1.1.
Het COa heeft het verzoek om ontheffing van de meldplicht van eiser mondeling afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 oktober 2023 heeft het COa het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat de afwijzing van een verzoek om ontheffing van de meldplicht volgens het COa niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het COa.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiser geen procesbelang meer heeft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Heeft eiser nog procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep?
3. Procesbelang ontbreekt in beginsel als wat eiser met zijn beroep wil bereiken, niet langer nodig is of niet langer met deze procedure kan worden bereikt. Dat is anders als het voor toekomstige besluitvorming van belang is om een rechterlijk oordeel te krijgen, zodat dit inhoudelijke oordeel bij die besluitvorming betrokken kan worden. In dat geval moet wel aannemelijk zijn dat die toekomstige besluitvorming zal plaatsvinden. Dat is bijvoorbeeld het geval zijn bij een activiteit die in de toekomst zal worden herhaald.
3.1.
Een vreemdeling heeft de verplichting zich wekelijks te melden bij het COa. [1] Indien gedurende twee opeenvolgende weken niet aan deze verplichting wordt voldaan, kan het COa de verstrekkingen aan deze vreemdeling [2] beperken of intrekken. [3]
3.2.
Eiser heeft ontheffing gevraagd van de hiervoor genoemde meldplicht om deel te nemen aan een religieuze conferentie van Stichting [naam stichting], die van 29 juli 2023 tot en met
4 augustus 2023 plaatsvond. Eiser heeft op 2 augustus 2023 een waarschuwing gehad voor het niet-voldoen aan de wekelijkse meldplicht op 31 juli 2023. Eiser heeft vervolgens op 7 augustus 2023 wel voldaan aan de meldplicht, waardoor hij geen consequenties heeft ondervonden in de vorm van een beperking of intrekking van zijn verstrekkingen als gevolg van het niet-voldoen aan de meldplicht op 31 juli 2023. Eiser heeft niet gesteld dat hij opnieuw zal verzoeken om een eenmalige ontheffing van de meldplicht of nogmaals aan een soortgelijke conferentie zal deelnemen. Het valt daarom niet in te zien om welke reden eiser nog belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over de (on)rechtmatigheid van de afwijzing van zijn verzoek om ontheffing van de meldplicht. Voor zover namens de gemachtigde van eiser is betoogd dat het voor de toekomst belangrijk is dat het COa inzichtelijk maakt wat de regels zijn en waarom er een onderscheid wordt gemaakt tussen een vakantieweek van Vluchtelingenwerk en een religieuze conferentie overweegt de rechtbank dat dit buiten de kaders van dit geschil valt waarin de afwijzing van het verzoek van eiser centraal staat.

Conclusie en gevolgen

4. De conclusie luidt dat eiser geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Steenbeek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat staat in artikel 19, eerste lid, onder e, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005).
2.Zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Rva 2005.
3.Dat staat in artikel 10, eerste lid, onder b, van de Rva 2005.