ECLI:NL:RVS:2024:5363

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
202402909/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verzoek om ontheffing meldplicht door Centraal Orgaan opvang asielzoekers

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn verzoek om ontheffing van de meldplicht door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa). De vreemdeling had op 21 juli 2023 per e-mail verzocht om ontheffing van de meldplicht, omdat hij een bijeenkomst van een religieuze stichting wilde bijwonen. Het COa heeft dit verzoek mondeling afgewezen en later bevestigd per e-mail. De vreemdeling heeft vervolgens op 31 juli 2023 niet voldaan aan de meldplicht, wat leidde tot een waarschuwing van het COa. Het COa verklaarde het bezwaar van de vreemdeling tegen de afwijzing van het verzoek niet-ontvankelijk, omdat de afwijzing volgens hen geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was.

De rechtbank Den Haag heeft op 15 april 2024 het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van het COa eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat de vreemdeling geen procesbelang zou hebben. De vreemdeling heeft echter hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door dr. M. Visscher van de stichting Gave. In het hoger beroep betoogt de vreemdeling dat hij wel degelijk gevolgen ondervindt van de afwijzing, omdat hij een maatregel opgelegd heeft gekregen die verband houdt met zijn meldverzuim.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de schriftelijke afwijzing van het verzoek om ontheffing van de meldplicht wel degelijk een besluit is in de zin van de Awb. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het COa, en oordeelt dat het COa een nieuw besluit op het bezwaar van de vreemdeling moet nemen, waarbij het COa moet motiveren waarom het verzoek niet is ingewilligd.

Uitspraak

202402909/1/V1.
Datum uitspraak: 24 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 15 april 2024 in zaak nr. 23/13859 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa).
Procesverloop
Bij e-mail van 27 juli 2023 heeft het COa bevestigd dat het een verzoek van de vreemdeling om eenmalige ontheffing van de op hem rustende meldplicht, mondeling heeft afgewezen.
Bij besluit van 20 oktober 2023 heeft het COa het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 15 april 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door dr. M. Visscher, medewerker van de stichting Gave in Harderwijk, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
Inleiding
1.       Deze zaak gaat over verzoeken van vreemdelingen aan het COa om te worden ontheven van de meldplicht die op hen rust. De Afdeling staat voor de vraag of de schriftelijke bevestiging van een afwijzing van een dergelijk verzoek een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De Afdeling beantwoordt die vraag bevestigend. Hierna legt zij uit hoe zij tot dat oordeel komt.
2.       Tussen partijen zijn de volgende feiten niet in geschil. De vreemdeling heeft het COa op 21 juli 2023 per e-mail verzocht om ontheffing van de meldplicht die op grond van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) op hem rust. Als reden daarvoor heeft de vreemdeling opgegeven dat hij een bijeenkomst van een religieuze stichting wil bijwonen. Het COa heeft dit verzoek diezelfde dag mondeling afgewezen. De vreemdeling heeft op 25 juli 2023 zijn verzoek bevestigd. Het COa heeft de mondelinge afwijzing van het verzoek op 27 juli 2023 per e-mail bevestigd. De vreemdeling heeft vervolgens op 31 juli 2023 niet voldaan aan de meldplicht. Het COa heeft hem daar op 2 augustus 2023 een waarschuwing voor gegeven. Daarbij heeft het COa opgemerkt dat het, als de vreemdeling zich niet wekelijks meldt, hem een maatregel kan opleggen.
2.1.    Het COa heeft het bezwaar van de vreemdeling tegen de afwijzing van het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De afwijzing is volgens het COa geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, omdat de afwijzing niet op rechtsgevolg is gericht.
2.2.    De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling tegen het besluit op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de vreemdeling geen procesbelang bij een uitspraak op het beroep heeft, omdat hij niet heeft gesteld dat hij in de toekomst een nieuw verzoek om ontheffing van de meldplicht zal doen en hij geen gevolgen in de vorm van een beperking of intrekking van verstrekkingen heeft ondervonden van het meldverzuim.
Hoger beroep
Had de vreemdeling belang bij een uitspraak op zijn beroep?
3.       De vreemdeling betoogt in zijn eerste en tweede grief dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij gevolgen in de vorm van een beperking of intrekking van zijn verstrekkingen heeft ondervonden, omdat hij niet heeft voldaan aan de meldplicht op 31 juli 2023. De vreemdeling heeft dit afgeleid uit het feit dat het COa hem op 20 december 2023 een ROV-maatregel (ROV staat voor: reglement onthouding verstrekkingen) heeft opgelegd, waarbij eenmalig € 14,02 aan leefgeld is ingehouden. Volgens de vreemdeling houdt deze maatregel verband met het meldverzuim van 31 juli 2023. Volgens de vreemdeling is de enig denkbare grondslag voor die maatregel, gelet op het COa-maatregelenbeleid, dat sprake is van een tweede meldverzuim binnen zes maanden na het meldverzuim van 31 juli 2023.
3.1.    Procesbelang is het belang dat een appellant heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de appellant voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de appellant van feitelijke betekenis is.
De rechtbank heeft niet onderkend dat de vreemdeling belang heeft bij een uitspraak, omdat hij, feitelijk of juridisch, gevolgen kan ondervinden van de weigering om hem van de meldplicht te ontheffen, al was het omdat het op 31 juli 2023 niet voldoen aan de meldplicht zonder ontheffing gevolgen kan hebben voor zijn verstrekkingen. Dat die gevolgen zich niet direct voordoen of ten tijde van de uitspraak van de rechtbank nog niet kenbaar hadden voorgedaan, betekent niet dat deze zich niet op enig moment in de toekomst kunnen voordoen. De rechtbank heeft het beroep dus ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
3.2.    De grieven slagen.
Conclusie hoger beroep
4.       Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en beoordeelt het beroep.
Staan tegen de afwijzing bestuursrechtelijke rechtsmiddelen open?
5.       De vreemdeling betoogt terecht dat tegen de afwijzing per e-mail van het verzoek om ontheffing van de meldplicht bestuursrechtelijke rechtsmiddelen openstaan. Deze afwijzing is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De Afdeling legt dit hieronder uit.
5.1.    Bij beantwoording van de vraag of een beslissing, mededeling of handeling van een bestuursorgaan een besluit is, is bepalend of die beslissing, mededeling of handeling is gericht op rechtsgevolg. Dat is het geval als een bestuursorgaan een verandering beoogt in een bevoegdheid, recht, verplichting of status van een persoon of zaak. Van een op rechtsgevolg gerichte beslissing, mededeling of handeling is verder sprake als een bestuursorgaan beoogt een bevoegdheid, recht, verplichting of status van een persoon of zaak bindend vast te stellen. In artikel 1:3, tweede lid, van de Awb is de afwijzing van een aanvraag om een beschikking, ook als een beschikking en daarmee een besluit aangemerkt.
5.2.    Uit de toelichting op artikel 19 van de Rva 2005 (Staatscourant 2005, 24, blz. 16) volgt dat een vreemdeling het COa om dringende redenen kan verzoeken om hem van de wekelijkse meldplicht te ontheffen. De schriftelijke afwijzing van een verzoek van een vreemdeling om ontheffing van de meldplicht is een afwijzende beschikking. Bij het verlenen van ontheffing vervalt de wettelijke verplichting voor een vreemdeling om zich te melden. Het verlenen van een ontheffing is dan ook een beschikking en de weigering van zo’n ontheffing is daarom een afwijzing van een aanvraag om een beschikking en daarmee een besluit waartegen bij de bestuursrechter kan worden opgekomen. Dat het niet voldoen aan de meldplicht niet meteen tot gevolg hoeft te hebben dat het COa verstrekkingen inhoudt, laat het besluitkarakter onverlet. Het COa heeft het bezwaar van de vreemdeling dus ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen sprake zou zijn van een besluit.
5.3.    De beroepsgrond slaagt.
Conclusie beroep
6.       Het beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt het besluit van 20 oktober 2023. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het COa moet een nieuw besluit op het bezwaar van de vreemdeling nemen. Daarbij zal het COa, in overeenstemming met de hiervoor al genoemde toelichting op artikel 19 van de Rva 2005, moeten motiveren waarom het COa het verzoek van de vreemdeling niet heeft ingewilligd en ingaan op het beroep van de vreemdeling op artikel 6 van de Grondwet.
7.       Het COa hoeft geen proceskosten te vergoeden, omdat van voor vergoeding in aanmerking komende kosten in beroep en hoger beroep niet is gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 15 april 2024 in zaak nr. 23/13859;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 20 oktober 2023.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzitter, en mr. J.J.W.P. van Gastel en mr. M.J.M. Ristra-Peeters, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Van Breda
voorzitter
w.g. Schuurman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024
282-1118