ECLI:NL:RBDHA:2024:529
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Besluit tot intrekking verblijfsvergunning en procesbelang bij bezwaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning als familie- en gezinslid bij zijn vader. De intrekking was gebaseerd op de intrekking van de verblijfsvergunning van zijn vader, die eerder asiel had aangevraagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van de verblijfsvergunning van de vader ongedaan is gemaakt, waardoor de verblijfsvergunning van de eiser niet ingetrokken kon worden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, ondanks dat hij inmiddels de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning van de eiser niet eerder kan zijn dan 25 juli 2018, omdat eerdere besluiten in rechte vaststaan. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenvergoeding toegekend, omdat er geen sprake was van een aan de staatssecretaris verwijtbare onrechtmatigheid. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.