ECLI:NL:RBDHA:2024:529

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
AWB 22/7153
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot intrekking verblijfsvergunning en procesbelang bij bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning als familie- en gezinslid bij zijn vader. De intrekking was gebaseerd op de intrekking van de verblijfsvergunning van zijn vader, die eerder asiel had aangevraagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van de verblijfsvergunning van de vader ongedaan is gemaakt, waardoor de verblijfsvergunning van de eiser niet ingetrokken kon worden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, ondanks dat hij inmiddels de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning van de eiser niet eerder kan zijn dan 25 juli 2018, omdat eerdere besluiten in rechte vaststaan. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenvergoeding toegekend, omdat er geen sprake was van een aan de staatssecretaris verwijtbare onrechtmatigheid. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 22/7153

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser als familie- en gezinslid bij zijn vader [Naam 2] ingetrokken met terugwerkende kracht tot 25 juli 2018, nu bij datzelfde besluit de aan [Naam 2] verleende verblijfsvergunning asiel is ingetrokken met terugwerkende kracht tot 24 september 2014.
Eiser heeft daartegen op 18 december 2020 beroep ingesteld, dat als bezwaarschrift is aangemerkt.
Bij besluit van 17 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 30 maart 2023 heeft de rechtbank het beroep van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. [1]
Eiser heeft tegen de uitspraak van 30 maart 2023 verzet gedaan.
Bij uitspraak van 7 juni 2023 heeft de rechtbank het verzet van eiser gegrond verklaard. [2]
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 14 december 2023 in Breda. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geboortedatum] en heeft de Nederlandse nationaliteit.
2. Bij besluit van 12 november 2015 is eiser in het bezit gesteld van een reguliere verblijfsvergunning met het doel ‘familie- of gezinslid’ bij zijn moeder, [Naam 3], met een geldigheidsduur van 13 oktober 2015 tot en met 11 juli 2019. Deze verblijfsvergunning is bij besluit van 19 februari 2018 met terugwerkende kracht ingetrokken tot 13 oktober 2015, wegens de intrekking van de verblijfsvergunning asiel van eisers moeder. Op 25 juli 2018 is een aanvraag ingediend voor een reguliere verblijfsvergunning voor eiser en zijn vader, [Naam 2]. De aanvraag van eiser is afgewezen bij besluit van 10 mei 2019. Bij besluit van 24 maart 2020 is het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en is eiser in het bezit gesteld van een reguliere verblijfsvergunning als familie- en gezinslid bij zijn vader met een geldigheidsduur van 25 juli 2018 tot en met 25 juli 2023. Op 30 januari 2020 heeft de vader van eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Bij besluit van 15 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers vader om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd afgewezen en diens verblijfsvergunning asiel ingetrokken met terugwerkende kracht tot 14 september 2014. Als gevolg daarvan is ook de reguliere verblijfsvergunning van eiser als gezinslid bij zijn vader ingetrokken met terugwerkende kracht tot 25 juli 2018. Tegen dit besluit is beroep ingesteld, wat, voor zover het betrekking had op eiser, aangemerkt is als bezwaarschrift. Voor zover het beroep betrekking had op de vader van eiser is dit bij uitspraak van 18 februari 2022 door deze rechtbank en zittingsplaats gegrond verklaard. [3] De Afdeling [4] heeft het door verweerder ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van 18 februari 2022 vernietigd en de zaak teruggewezen naar de rechtbank. [5] Op 24 oktober 2022 heeft verweerder kenbaar gemaakt dat de intrekking van de verblijfsvergunning asiel van eisers vader ongedaan wordt gemaakt en dat hij in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met ingangsdatum 30 januari 2020. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Zijn verblijfsvergunning als gezinslid bij zijn vader wordt niet ingetrokken, nu de intrekking van de verblijfsvergunning van zijn vader ongedaan is gemaakt.
3. Eiser voert tegen het bestreden besluit aan dat de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning 12 november 2015 dient te zijn en niet 25 juli 2018. De intrekking van de verblijfsvergunning asiel van de moeder van eiser is namelijk nog niet onherroepelijk en eisers verblijfsrecht is daarom blijven doorlopen. Daarnaast voert eiser aan dat hij ten onrechte geen vergoeding heeft gekregen voor zijn proceskosten in de bezwaarfase, omdat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat het bestreden besluit is genomen als gevolg van gewijzigde omstandigheden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Procesbelang
4. De rechtbank beoordeelt allereerst (ambtshalve) of eiser een procesbelang heeft bij zijn beroepsprocedure. Hiervan is sprake als eiser een actueel en reëel belang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
5. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser meegedeeld dat eiser inmiddels de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. Verweerder heeft zich gelet hierop op het standpunt gesteld dat geen sprake is van procesbelang.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser nog belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen, heeft eiser in zijn bezwaarschrift van 18 december 2020 verzocht om vergoeding van zijn proceskosten in verband met de behandeling van zijn bezwaar. Reeds daarmee is het belang van eiser bij het beroep gegeven. [6] Het beroep is dan ook ontvankelijk.
Ingangsdatum verblijfsvergunning
7. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 24 maart 2020, waarbij aan eiser de verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn vader met een geldigheidsduur van 25 juli 2018 tot en met 25 juli 2023 is verleend, in rechte vaststaat. Daartegen is namelijk geen rechtsmiddel aangewend. Nu de ingangsdatum van de verblijfsvergunning in rechte vaststaat, kan met deze beroepsprocedure niet worden bewerkstelligd dat de verblijfsvergunning een eerdere ingangsdatum krijgt. Een eventuele aanspraak van eiser op een verblijfsvergunning gekoppeld aan het verblijfsrecht van zijn moeder doet hier niet aan af. Dat verblijfsrecht heeft immers geen betekenis voor de verblijfsvergunning die is gekoppeld aan het verblijfsrecht van eisers vader. De beroepsgrond slaagt niet.
Proceskosten bezwaarfase
8. Verweerder heeft terecht afgezien van het vergoeden van de proceskosten van eiser in de bezwaarfase, omdat niet is gebleken van een aan verweerder verwijtbare onrechtmatigheid die tot het herroepen van het primaire besluit heeft geleid. Verweerder heeft toegelicht dat de reden van herroeping van het primaire besluit is gelegen in het kort thematisch ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 24 augustus 2022. Uit informatie uit dit ambtsbericht is namelijk gebleken dat de vader van eiser geen toegang tot Marokko zal kunnen verkrijgen, terwijl verweerder hier in het primaire besluit wel van uit was gegaan. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat reeds voorafgaand aan het primaire besluit in voldoende mate duidelijk was dat de vader van eiser geen toegang kon verkrijgen tot Marokko. Nu het kort thematisch ambtsbericht is verschenen na het primaire besluit en niet is onderbouwd dat de informatie over de toegang tot Marokko uit dit ambtsbericht al eerder bij verweerder bekend was, is geen sprake geweest van een herroeping van een onrechtmatig primair besluit. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, op 12 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Uitspraak van 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2595.
6.Onder meer de uitspraak van de Afdeling van 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:518.