ECLI:NL:RBDHA:2024:5279

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
NL24.14193
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring en zicht op uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 april 2024 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was op 20 december 2023 opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en de eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten op 8 april 2024.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en dat de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel alleen relevant is vanaf 18 maart 2024. Eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn, omdat er geen reactie is gekomen van de Marokkaanse autoriteiten op de lopende aanvraag. Eiser heeft ook verzocht om een lichter middel, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het zicht op uitzetting ontbreekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag nog steeds loopt en dat er regelmatig rappel is gedaan door de verweerder.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het risico op onttrekking aan het toezicht nog steeds aanwezig is en dat de stelling van eiser dat hij bereid is zich aan een meldplicht te houden, niet aannemelijk is. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14193

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam] eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 20 december 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 8 april 2024.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 5 januari 2024 en 21 maart 2024. [2] Uit de laatstgenoemde uitspraak volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, 18 maart 2024, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode sinds 18 maart 2024 van belang.
4. Eiser voert aan dat geen sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Er is geen reactie gekomen van de Marokkaanse autoriteiten op de lp [3] -aanvraag en de rappels van verweerder. De lp-aanvraag ligt dus sinds 22 december 2023 stil. Verder voert eiser aan dat een lichter middel kan worden toegepast. Eiser heeft in de vijf maanden dat hij in bewaring zit nagedacht en hij is bereid zich te houden aan een meldplicht. Bij de beoordeling of een lichter middel kan worden toegepast, zijn de belangen van eiser onvoldoende meegewogen.
5. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijk termijn ontbreekt. De rechtbank stelt daarbij voorop dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. [4] Er is geen aanleiding om aan te nemen dat dat inmiddels anders ligt. De huidige lp-aanvraag van 22 december 2023 loopt nog steeds. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat verweerder regelmatig rappelleert, waarvan het meest recent op 28 maart 2023. Dat verweerder tot op heden geen reactie van de Marokkaanse autoriteiten heeft ontvangen op de lp-aanvraag ten behoeve van eiser, betekent niet dat geen zicht op uitzetting meer bestaat. Niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven dat voor eiser geen lp zal worden afgegeven.
6. Verder heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om een lichter middel toe te passen. Het risico op onttrekking aan het toezicht, dat volgt uit de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden, is onverkort van toepassing. Dat eiser nu stelt dat hij wil meewerken aan een meldplicht acht de rechtbank niet aannemelijk. Daarbij wijst de rechtbank op het verslag van het verstrekgesprek van 14 maart 2024, waaruit blijkt dat eiser zich volstrekt passief en niet-meewerkend opstelt. Mede gelet daarop hoefde verweerder geen aanleiding te zien tot toepassing van een lichter middel. Dat er inmiddels bijna vijf maanden verstreken zijn sinds eiser in bewaring is gesteld, maakt dit niet anders.
7. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
3.Laissez-passer.
4.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 augustus 2023