ECLI:NL:RBDHA:2024:193

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
NL23.40219
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring met betrekking tot de toegang tot gemachtigde en ondertekening van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 3 januari 2024, na het indienen van de gronden van het beroep door eiser op 28 december 2023 en de reactie van verweerder op 29 december 2023.

Eiser heeft aangevoerd dat hij niet de mogelijkheid heeft gehad om voorafgaand aan het gehoor met zijn gemachtigde te overleggen, wat volgens hem een gebrek in de procedure oplevert. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder niet verplicht is om een dergelijk gesprek te faciliteren. Daarnaast heeft eiser betoogd dat de maatregel van bewaring niet rechtsgeldig is omdat deze niet ondertekend en uitgereikt zou zijn. De rechtbank weerlegt dit door te stellen dat de maatregel wel degelijk is ondertekend en dat er een afschrift aan eiser is uitgereikt, inclusief een informatiebrief in de Arabische taal.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is op basis van de openbare orde en het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft de gronden voor de maatregel niet betwist en de rechtbank oordeelt dat deze voldoende zijn toegelicht. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en is openbaar gemaakt op 10 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40219

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft desgevraagd ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep. Op 28 december 2023 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 29 december 2023 een reactie daarop ingediend.
De rechtbank heeft op 3 januari 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
Bijstand van raadsman voorafgaand aan het gehoor
2. Eiser merkt op dat hij niet te spreken is over de wijze waarop verweerder de toegang tot zijn gemachtigde heeft beperkt. De gemachtigde van eiser had voorgesteld om eiser voorafgaand aan het gehoor (telefonisch) te consulteren en indien nodig, bij het gehoor aanwezig te zijn. Het gesprek voorafgaand aan het gehoor werd echter niet gefaciliteerd door verweerder.
3. Naar het oordeel van de rechtbank leidt deze handelswijze van verweerder niet tot een gebrek. Verweerder is immers niet verplicht om de gelegenheid te bieden voor een (telefonisch) gesprek met een advocaat voorafgaand aan een gehoor. Voor de gemachtigde van eiser bestond wel de mogelijkheid om eiser tijdens het gehoor bij te staan, maar uit het proces-verbaal van gehoor blijkt dat de gemachtigde had aangegeven niet bij het gehoor aanwezig te kunnen/willen zijn en eiser op een later moment te willen bezoeken. De beroepsgrond slaagt niet.
Ondertekening en uitreiking van de maatregel van bewaring
4. Eiser voert aan dat geen sprake is van een rechtsgeldige maatregel, omdat deze niet is ondertekend en uitgereikt. Subsidiair voert eiser aan dat de uitreiking niet in overeenstemming met artikel 5.3, eerste lid, van het Vb [2] heeft plaatsgevonden. Verweerder kan ook niet volstaan met de mededeling dat aan eiser een standaardflyer is uitgereikt, nu het dossier geen proces-verbaal van die uitreiking bevat.
5. Anders dan eiser stelt, is de maatregel van bewaring wel degelijk ondertekend. Uit de maatregel blijkt dat om 15:42 uur een digitale handtekening is geplaatst, waarna de maatregel om 15:55 uur is opgelegd. Verder blijkt uit de maatregel dat een afschrift daarvan onmiddellijk aan eiser is uitgereikt met daarbij de informatiebrief ‘waarom u in bewaring bent gesteld’ in de Arabische taal. De rechtbank ziet geen aanleiding voor twijfel hieraan, nu deze mededeling in de ondertekende maatregel is opgenomen. Eiser wordt daarom niet in zijn stelling gevolgd dat de maatregel niet is uitgereikt dan wel niet in overeenstemming met artikel 5.3, eerste lid, van het Vb is uitgereikt.
Gronden van de maatregel
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser heeft de zware en lichte gronden niet betwist. De gronden zijn feitelijk juist en voldoende toegelicht, zodat deze de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Grondslagwijziging en voortvarendheid
8. Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende voortvarend de grondslag van de maatregel heeft gewijzigd. Uit het dossier blijkt niet duidelijk wanneer eiser zijn asielaanvraag wilde intrekken en wanneer verweerder dit heeft opgepakt.
9. Eiser wordt hierin niet gevolgd. Vooropgesteld wordt dat in het kader van dit beroep niet ter toetsing staat of de vorige maatregel van bewaring tijdig is opgeheven. De rechtbank volgt verweerder voorts in zijn, volledigheidshalve ingenomen, standpunt dat sprake is van voldoende voortvarend handelen bij de omzetting van de maatregel, nu eiser op 18 december 2023 kenbaar heeft gemaakt zijn asielaanvraag in te willen trekken en de huidige maatregel binnen twee dagen, namelijk op 20 december 2023, is opgelegd.
Ambtshalve toets
10. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing ook niet tot het oordeel dat de maatregel van
bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig
was.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingbesluit 2000.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.