ECLI:NL:RBDHA:2024:5235
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 11 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 22 januari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 12 februari 2024 behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een waarnemer.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris geen medisch advies hoefde aan te vragen, ondanks de traumatische ervaringen van eiser in Oostenrijk. De rechtbank concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn dat eiser door zijn trauma niet volledig heeft kunnen verklaren. Ook wordt vastgesteld dat de staatssecretaris zijn informatieplicht niet heeft geschonden, aangezien eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn bezwaren naar voren te brengen en de nodige informatie te ontvangen.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Oostenrijk zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet aangetoond dat er tekortkomingen zijn in de asielprocedure of opvangvoorzieningen in Oostenrijk. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming in asielprocedures en de rol van de Dublinverordening in het bepalen van de verantwoordelijkheden van lidstaten.