ECLI:NL:RBDHA:2021:4036

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
NL21.4384
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en beoordeling van bijzondere procedurele waarborgen in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, geboren op 8 februari 1975 en van Guinese nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 14 april 2021 in Rotterdam, waar eiser werd bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, is het onderzoek ter zitting gehouden. Eiser heeft verklaard dat hij niet kan lezen en schrijven en heeft incoherente antwoorden gegeven tijdens het aanmeldgehoor, wat aanleiding gaf tot de vraag of hij bijzondere procedurele waarborgen behoeft. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder niet heeft beoordeeld of eiser deze waarborgen nodig had, maar heeft dit gebrek gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat aannemelijk is dat eiser hierdoor niet is benadeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de asielaanvraag van eiser ongegrond is, omdat hij niet heeft aangetoond dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Duitsland onevenredig zou zijn. De rechtbank heeft verweerder in de proceskosten van eiser veroordeeld tot een bedrag van € 1.068,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.4384

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [vk-nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de voorlopige voorziening NL21.4385, plaatsgevonden op 14 april 2021 in Dordrecht op de zittingslocatie van de rechtbank Rotterdam aldaar. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. K. Zajk als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op 8 februari 1975 en heeft de Guinese nationaliteit. Op 10 december 2020 heeft hij de asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft die asielaanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet in behandeling genomen omdat op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Nederland heeft daarom bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan, dat door Duitsland is aanvaard.
2. Eiser voert aan dat de inhoud van de stukken die aan het bestreden besluit voorafgaan als in beroep herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd. Verweerder is daar in het bestreden besluit al gemotiveerd op ingegaan. Voor zover eiser in beroep niet toelicht op welke punten de motivering van het bestreden besluit volgens hem onjuist of onvolledig is, kan de enkele verwijzing naar wat voorafgaand aan het bestreden besluit is aangevoerd niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), onder meer in de uitspraak van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2169, rechtsoverweging 4.
3. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat verweerder ten onrechte niet heeft beoordeeld of eiser bijzondere procedurele waarborgen behoeft als bedoeld in artikel 3.108b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), gelet op zijn incoherente antwoorden tijdens het aanmeldgehoor. Verweerder had eiser daarom moeten laten onderzoeken door de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (FMMU).
3.1.
Uit artikel 3.108b, eerste lid, van het Vb volgt dat voorafgaand aan of tijdens het onderzoek naar de asielaanvraag wordt beoordeeld of de vreemdeling bijzondere procedurele waarborgen behoeft als bedoeld in artikel 24 van de Procedurerichtlijn. Uit het tweede lid van dit artikel volgt dat indien de vreemdeling bijzondere procedurele waarborgen behoeft, gedurende het onderzoek passende steun wordt geboden.
3.1.1.
De Nota van Toelichting (Staatsblad 2015, 294), vermeldt op bladzijde 23 e.v. onder hoofdstuk 4 (“Bijzondere procedurele waarborgen”) onder meer:
“In artikel 3.108b is bepaald dat er een beoordeling plaatsvindt of de vreemdeling bijzondere procedurele waarborgen behoeft en indien dat het geval is, dat passende steun wordt geboden. Het oordeel of er al dan niet sprake is van een behoefte aan bijzondere procedurele waarborgen is geen zelfstandig appellabel besluit. Er zal ook geen sprake zijn van een schriftelijk besluit. De beslissing om deze steun niet of niet in een bepaalde/gewenste vorm te bieden, kan dus niet afzonderlijk worden aangevochten. Hier is uitdrukkelijk voor gekozen. De reden hiervoor is dat die beoordeling zich niet beperkt tot één moment in de asielprocedure, maar eerder een continue afweging moet zijn. (...) De gekozen benadering vergt dat de medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zich steeds de vraag stelt of de vreemdeling ondersteuning behoeft. Wanneer de vreemdeling van mening is dat hem op enig moment ten onrechte passende steun is onthouden, dan kan hij dat aanvoeren in het beroep tegen de beslissing op zijn asielaanvraag. (…) De IND is zich er vanaf de allereerste aanmelding en gedurende de verdere procedure van bewust dat zich dergelijke behoeften kunnen voordoen. Zo wordt in de aanmeldfase al aandacht besteed aan evidente kwetsbaarheden.”
3.1.2.
Werkinstructie 2015/8 (‘Instructie ‘bijzondere procedurele waarborgen’, hierna: WI 2015/8) vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“Op elke moment in de asielprocedure kan worden vastgesteld of er sprake is van een kwetsbare vreemdeling die procedurele ondersteuning nodig heeft. Al tijdens het proces van de aanmeldfase kunnen kwetsbaarheden aan het licht komen en het is van belang dat deze tijdig worden geïdentificeerd. (…) Dit beperkt zich dus niet alleen tot de aanmelding en het medisch advies, maar vergt een continue afweging en alertheid van de medewerker die verantwoordelijk is voor een volgende stap in de asielprocedure.
(...)
Bij de vaststelling of er sprake is van een kwetsbare vreemdeling die passende steun behoeft, kan het volgende worden betrokken:
- eigen waarnemingen tijdens of rondom gehoren;
- verklaringen en/of gedragingen van de vreemdeling;
- indicatoren/bijzonderheden uit de lijst (bijlage bij deze instructie);
(...)
Bijlage bij Werkinstructie Bijzondere procedurele waarborgen Indicatoren/bijzonderheden (niet-limitatief) in het kader van kwetsbaarheid:
Psychisch:
verward, vermoeid, gespannen, nerveus, angstig, agressief, zwijgzaam, suïcidaal, getraumatiseerd, depressief, e.d.
(…)
Verstandelijk:
analfabeet, ongeschoold, laaggeschoold, verstandelijk beperkt, niet zelfredzaam (…)”
Ook vermeldt WI 2015/8:
“In de bijlage bij deze werkinstructie is een lijst opgenomen met indicatoren/bijzonderheden die een uitwerking zijn van de in de Procedurerichtlijn genoemde omstandigheden. Wanneer er sprake is van een van deze indicatoren of bijzonderheden, is het mogelijk dat de vreemdeling bijzondere procedurele waarborgen behoeft.”
3.2.
Verweerder verwijst in het bestreden besluit naar artikel 3.109c, eerste lid, van het Vb. Die bepaling luidt als volgt:
“Indien de aanvraag vermoedelijk niet in behandeling zal worden genomen op grond van artikel 30 van de Wet, zijn de artikelen 3.109, eerste, tweede, zesde en zevende lid, en 3.110 tot en met 3.118 niet van toepassing.”Artikel 3.108b van het Vb wordt hier niet genoemd en is daarom ook van toepassing wanneer de asielaanvraag vermoedelijk niet in behandeling zal worden genomen op grond van artikel 30 van de Vw.
Artikel 3.109c, eerste lid, van het Vb ontslaat verweerder dus niet van zijn verplichting om (doorlopend) te beoordelen of eiser bijzondere procedurele waarborgen behoeft.
3.2.1.
Tijdens het verhoor door de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) heeft eiser verklaard dat hij niet kan lezen en schrijven (p. 4 van het proces-verbaal HV12). Verder blijkt uit dit proces-verbaal dat de verbalisant heeft waargenomen dat de tolk aangeeft dat
“(…) meneer raar doet en begint te schreeuwen (…)”(pagina 1) en dat de verbalisant gedurende het gehoor een wisselende houding van eiser ziet en dat ook de tolk aangeeft dat eiser snel geïrriteerd en boos reageert (pagina 6).
3.2.2.
Uit het verslag van het aanmeldgehoor blijkt dat eiser op meerdere momenten heeft verklaard dat hij niet kan lezen en schrijven (pagina 11) en dat hij op meerdere momenten niet adequaat antwoordt op de hem gestelde vragen. Op de vraag op welke datum eiser in Italië is aangekomen, heeft eiser geantwoord:
“Ik ken niemand die daar was. Er waren veel mensen in de boot. Ik kende niet iedereen.”(pagina 10). Op de vraag of de Duitse autoriteiten tegen hem hebben gezegd dat hij terug moet keren naar Italië heeft eiser geantwoord:
“Het enige wat ze zeiden was dat ik naar het vuur moest worden gebracht. We hebben het niet over Italië gehad.”Ook heeft eiser verklaard:
“Ik ben niet lang in Duitsland geweest. Het enige wat ik weet, is dat zij mij dood wilde maken.”(pagina 11). Daar is niet op doorgevraagd. Pagina 2 van het verslag aanmeldgehoor bevat de opmerking:
“Opmerking rapporteur: betrokkene verheft zijn stem en slaat met zijn vuist op tafel.”Pagina 16 van het verslag aanmeldgehoor bevat de volgende slotopmerking:
“Opmerking rapporteur: betrokkene begint te schreeuwen. Hij rent de hoorkamer uit. Betrokkene wordt daar opgevangen door de beveiliging. Het gehoor wordt hierbij geëindigd.”
3.3.
Uit het voorgaande blijkt dat eiser mogelijk analfabeet is en op meerdere momenten agressie heeft getoond o.a. door te schreeuwen en met zijn vuist op tafel te slaan. Het aanmeldgehoor is geëindigd nadat eiser begon te schreeuwen en de hoorkamer uitrende. Verder blijkt uit het voorgaande dat eiser op sommige vragen niet adequaat heeft geantwoord. Gelet op de hiervoor vermelde indicatoren kan het voorgaande in redelijkheid niet anders worden gezien dan als signalen op grond waarvan kwetsbaarheid aan het licht kan komen. Verweerder had daarom (nog) meer alert moeten zijn op de mogelijkheid dat eiser kwetsbaar is.
3.4.
Uit het verslag van het aanmeldgehoor blijkt dat de gehoormedewerker zich geduldig heeft getoond, vragen soms meerdere keren heeft herhaald, gericht heeft doorgevraagd, pauzes heeft ingelast en eiser op meerdere momenten heeft gevraagd of hij zich in staat voelde het gehoor voort te zetten. Hoewel die handelwijze op zichzelf genomen zorgvuldig is, valt niet uit te sluiten dat eiser tijdens het aanmeldgehoor meer of andere waarborgen nodig had dan hem al waren geboden. Nu verweerder niet (kenbaar) heeft beoordeeld of eiser bijzondere procedurele waarborgen behoefde, is het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onzorgvuldig voorbereid. Dit betoog slaagt dus.
3.5.
De rechtbank ziet aanleiding dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb omdat aannemelijk is dat eiser daardoor niet is benadeeld. Daartoe overweegt zij het volgende.
3.5.1.
Niet in geschil is dat Duitsland als lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Verweerder mag in zijn algemeenheid ten opzichte van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Door enkel te stellen dat hij in Duitsland op straat is beland en kwetsbaar moet worden geacht, is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat dit niet langer kan. Eiser heeft ook geen (landen)informatie overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van structurele gebreken in het Duitse asiel- en opvangsysteem of waaruit blijkt dat de gezondheidszorg in Duitsland ontoereikend is voor de gestelde (maar op geen enkele wijze onderbouwde) kwetsbaarheid van eiser. Met het claimakkoord garanderen de Duitse autoriteiten dat ook een volgende asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen. Nu verweerder dus ten opzichte van Duitsland terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel is uitgegaan, was hij niet gehouden zich ervan te vergewissen of eiser in Duitsland gebruik heeft kunnen maken van zijn recht een daadwerkelijk rechtsmiddel in te stellen tegen de negatieve beslissing van de Duitse autoriteiten op zijn eerdere asielaanvraag.
3.5.2.
Eiser heeft eerst in Duitsland een asielaanvraag ingediend waarna hij naar Nederland is doorgereisd en daar opnieuw asiel heeft aangevraagd. Duitsland heeft ingestemd met terugname van eiser. Uit de uitspraak van de Afdeling van 31 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3672 volgt dat eiser in een situatie als deze in beginsel geen beroep kan doen op artikel 9 van de Dublinverordening. In de zienswijze en ter zitting heeft eiser aangevoerd dat de gestelde omstandigheden met betrekking tot zijn vrouw en ongeboren twee kinderen (ook) moet worden begrepen als bijzondere individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Duitsland in zijn geval van een onevenredige hardheid getuigt. Eiser betoogt dat verweerder daarom in redelijkheid gehouden is de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening onverplicht aan zich te trekken.
3.5.3.
Eiser heeft gesteld dat hij een in Nederland wonende vrouw heeft die in de omgeving van Den Haag, station Hollands Spoor woont, met wie hij in Guinee (traditioneel) zou zijn getrouwd en die in verwachting is van een tweeling, nadat zij eiser had bezocht toen hij nog in Duitsland verbleef. De gemachtigde van eiser heeft getracht hierover meer informatie van eiser te verkrijgen, maar, zoals ter zitting is gebleken, zonder enig resultaat. Desgevraagd heeft eiser ter zitting verklaard dat hij geen informatie heeft over zijn vrouw en dat hij haar niet meer gezien of gesproken heeft sinds hun ontmoeting op het station, waar zij boos op hem was geworden en de politie had gebeld, nu ongeveer vier maanden geleden. Het liefst wil hij met haar terugkeren naar Guinee. Deze informatie is zodanig summier dat verweerder daarin geen aanleiding heeft hoeven zien de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken.
3.5.4.
Gelet op het voorgaande en wat eiser tijdens het verhoor door de politie en het aanmeldgehoor heeft verklaard over zijn (gestelde) vrouw, kan een beoordeling of eiser bijzondere procedurele waarborgen nodig heeft en in het verlengde daarvan opnieuw moet worden gehoord, naar redelijkerwijs te voorzien valt, niet leiden tot een ander oordeel. Meer informatie over de (gestelde) vrouw dan door en namens eiser is verstrekt, is immers niet voorhanden, zoals ter zitting duidelijk is geworden en ook door eisers waarnemend gemachtigde beaamd. Ook is niet gebleken dat eiser vragen
hieroverniet heeft begrepen of daar antwoorden op heeft gegeven die aanleiding geven tot redelijke twijfel over zijn vermogen om hierover gericht en samenhangend te verklaren. De situatie met betrekking tot de gestelde vrouw is duidelijk: eiser heeft geen contact meer met haar en kennelijk wil zij geen contact meer met eiser. Eiser heeft daarover op de zitting rustig en duidelijk verklaard. Eiser daarover alsnog met meer of andere waarborgen horen is zinloos.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Omdat de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Awb een gebrek in het bestreden besluit heeft gepasseerd, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder in de proceskosten van eiser te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Gerde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.