In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser, een Iraanse nationaliteit houder, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 29 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 27 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank concludeert dat de gezinssituatie van eiser en het belang van het kind onvoldoende zijn betrokken in het bestreden besluit, waardoor het besluit als onzorgvuldig wordt aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht en dat de bezwaren van eiser tegen de overdracht aan Kroatië niet adequaat zijn behandeld. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.750,- toegewezen.