ECLI:NL:RBDHA:2024:5215

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
NL24.8188
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser, een Iraanse nationaliteit houder, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 29 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 27 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank concludeert dat de gezinssituatie van eiser en het belang van het kind onvoldoende zijn betrokken in het bestreden besluit, waardoor het besluit als onzorgvuldig wordt aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht en dat de bezwaren van eiser tegen de overdracht aan Kroatië niet adequaat zijn behandeld. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.750,- toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.8188

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser

geboren op [geboortedatum],
van Iraanse nationaliteit,
v-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Meijerink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 29 februari 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Voorts zijn mevrouw [naam 2] en haar zoon [naam 3] verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1.3.
Het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.8189. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek op 13 november 2023 aanvaard.
Claim voor aanmeldgehoor
5. Eiser stelt dat de procedure onzorgvuldig is geweest. Het claimakkoord is tot stand gekomen voordat eiser is gehoord. Tijdens het gehoor is niet aan eiser medegedeeld dat de autoriteiten reeds akkoord waren gegaan met de overname van eiser. De staatssecretaris heeft hiermee zijn informatieplicht geschonden, omdat de bezwaren van eiser tegen overdracht aan Kroatië niet in acht zijn genomen. Ook zijn de bezwaren van eiser niet behandeld in het voornemen.
5.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het voornemen van de staatssecretaris onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank overweegt daartoe dat het voornemen een voorbereidingshandeling is, een mededeling van feitelijke aard die niet is gericht op enig rechtsgevolg. Ook als de verklaringen van eiser niet kenbaar zijn betrokken in het voornemen, heeft eiser door middel van het indienen van de zienswijze de gelegenheid om te reageren op het voornemen. De staatssecretaris beoordeelt vervolgens alle bezwaren uit het aanmeldgehoor en de zienswijze in het bestreden besluit. Het is de rechtbank niet gebleken dat deze handelswijze onzorgvuldig is. Dat de verklaringen van eiser niet kenbaar zijn betrokken bij het voornemen kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. [2]
5.2.
De rechtbank stelt vast dat het claimakkoord tot stand is gekomen voordat eiser is gehoord. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht en dat het besluit om die reden voor vernietiging in aanmerking zou moeten komen. Tijdens het gehoor op 7 december 2023 is eiser voorgehouden dat Kroatië mogelijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag en is eiser gevraagd naar zijn mogelijke bezwaren tegen een overdracht aan Kroatië. Dat Kroatië op dat moment het claimverzoek had geaccepteerd, leidt niet tot het oordeel deze handelswijze onzorgvuldig is of dat het bestreden besluit daarom niet in stand kan blijven. Uit artikel 5 van de Dublinverordening volgt dat een persoonlijk onderhoud met de vreemdeling onder andere dient om de verantwoordelijke lidstaat makkelijker te kunnen bepalen en eiser is gehoord voordat het uiteindelijke besluit tot overdracht is genomen. Het claimakkoord is bepalend voor welk land verantwoordelijk is voor de asielaanvraag.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. Eiser stelt dat ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser is onderworpen geweest aan onmenselijke en vernederende behandeling doordat hij in Kroatië is geslagen en gemarteld door de politie. Eiser heeft twee nachten in detentie gezeten en kreeg alleen water. Ook werd hij bedreigd met uitzetting als hij geen vingerafdrukken wilde geven. In beroep voegt eiser aan zijn verklaring toe dat hij seksueel is mishandeld toen hij in detentie zat. Hij werd door bewakers betast als hij naar het toilet ging. Hij durfde daarover niet eerder te verklaren, maar heeft in zijn gehoor wel aangegeven dat ze agressief werden als hij naar het toilet wilde. Gezien de behandeling die eiser heeft ondergaan, kan niet van hem worden verwacht dat hij in Kroatië een klacht indient. Bij terugkeer loopt eiser een risico op dezelfde behandeling. Eiser heeft vanwege psychische klachten ten gevolge van hetgeen hem aldaar is overkomen en medicijnen voorgeschreven gekregen. Er kan niet van uit worden gegaan dat in Kroatië dezelfde medische voorzieningen aanwezig zijn als in Nederland. Eiser wijst in dit kader ook op de uitspraak van 18 januari 2024 van de zittingsplaats Haarlem [3] , waaruit blijkt dat vreemdelingen in Kroatië opgesloten werden in een cel met twintig mensen zonder eten en drinken. Zij konden niet naar een toilet en er werd geen arts ingeschakeld voor een ziek kind. Tevens wordt verwezen naar het rapport van Border Violence Monitoring Network (BVMN) van 25 september 2023 waaruit blijkt dat er begin september 500 mensen op straat en in parken moesten slapen.
6.1.
Het algemene uitgangspunt is dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Kroatië dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019. [4]
6.2.
De rechtbank overweegt dat uit de uitspaak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 13 september 2023 volgt dat de staatssecretaris op basis van de bevindingen uit het door hem verrichte onderzoek ten aanzien van Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [5] Niet gebleken is dat Dublinclaimanten te vrezen hebben voor pushbacks. De staatssecretaris heeft met onderzoek de twijfel hierover weggenomen en de ABRvS heeft de informatie van de Kroatische autoriteiten beschouwd als een uitdrukkelijke bevestiging dat zij Dublinclaimanten zullen opnemen in de nationale asielprocedure. Dit oordeel heeft de ABRvS herhaald in recente uitspraken. [6] Het ligt op de weg van eiser om aan te tonen dat in zijn geval toch niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser hier niet in is geslaagd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij ook als Dublinterugkeerder te maken zal krijgen met pushbacks of politiegeweld bij overdracht naar Kroatië. Dat ten aanzien van eiser eerder mogelijk is gedreigd met pushbacks na een illegale inreis is daartoe onvoldoende. Ook is onvoldoende onderbouwd dat eiser bij terugkeer zal worden gedetineerd of in eenzelfde situatie terecht zal komen als waarin hij destijds verbleven zou hebben. De staatssecretaris stelt terecht dat de Kroatische autoriteiten met het expliciete claimakkoord garanderen dat zij het asielverzoek van eiser in behandeling zullen nemen en dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit Europese richtlijnen en verdragen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Met het claimakkoord heeft de Kroatische overheid zich ook gebonden aan de voorwaarden die gelden met betrekking tot onder meer medische zorg en opvang. De verwijzing van eiser naar de informatie van BVMN van 25 september 2023 leidt niet tot een ander oordeel, nu hieruit niet blijkt dat eiser als Dublinterugkeerder geen toegang tot opvang heeft. Voorts is onvoldoende onderbouwd dat eiser te kampen heeft met psychische klachten vanwege zijn gestelde ervaringen in Kroatië. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank heeft in die uitspraak geoordeeld dat de staatssecretaris in dat specifieke geval de door de vreemdeling naar voren gebrachte omstandigheden onvoldoende kenbaar had betrokken. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank in het geval van eiser geen sprake. Daarnaast heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat eiser, gelet op de door hem gestelde ervaringen, bescherming kan inroepen van de (hogere) Kroatische autoriteiten. Niet is gebleken dat de Kroatische autoriteiten eiser niet willen of kunnen helpen, of dat klagen bij voorbaat zinloos is.
Artikel 17 Dublinverordening
7. Eiser stelt dat de overdracht leidt tot een onevenredige hardheid omdat er sprake is van gezinsleven en hij van zijn vrouw en stiefzoon zal worden gescheiden. Ten onrechte heeft de staatssecretaris in de bestreden beschikking aangegeven dat niet is gebleken van gezinsleven of een duurzame relatie. Het bestreden besluit is onzorgvuldig tot stand gekomen omdat tijdens het gehoor niet verder gevraagd is naar zijn partner en stiefzoon. Eiser heeft in zijn Dublin gehoor verklaard dat hij een vrouw en een stiefzoon heeft en dat hij met hen samenwoonde in Griekenland. In het rapport van gehoor zijn hun persoonsgegevens ook opgenomen, maar daarover is geen enkele vraag gesteld. Ook zijn zij ten onrechte niet genoemd in het claimverzoek aan Kroatië. Ter onderbouwing van de relatie heeft eiser foto’s en in beroep een verklaring van de pastoor van hun Griekse kerk overgelegd. Uit deze stukken blijkt dat eiser en zijn partner in de periode van 2021 tot 2023 de kerk bezochten en dat zij op 12 maart 2023 zijn verloofd. Eiser heeft daarnaast een verwijsbrief overgelegd waaruit blijkt dat zijn stiefzoon in verband met psychische problemen door de GGZ is verwezen naar de Evenaar, een centrum voor transculturele psychiatrie. Eisers stiefzoon is zeer angstig en dit wordt versterkt door het voornemen om eiser over te dragen. De stiefzoon is erg gehecht aan eiser en het doorbreken van deze band zal onherstelbare schade tot gevolg hebben. Vanwege een lange wachttijd is de behandeling nog niet gestart.
7.1.
De staatssecretaris stelt zich onder verwijzing naar het bestreden besluit op het standpunt dat eiser de gezinsband met zijn gestelde partner en stiefzoon niet nader heeft onderbouwd. Eiser heeft niet verklaard of onderbouwd dat hij en zijn partner een duurzame relatie hebben gevormd in het land van herkomst, zodat niet is voldaan aan de definitie zoals neergelegd onder artikel 2, aanhef en onder g, van de Dublinverordening. Ter zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat de gestelde partner van eiser statushouder is in Griekenland en dat zij zich met haar zoon in een separate verblijfsrechtelijke procedure bevindt. Voorts overweegt de staatssecretaris dat de situatie van het kind in beginsel valt onder de verantwoordelijkheid van Nederland, ook al is het kind zelf geen individuele verzoeker. Dit dient echter wel in het belang van het kind te zijn. In principe is het altijd het belang van de minderjarige om bij de ouder te blijven. In casu is niet gebleken van omstandigheden die ertoe leiden dat het in het belang is van de stiefzoon dat eiser in Nederland blijft. Niet aannemelijk is gemaakt dat het voor het welzijn en de sociale ontwikkeling van de gestelde stiefzoon noodzakelijk is (de rechtbank begrijpt: voor eiser) om een asielprocedure in Nederland te doorlopen. Daarbij zijn geen (recente) medische documenten overgelegd om de verklaringen met betrekking tot de gestelde stiefzoon te onderbouwen.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser zich in de Dublinprocedure bevindt en dat de staatssecretaris heeft aangegeven dat de gestelde partner van eiser en haar zoon zich als statushouders in Griekenland in een aparte verblijfsrechtelijke procedure bevinden en dat hun zaak op een later moment in Nederland behandeld zal worden. De rechtbank leidt hieruit af dat het de bedoeling van de staatssecretaris is dat eiser los van hen zal worden overgedragen aan Kroatië. Eiser heeft tijdens het gehoor verklaard dat hij een partner heeft en een stiefzoon met wie hij gezinsleven heeft en met wie hij in Griekenland al jaren samenwoonde en van wie hij niet gescheiden wil worden. De rechtbank is met eiser van oordeel dat het bestreden besluit onjuist gemotiveerd is. In de kern bekeken heeft de staatssecretaris op dit punt volstaan met de enkele overweging dat bij gebrek aan concrete onderbouwing niet is gebleken van een gezinsleven of een duurzame relatie. De rechtbank acht deze motivering onvoldoende. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat de staatssecretaris in het kader van het gehoor aan eiser geen verdere vragen heeft gesteld over zijn gestelde gezinsleven en duurzame relatie, maar dat enkel de persoonsgegevens van zijn partner en de stiefzoon zijn genoteerd. In de bestreden beschikking en in beroep is voorts niet is ingegaan op hetgeen eiser heeft aangevoerd en overgelegd ten aanzien van het gezinsleven, dat volgens eiser gedurende een aantal jaren is uitgeoefend in Griekenland. Eiser heeft in beroep nadere stukken ingediend ter onderbouwing van de gestelde gezinssituatie en de naar zijn zeggen duurzame relatie tussen hem en zijn partner en haar zoon. De niet verder onderbouwde verwijzing naar het bepaalde in artikel 2 van de Dublin verordening, acht de rechtbank zonder nadere motivering, in dit verband onvoldoende nu ook daarbij enkel en zonder nadere motivering is aangegeven dat eiser zijn relatie niet concreet heeft onderbouwd. Als gevolg hiervan is de gestelde gezinssituatie en duurzame relatie van eiser met zijn partner en zijn stiefzoon naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende kenbaar betrokken in het bestreden besluit. Eiser heeft er daarnaast terecht op gewezen dat in het claimverzoek niet staat vermeld dat er volgens eiser gezinsleden zijn en dat het onduidelijk is of eisers gestelde partner en stiefzoon met hem kunnen meegaan naar Kroatië. De rechtbank overweegt verder dat het bestreden besluit er voorts onvoldoende blijk van geeft dat de staatssecretaris het belang van het kind voorop heeft gesteld, nu dat belang ook niet is bekeken in het licht van het door eiser gestelde gezinsleven danwel duurzame relatie en de gevolgen van het verbreken daarvan op het welzijn van het kind. De enkele overweging dat het in het belang is van het kind om bij zijn moeder te verblijven is in het licht wat door eiser omtrent het gezinsleven en de relatie tussen eiser en zijn gestelde partner en het kind is aangevoerd, onvoldoende. De rechtbank is gelet op al het voorgaande van oordeel dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat de staatssecretaris derhalve niet heeft kunnen volstaan met de onderbouwing zoals thans in het bestreden besluit is gegeven.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is reeds hierom gegrond omdat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij de asielaanvraag van eiser niet op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling neemt. Hetgeen overigens in dit verband verder nog is aangevoerd behoeft derhalve thans geen bespreking. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen, ook niet naar aanleiding van wat door de staatssecretaris ter zitting nog is aangevoerd. De staatssecretaris zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De staatssecretaris dient ook de in beroep ingebrachte stukken te betrekken in het nieuwe besluit.
9. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 29 februari 2024;
  • draagt de staatssecretaris op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Geçer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie ook de uitspraak van deze rechtbank van 15 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1846.
4.ECLI:EU:C:2019:218.
6.Zie onder meer de uitspraken van 2 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1 en 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1254.