ECLI:NL:RBDHA:2024:519

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
NL24.834
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 16 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 2 juli 2023 en is eerder drie keer getoetst. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 12 januari 2024 gesloten en beslist dat de zaak niet op een zitting zal worden behandeld. De rechtbank concludeert dat het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser betoogt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting naar Marokko, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende stappen onderneemt, zoals het voeren van vertrekgesprekken en het rappelleren bij de Marokkaanse autoriteiten. De vertraging in de afgifte van een laissez-passer door de Marokkaanse autoriteiten kan niet aan de staatssecretaris worden toegerekend. Eiser stelt ook dat hij in het bezit is van een geldige Italiaanse verblijfsvergunning, maar de rechtbank oordeelt dat dit geen invloed heeft op de procedure tot afgifte van de laissez-passer. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en blijft de maatregel van bewaring in stand, waarbij ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.834

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J. Ruijs),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze maatregel is opgelegd op 2 juli 2023.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel drie keer eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 18 juli 2023. [1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 6 oktober 2023. [2] Op het tweede vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 12 december 2023. [3]
1.2.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft daarop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 12 januari 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op een zitting zal worden behandeld. [4]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Toetsingskader

4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [5]
4.1.
Uit de uitspraak van 12 december 2023 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 5 december 2023) rechtmatig is.
Werkt de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan de uitzetting werkt. Hoewel de staatssecretaris met enige regelmaat vertrekgesprekken voert en bij de Marokkaanse autoriteiten informeert naar de stand van zaken met betrekking tot de procedure tot afgifte van een laissez-passer, is volgens eiser in de uitzettingsprocedure vertraging ontstaan. De Marokkaanse autoriteiten hebben namelijk op 13 december 2023 zijn Marokkaanse nationaliteit bevestigd, maar sindsdien is er nog geen laissez-passer verstrekt. Dit komt voor rekening en risico van de staatssecretaris, waardoor moet worden geconcludeerd dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan de uitzetting werkt.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. Zoals eiser zelf al erkent, voert de staatssecretaris met enige regelmaat vertrekgesprekken (voor het laatst op 21 december 2023) en rappelleert de staatssecretaris ook regelmatig bij de Marokkaanse autoriteiten (voor het laatst op 2 januari 2024). Alleen al daarom werkt de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. Dat de Marokkaanse autoriteiten na de bevestiging van eisers nationaliteit op 13 december 2023 (nog) geen laissez-passer hebben afgegeven, maakt dat niet anders. Het valt namelijk niet in te zien waarom een vertraging in de verstrekking van een laissez-passer aan de zijde van de Marokkaanse autoriteiten moet leiden tot het oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. Het ligt niet in de macht van de staatssecretaris om aan eiser een laissez-passer te verlenen, maar hij is daarvoor afhankelijk van de Marokkaanse autoriteiten en heeft – afgezien van de mogelijkheid om regelmatig bij hen te rappelleren – geen invloed op de snelheid waarmee de Marokkaanse autoriteiten een aanvraag om een laissez-passer beoordelen. Daar komt dan nog bij dat aan de Marokkaanse autoriteiten enige tijd mag worden gegund om de afgifte van een laissez-passer in orde te maken.
6. Eiser betoogt verder dat niet in geschil is dat hij in het bezit is van een geldige Italiaanse verblijfsvergunning. Om die reden mag van de staatssecretaris een meer dan gebruikelijke voortvarendheid worden verwacht.
6.1.
Dit betoog slaagt ook niet. De staatssecretaris heeft deze maatregel van bewaring gebaseerd op een terugkeerbesluit waarin is vermeld dat eiser moet terugkeren naar Marokko. Omdat eiser niet in het bezit is van een reisdocument waarmee hij naar Marokko kan reizen, [6] is hiervoor de verstrekking van een laissez-passer door de Marokkaanse autoriteiten vereist. Een vertrek naar Italië is in deze procedure niet aan de orde en het valt niet in te zien op welke manier de Italiaanse verblijfsvergunning van eiser de procedure tot afgifte van een laissez-passer zou kunnen bespoedigen. De rechtbank ziet in de Italiaanse verblijfsvergunning van eiser dan ook geen reden voor het oordeel dat de staatssecretaris met een meer dan gebruikelijke voortvarendheid aan de uitzetting van eiser naar Marokko zou moeten werken.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor het voortduren van deze maatregel niet is voldaan. [7]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De staatssecretaris hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 18 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:10591.
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 6 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16549.
3.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 12 december 2023, zaaknummer NL23.37368 (niet gepubliceerd).
4.Dit is mogelijk op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.
5.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
6.Zie ook de voortgangsrapportage (M120) van 9 januari 2024, p. 4.
7.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.