ECLI:NL:RBDHA:2023:10591

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
NL23.19174
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 18 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. De staatssecretaris had op 2 juli 2023 de maatregel van bewaring opgelegd aan eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J. Ruijs, betwist de rechtmatigheid van deze maatregel, specifiek de zware grond 3a, die stelt dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. De rechtbank heeft op 11 juli 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring rechtmatig heeft opgelegd. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd om de maatregel te rechtvaardigen, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft de feitelijke juistheid van de zware gronden 3b en 3c niet betwist, wat betekent dat deze gronden de maatregel kunnen dragen. De rechtbank wijst erop dat de argumenten van eiser niet voldoende zijn om aan de rechtmatigheid van de maatregel te twijfelen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19174

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Ruijs),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 2 juli 2023 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) op heeft gelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser betwist de zware grond 3a. Eiser voert aan dat hij met een Italiaanse verblijfsvergunning Nederland is ingereisd. Daarom is het aannemelijk dat hij Nederland op de voorgeschreven wijze is binnengekomen.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser de feitelijke juistheid van de zware gronden 3b en 3c niet betwist. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020 [1] volgt dat, om deze zware gronden aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, het voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom dragen. Het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Wat eiser heeft aangevoerd, kan daar niet aan afdoen en behoeft daarom geen bespreking.
Ambtshalve toets
5.2.
Los van de door eiser aangevoerde grond, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Rashid, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.