ECLI:NL:RBDHA:2023:16549

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
NL23.30348
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voortduren van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2023, met zaaknummer NL23.30348, wordt de voortduren van de maatregel van bewaring van eiser beoordeeld. De maatregel van bewaring was opgelegd op 2 juli 2023 en eerder getoetst op 18 juli 2023. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 22 september 2023 aangegeven dat er 75 dagen waren verstreken zonder dat er beroep was ingesteld tegen het voortduren van de maatregel. De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten op 29 september 2023 en besloten dat een zitting niet nodig was.

De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser ongegrond is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitvoering van de maatregel. Eiser had aangevoerd dat de staatssecretaris te lang had gewacht met uitzettingshandelingen, maar de rechtbank concludeert dat er voldoende acties zijn ondernomen, zoals vertrekgesprekken en een aanvraag voor een laissez-passer bij de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank stelt vast dat er geen omstandigheden zijn die de voortduren van de maatregel onrechtmatig maken.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en blijft in stand. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.30348

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak van 6 oktober 2023 tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Ruijs),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het voortduren van de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze maatregel is opgelegd op 2 juli 2023.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring al eerder – bij uitspraak van 18 juli 2023 – getoetst. [1]
1.2.
De staatssecretaris heeft de rechtbank op 22 september 2023 laten weten dat 75 dagen zijn verstreken zonder dat door of namens eiser beroep is ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. Daarom heeft de staatssecretaris verzocht om te beoordelen of de bewaring kan voortduren (de kennisgeving). Daarbij heeft de staatssecretaris een voortgangsrapportage overlegd. Eiser heeft op die voortgangsrapportage gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten op 29 september 2023 en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt daarom of het voortduren van de maatregel rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [2]
5. Uit de uitspraak van 18 juli 2023 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 11 juli 2023) rechtmatig is.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser betoogt dat de staatssecretaris vrij lang heeft stilgezeten en heeft hiervoor geen goede reden gegeven in de voortgangsrapportage. Met drie vertrekgesprekken en een laissez-passer aanvraag met drie rappels, heeft de staatssecretaris onvoldoende daadwerkelijke uitzettingshandelingen verricht.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris op 8 augustus 2023 en 12 september 2023 vertrekgesprekken heeft gevoerd met eiser. Uit deze gesprekken zijn geen omstandigheden gebleken waardoor de maatregel van bewaring niet langer zou kunnen voortduren. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat een vertrekgesprek is aan te merken als een handeling van directe betekenis voor de overdracht. [3] Veder is, zoals eiser zelf ook stelt, op 6 juli 2023 een laissez-passer aanvraag ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten. Hierop is gerappelleerd op 21 juli 2023, 8 augustus 2023 en 1 september 2023. Dat de staatssecretaris gedurende de periode van de inbewaringstelling van eiser heeft stilgezeten, volgt de rechtbank gezien bovenstaande niet. De staatssecretaris is daarom niet gehouden om zijn handelen te voorzien van een goede reden.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 18 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:10591.
2.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
3.ABRVS 4 mei 2018, ECLI.NL:RVS:2018:1505.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.