ECLI:NL:RBDHA:2024:5120

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
23/2720
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot overbrenging naar Nederland van voormalig ASG-bewaker uit Afghanistan

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2024, in de zaak tussen een eiser uit Afghanistan en de minister van Buitenlandse Zaken, wordt het beroep van de eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland beoordeeld. De eiser had verzocht om overbrenging op basis van zijn werkzaamheden voor de Nederlandse militaire missie in Afghanistan tussen 2007 en 2009. Verweerder, de minister van Buitenlandse Zaken, heeft dit verzoek afgewezen met het argument dat de eiser niet valt onder de groepen waarvoor speciale voorzieningen zijn getroffen in de Kamerbrief van 11 oktober 2021. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing terecht is, omdat de eiser zijn verzoek pas na de gestelde datum heeft ingediend en niet voldoet aan de criteria die in de Kamerbrief zijn vastgesteld. De rechtbank benadrukt dat het beleid van de minister niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en dat de risico's die de eiser loopt niet onderscheidend genoeg zijn ten opzichte van andere Afghanen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de eiser geen recht heeft op overbrenging. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2720

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Afghanistan, eiser

(gemachtigde: mr. C. Mayne),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland.
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 1 maart 2023 (het bestreden besluit) afgewezen. Eiser heeft hiertegen op 11 april 2023 rechtstreeks beroep ingesteld. [1]
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder, tevens is namens verweerder mr. F. Hashi verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 3 december 2022 heeft eiser verweerder verzocht om hem en zijn gezinsleden over te brengen vanuit Afghanistan naar Nederland. Eiser stelt tussen 2007 en 2009 voor de Nederlandse militaire missie in Afghanistan te hebben gewerkt als bewaker van de Afghan Security Guard (hierna: ASG-bewaker) te hebben gewerkt voor de Nederlandse strijdmacht. Dit verzoek is afgewezen, omdat eiser volgens verweerder niet voor overbrenging in aanmerking komt. Eiser is niet opgeroepen tijdens de acute evacuatiefase en behoort ook niet tot een van de twee groepen waarvoor een speciale voorziening is getroffen in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 (hierna: de Kamerbrief). [2] Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het daarvoor van doorslaggevend belang is dat eiser niet rechtstreeks in dienst was bij het ministerie van Defensie, maar bij een ‘subcontractor’.
3. In het verweerschrift heeft verweerder er op gewezen dat het inderdaad niet doorslaggevend kan zijn of eiser wel of niet rechtstreeks in dienst was voor Defensie, maar dat eiser niet behoort tot de afgebakende groep Afghanen waar de speciale voorziening op ziet, omdat hij pas na 11 oktober 2021 een verzoek tot overbrenging naar Nederland heeft gedaan en daarom niet tijdig bij verweerder bekend was. Alleen al vanwege die omstandigheid valt eiser niet onder de afgebakende groepen.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Verweerder heeft eiser ten onrechte tegengeworpen dat hij zijn verzoek om overbrenging pas na 11 oktober 2021 heeft gedaan. Eiser wijst erop dat Defensie al die tijd de beschikking heeft gehad over een missie-archief met gegevens van ASG-bewakers. Dit blijkt uit zowel een verklaring van voormalig ASG-commandant [naam] als verschillende andere publieke documenten. [3] Gelet op dit missie-archief kan ervan worden uitgegaan dat eiser op 11 oktober 2021 bekend had kunnen zijn bij verweerder. Voorts stelt eiser dat in de Kamerbrief geen termijn wordt genoemd voor het indienen van een verzoek om overbrenging. Verder benadrukt eiser dat de Nederlandse staat een zorgplicht heeft tegenover personen die ondersteuning hebben geboden aan de Nederlandse missie in Afghanistan en daardoor gevaar lopen. Verweerder heeft voorgaande omstandigheden onvoldoende meegewogen en handelt daarmee in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Tot slot is van belang dat uit een onlangs aangenomen motie [4] blijkt dat de situatie van ASG-bewakers opnieuw tegen het licht zal worden gehouden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Het beleid en toetsingskader voor overbrenging van personen uit Afghanistan is neergelegd in de Kamerbrief. In die brief wordt een speciale voorziening getroffen voor twee afgebakende groepen die, naast personen die ten tijde van de acute evacuatiefase op grond van de motie Belhaj [5] al waren opgeroepen, voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen.
6. Het gaat hierbij onder meer om personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie. Zij moeten kunnen aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie en/of voor een Nederlandse functionaris EUPOL. Hun identiteit en Afghaanse nationaliteit moet vast te stellen zijn. In de Kamerbrief staat dat de criteria zullen worden toegepast op de nu bij Defensie beschikbare data, waaronder de meldingen van veteranen. Het betreft een afgebakende groep van ongeveer 500 Afghanen (inclusief kerngezinnen) die vóór 11 oktober 2021 een verzoek tot overbrenging hebben ingediend bij het ministerie van Defensie, dan wel bekend zijn door meldingen van bijvoorbeeld veteranen. Deze verzoeken en meldingen zijn door verweerder gebundeld in een database die dient als referentie. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat met de “nu bij Defensie beschikbare data”, zoals genoemd in de Kamerbrief, de mailboxen worden bedoeld waarin de verzoeken om overbrenging zijn binnengekomen en niet of eiser in een mogelijk bij het ministerie van Defensie aanwezig ander databestand is opgenomen (geweest).
7. Over het beleid heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State twee richtinggevende uitspraken gedaan. [6] Geoordeeld is dat het gaat om buitenwettelijk en begunstigend beleid, waarbij het kabinet veel beleidsruimte heeft. Het stond het kabinet daarom vrij om vereisten vast te stellen zodat de groepen waarop de begunstiging van toepassing is duidelijk konden worden afgebakend. [7] Aan personen die buiten dit beleid vallen, wordt niets onthouden waar zij anders wel recht op zouden hebben. Als de minister de overkomst van personen die buiten dit beleid vallen niet faciliteert, schendt hij niet hun fundamentele rechten. Het beleid is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. [8]
8. Verweerder heeft in het bestreden besluit bij de vaststelling dat eiser buiten de reikwijdte van de Kamerbrief valt, doorslaggevende betekenis toegekend aan het feit dat bewakers van ASG niet direct voor het ministerie van Defensie werkzaam waren. In het verweerschrift heeft verweerder onderkend dat aan dit gegeven geen doorslaggevende betekenis toekomt. Dat betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
9. De rechtbank is het met verweerder eens dat eiser niet valt onder een van de twee groepen waarvoor het kabinet in de Kamerbrief een speciale voorziening heeft getroffen. Weliswaar is het voor een afwijzende beslissing niet van doorslaggevend belang dat eiser niet rechtstreeks in dienst was bij Defensie, maar eiser valt niet onder de afgebakende groepen omdat hij enige tijd na 11 oktober 2021, te weten op 3 december 2021, zijn verzoek om overbrenging bij Defensie heeft ingediend. Daarmee valt hij niet onder de speciale voorziening. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen gaat het hier om buitenwettelijk begunstigend beleid waarbij verweerder de beleidsvrijheid heeft om de criteria uit de speciale voorziening op deze wijze kwantitatief af te bakenen. Hieruit kan worden afgeleid dat het niet relevant is of de gegevens van eiser in de periode voor 11 oktober 2021 al bekend hadden kunnen zijn bij verweerder in een ander databestand. Om dezelfde reden kunnen ook de overige gronden die zijn gericht tegen deze wijze van afbakening niet slagen. Eiser kan hier dan ook geen recht op overbrenging aan ontlenen.
10. De omstandigheid dat eiser gevaar loopt kan niet worden betrokken bij de beoordeling. Overigens heeft verweerder gesteld dat hij oog houdt voor zeer schrijnende gevallen [9] , maar dat daarvan in dit geval geen sprake is. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de risico’s die eiser loopt niet onderscheidend genoeg zijn ten aanzien van de risico’s die vele anderen in Afghanistan lopen.
11. Ten aanzien van de toezegging om de situatie van ASG-bewakers nogmaals tegen het licht te houden, overweegt de rechtbank als volgt. In de door eiser aangehaalde nota wordt gesteld dat de geïnventariseerde handelingsopties ten aanzien van ASG-bewakers zijn gebaseerd op de werkafspraken uit 2014, de zogenoemde Tolkenregeling. Deze regeling kent een open einde en uitsluitend de minister van Defensie is bevoegd om verzoeken op basis van deze regeling in behandeling te nemen. Die toezegging van de minister van Defensie kan dan ook geen rol spelen in deze procedure waarbij het gaat om de vraag of eiser valt onder een van de groepen waarvoor het kabinet in de Kamerbrief een speciale voorziening heeft getroffen. De verzoeken op grond van de Kamerbrief, zoals in het onderhavige geval, worden beoordeeld door verweerder en niet de minister van Defensie. Eiser kan hier dan ook geen recht op overbrenging aan ontlenen.
12. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel leidt evenmin tot het oordeel dat verweerder alsnog de komst van eiser naar Nederland had moeten faciliteren. Eiser heeft niet voldoende kunnen onderbouwen dat zijn situatie vergelijkbaar is met die van andere ASG-bewakers die wel door verweerder zijn overgebracht. Daarbij heeft verweerder te kennen gegeven in twee gevallen ten onrechte verzoekers naar Nederland te hebben overgebracht, maar heeft er daarbij terecht op gewezen dat hij gemaakte fouten niet hoeft te herhalen. Verweerder heeft het overbrengingsverzoek van eiser terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het besluit in stand laten.
14. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden. Eiser krijgt eveneens een vergoeding van de proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna Bpb) als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De proceskostenvergoeding bedraagt dan ook
€ 1.750,-.
15. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.J.P. Lindhout, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
20 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Deze mogelijkheid is gegeven in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 14 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2684. Verweerder heeft ingestemd met rechtstreeks beroep.
2.Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 860.
3.Zie in dat verband Kamerstukken II 2022/23, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3652 en de nota ‘
4.Kamerstukken II 2022/23, 27 925, nr. 949.
5.Motie van het lid Belhaj c.s., Kamerstukken II 2020/21, 25 925, nr. 788.
6.Zie de uitspraken van de Afdeling van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:718 en ECLI:NL:RVS:2023:719.
7.Zie de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag van 22 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2164.
9.Zie onder meer Kamerstukken II, 2020/21, 27 925, nr. 808, p.9 en de Kamerbrief voortgang overbrengingen uit Afghanistan van 6 december 2022 van de minister van Buitenlandse Zaken.