ECLI:NL:RBDHA:2024:5026

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
SGR 22/3184
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek dakkapel in het achterdakvlak met betrekking tot vergunningvrij bouwen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek tot handhavend optreden tegen de bouw van een dakkapel aan de noordkant van de woning van de belanghebbenden. Eiseres stelt dat de dakkapel niet vergunningvrij is gebouwd, omdat deze aan de voorkant van de woning is gerealiseerd. Verweerder heeft echter de zuidkant van de woning als voorkant aangemerkt, waardoor de dakkapel volgens hem in het achterdakvlak is gerealiseerd en vergunningvrij gebouwd mocht worden. De rechtbank heeft op 29 maart 2024 uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de dakkapel inderdaad niet gekeerd is naar openbaar toegankelijk gebied en dat verweerder terecht de afwijzing van het handhavingsverzoek heeft gehandhaafd. De rechtbank wijst erop dat de feitelijke situatie bepalend is voor de beoordeling van de ligging van de voorgevel en dat de dakkapel niet in strijd is met de geldende regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3184

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. R.D. Fehrmann).
Als derde-partij nemen aan de zaak deel:
[belanghebbende 1]en
[belanghebbende 2]uit Den Haag, belanghebbenden
(gemachtigde: mr. M.D. Kaak).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek tot handhavend optreden tegen de bouw van een dakkapel aan de [adres 1] .
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 2 december 2021 (het primaire besluit) afgewezen. Met het besluit van 13 april 2022 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van verweerder, belanghebbende [belanghebbende 2] en de gemachtigde van belanghebbenden.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiseres woont aan de [adres 2] in [plaatsnaam] . Belanghebbenden wonen aan de [adres 1] in [plaatsnaam] . Belanghebbenden hebben een dakkapel gebouwd aan de noordkant van hun woning. Belanghebbenden hebben de dakkapel gerealiseerd zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Volgens eiseres is dit echter niet vergunningvrij mogelijk. Eiseres heeft daarom op 14 oktober 2021 verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de dakkapel.
2.1.
Verweerder heeft het handhavingsverzoek afgewezen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de dakkapel vergunningvrij gebouwd mocht worden, aangezien de dakkapel is gerealiseerd aan de achterkant van de woning. Daarnaast is de dakkapel volgens verweerder niet gekeerd naar openbaar toegankelijk gebied.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden die eiseres tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
4.1.
Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 14 oktober 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Juridisch kader
5. Ter plaatse geldt de beheersverordening ‘ [beheersverordening] ’ (de beheersverordening). Ingevolge de beheersverordening rusten op het betrokken perceel de bestemmingen ‘Wonen-1’ en ‘Tuin’. Daarnaast is het perceel gelegen in het rijksbeschermd stadsgezicht ‘ [stadsgezicht] ’.
5.1.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder 4, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de Wabo niet vereist indien deze activiteiten (voor zover relevant) betrekking hebben op een dakkapel in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak.
5.2.
Ingevolge artikel 4a, tweede lid, onder b, onder 2o, van het Bor is een verandering van een achtergevel of achterdakvlak in een rijksbeschermd stadsgezicht vergunningvrij, mits die gevel of dat dakvlak niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank overweegt dat de bouw van de dakkapel slechts vergunningvrij is, indien deze in het achterdakvlak is gerealiseerd én dat dakvlak niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd.
Is de dakkapel gerealiseerd aan de achterkant van de woning?
7. Eiseres voert in eerste instantie aan dat de dakkapel niet in de het achterdakvlak is gerealiseerd. De dakkapel is gerealiseerd aan de noordkant van de woning. Volgens eiseres is de noordkant de voorkant van de woning. Volgens eiseres is de dakkapel daarom gerealiseerd in het voordakvlak, hetgeen betekent dat de dakkapel niet zonder omgevingsvergunning gerealiseerd kan worden. Eiseres voert hiertoe aan dat in voorgaande geschillen is aangevoerd, ook door voorgaande bewoners van het perceel [adres 1] , dat de voordeuren van de woningen met de nummers [adres 3] , [adres 4] en [adres 1] zich aan de noordkant van de woningen bevinden en dat deze voordeuren bereikbaar zijn door middel van een looppad met als bestemming ‘Verkeer-Verblijfsstraat’. Dit looppad is volgens eiseres om die reden dan ook altijd in stand gelaten. Eiseres stelt dat verweerder hier meer gewicht aan had moeten toekennen dan aan de omstandigheid dat de woning met de auto uitsluitend via de zuidkant bereikbaar is.
7.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de noordkant de achterkant van de woning betreft. Volgens verweerder geeft de hoofdontsluiting duidelijkheid. Uitsluitend de zuidkant van de woning is met de auto bereikbaar. Op grond van de feitelijke situatie is de zuidkant daarom volgens verweerder te beschouwen als de voorkant van de woning. Dit betekent dat de dakkapel is gerealiseerd in het achterdakvlak.
7.2.
De rechtbank overweegt dat het begrip ‘achterdakvlak’ niet is gedefinieerd in het Bor. Artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor geeft wel een definitie van het begrip ‘achtererfgebied’, maar het begrip ‘voorkant’ in die definitie wordt ook niet gedefinieerd. Wel is er vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [1] waaruit blijkt dat, indien er discussie ontstaat over de vraag welke gevel de voorgevel is, primair moet worden afgegaan op de ligging van de voorgevelrooilijn zoals die in het bestemmingsplan of de bouwverordening is aangegeven, zoals artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor bepaalt. Als ook dan nog twijfel bestaat, zal de feitelijke situatie doorslaggevend zijn voor de vraag waar zich de voorgevel bevindt.
7.3.
In dit geval is op de verbeelding van de beheersverordening ter plaatse geen voorgevelrooilijn weergegeven. Daarnaast bevat de beheersverordening geen definitie van het begrip ‘voorgevelrooilijn’. Gelet op de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling is de feitelijke situatie daarom bepalend. Hierbij kunnen onder meer de locaties van de voordeur, het huisnummer, de brievenbus en de hoofdontsluiting van belang zijn. [2]
7.4.
De rechtbank stelt vast dat de locaties van de brievenbus en het huisnummer geen duidelijkheid bieden. De brievenbus en het huisnummer bevinden zich namelijk bij de toegang vanaf de [straatnaam] en niet ter plaatse van de woning. Verder is het niet direct duidelijk welke deur de voordeur is. De woning kan uitsluitend bereikt worden door de weg te volgen die vanaf de [straatnaam] tussen de woningen [adres 6] en [adres 7] doorgaat. Deze weg eindigt aan de zuidkant van de woning [adres 1] .
7.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, aan de hand van de hoofdontsluiting, terecht de zuidkant van de woning als voorkant aangemerkt. De rechtbank wordt in dit oordeel gesterkt nu ter zitting duidelijk is geworden dat de deurbel van [adres 1] zich naast de deur aan de zuidkant bevindt. Hetgeen eiseres daartegenover heeft gesteld leidt niet tot een ander oordeel. Dat de situatie vroeger mogelijk anders was, dat de rechtbank in 2006 een looppad in stand heeft gehouden om de noordkant te kunnen blijven bereiken en dat een eerdere bewoner de noordkant aanwees als de voorkant van de woning, zijn immers factoren die geen betrekking hebben op de huidige feitelijke situatie. Het voorgaande betekent dat verweerder van het juiste achterdakvlak is uitgegaan.
7.6.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de dakkapel gekeerd naar openbaar toegankelijk gebied?
8. Eiseres betoogt verder dat niet wordt voldaan aan artikel 4a, tweede lid, onder b, onder 2o, van het Bor. Volgens eiseres stelt verweerder zich namelijk ten onrechte op het standpunt dat de noordkant van de woning niet is gekeerd naar openbaar toegankelijk gebied. De noordkant is immers gekeerd naar het looppad dat leidt langs de woningen [adres 3] , [adres 4] en [adres 1] .
8.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het achterdakvlak niet gekeerd is naar het looppad. Volgens verweerder is het achterdakvlak gekeerd naar de achtertuinen van de aangrenzende woningen.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het achterdakvlak niet gekeerd naar openbaar toegankelijk gebied. Het looppad bevindt zich aan de zijkant van [adres 1] en dit looppad houdt op bij de muur aan de noordkant van de woning. De dakkapel is daarom niet gekeerd naar dit looppad. Verweerder heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat het achterdakvlak is gekeerd naar de achtertuinen van de aangrenzende woningen. Overigens is het looppad uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer. Dit betekent dat het looppad is uitgezonderd van de definitie van ‘openbaar toegankelijk gebied’ uit artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor. De lezing van eiseres dat bepalend is of er vanaf het looppad zicht is op de dakkapel vindt geen steun in de wet- en regelgeving.
8.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. In het licht van het voorgaande heeft verweerder het handhavingsverzoek van eiseres naar het oordeel van de rechtbank terecht afgewezen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:676, r.o. 2.2.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1547, r.o. 7.3.