ECLI:NL:RBDHA:2024:5004

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
NL24.3333
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en de beoordeling van verblijfsrecht in Portugal

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij verweerder stelde dat de openbare orde de maatregel vorderde vanwege het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had tegen het besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding.

De rechtbank heeft de gronden van de bewaring beoordeeld en vastgesteld dat eiser zich eerder aan het toezicht had onttrokken en niet had voldaan aan zijn vertrekverplichting. Eiser voerde aan dat hij mogelijk een verblijfsrecht in Portugal had, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat eiser daadwerkelijk een verblijfsvergunning had verkregen. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden van de zaak en het risico op onttrekking aan het toezicht.

Eiser stelde ook dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder deugdelijk gemotiveerd had dat er geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen beschikbaar waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, en is openbaar gemaakt op 9 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3333

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.J. Pattiata).

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Bewaringsgronden
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
1.1.
Eiser heeft de gronden die ten grondslag zijn gelegd aan de maatregel van bewaring, en de daarop gegeven toelichtingen, niet betwist. Deze gronden, in onderling verband en samenhang bezien, kunnen naar het oordeel van de rechtbank de maatregel van bewaring dragen. Er vloeit namelijk uit voort dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verblijfsrecht in Portugal
2. Eiser heeft naar voren gebracht dat hij mogelijk een verblijfsrecht in Portugal heeft.
2.1.
Als eiser daadwerkelijk een verblijfsrecht in Portugal heeft, dan kan het terugkeerbesluit niet gehandhaafd blijven (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3581). Als het terugkeerbesluit niet kan worden gehandhaafd (doordat het wordt ingetrokken of opgeschort), heeft dit gevolgen voor (de mogelijkheid tot oplegging c.q. de grondslag van) een maatregel van bewaring.
2.2.
Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij bij de Portugese autoriteiten heeft nagevraagd of eiser een verblijfsrecht in Portugal heeft. Uit het antwoord van de Portugese autoriteiten, dat ter zitting door verweerder is overgelegd, komt naar voren dat eiser een aanvraag voor een verblijfsvergunning heeft ingediend in Portugal. Uit dat antwoord blijkt echter niet dat Portugal de aanvraag heeft ingewilligd en een verblijfsvergunning aan eiser heeft verstrekt. Eiser heeft verder zelf geen Portugese verblijfsvergunning of andere stukken waaruit blijkt dat hij een Portugese verblijfsvergunning of verblijfstitel heeft overgelegd. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiser een verblijfsrecht in Portugal heeft. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
3. Eiser voert aan dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen, met name om eiser in de gelegenheid te stellen onderzoek te doen naar zijn verblijfsrecht in Portugal.
3.1.
Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter
middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het
standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan
de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig
onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering
van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank
wijst op de uitspraken van de Afdeling van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309) en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014 (ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi).
3.2.
Gelet op de onder 1.1. genoemde gronden en op de omstandigheden genoemd in de toelichting op die gronden, en meer specifiek op de omstandigheden dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan de hem bij besluit van 26 juli 2022 opgelegde vertrekverplichting, zijn daarop volgende illegaal verblijf nooit heeft gemeld bij de korpschef en zich daarmee aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken en te kennen heeft gegeven niet bereid te zijn tot terugkeer naar Bangladesh, uit welke gronden en omstandigheden tezamen een flink risico op onttrekking aan het toezicht voortvloeit, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich deugdelijk gemotiveerd en terecht op het standpunt heeft gesteld dat er in dit geval geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De toelichting namens eiser ter zitting dat hij zijn verblijfsrecht in Portugal wilde onderzoeken en/of regelen acht de rechtbank, in het licht van voormelde gronden en omstandigheden, onvoldoende om te oordelen dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen. Hierbij heeft de rechtbank ook betrokken dat eiser voorafgaande aan de bewaring ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om dit te onderzoeken/regelen en dat niet is geconcretiseerd wat eiser dan concreet wilde ondernemen en waarom dat niet vanuit bewaring zou kunnen.
3.3.
De beroepsgrond dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen slaagt gezien het voorgaande niet.
Slotsom beroepsgronden
4. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgronden van eiser niet leiden tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Ambtshalve toetsing
5. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van
Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is
ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook
met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het
oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. D.E. Maas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.