ECLI:NL:RBDHA:2024:4979

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
NL23.39010 V en NL24.6929
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen besluit staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake Dublinverordening en procesbelang

In deze zaak heeft opposante, een vreemdeling, verzet aangetekend tegen een eerder besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar beroep op asiel kennelijk ongegrond werd verklaard. Dit besluit was genomen op 12 december 2023, en de rechtbank had op 16 januari 2024 uitspraak gedaan zonder zitting, gebruikmakend van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat er voor Frankrijk kon worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat men ervan uitgaat dat Frankrijk asielzoekers op een humane manier behandelt.

Opposante stelde echter dat er geen eerlijke procedure had plaatsgevonden, omdat zij niet op de hoogte was gesteld van de beslissing om zonder zitting uitspraak te doen. Dit had haar de kans ontnomen om aanvullende stukken in te dienen. Bovendien betoogde zij dat de staatssecretaris haar zaak had moeten heroverwegen op basis van haar gezondheidsproblemen, die een dringende behoefte aan zorg met zich meebrachten. Opposante voerde aan dat de situatie in Frankrijk, zoals beschreven in een rapport van AIDA, niet veilig was voor asielzoekers.

De rechtbank heeft vervolgens ambtshalve onderzocht of opposante nog procesbelang had bij haar verzet, aangezien de staatssecretaris had gemeld dat zij met onbekende bestemming was vertrokken. De rechtbank concludeerde dat opposante geen procesbelang meer had, omdat uit de communicatie van haar gemachtigde bleek dat er geen contact meer was en dat zij niet langer prijs stelde op de bescherming die zij zocht. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.39010 V en NL24.6929
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter op het verzet van

[opposante] , opposante/verzoekster (hierna: opposante)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H.J.M. Nijholt)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, geopposeerde

(gemachtigde: mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen).

Procesverloop

Opposante heeft tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: de staatssecretaris) van 12 december 2023 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 16 januari 2024 [1] heeft de rechtbank dat beroep kennelijk ongegrond verklaard met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld. Ook heeft zij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Beide partijen hebben toestemming verleend om de zaak buiten zitting af te doen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond verklaard. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat voor Frankrijk kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Wat vindt opposante in verzet?
2. Er heeft geen eerlijke procedure in de zin van artikel 6 van het EVRM [2] plaatsgevonden omdat de rechtbank het beroep zonder zitting heeft afgedaan. De rechtbank heeft niet medegedeeld dat zij dit zou gaan doen. Hierdoor heeft opposante niet de mogelijkheid gehad om nadere stukken in te dienen. Daarnaast had de rechtbank het beroep en de beroepsgronden moeten doorsturen naar de staatssecretaris als zienswijze. Het voornemen is namelijk prematuur genomen, omdat er nog geen claimakkoord was van Frankrijk, waardoor het bestreden besluit moet worden gezien als voornemen. Ook heeft de rechtbank geen eigen oordeel gegeven over de Dublinoverdracht naar Frankrijk. Zij heeft er alleen op gewezen dat de hoogste bestuursrechter al meerdere malen geoordeeld heeft over de voorgelegde stukken en zij geen reden heeft gezien om te oordelen dat niet langer uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verder vindt opposante dat niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk. Uit het AIDA rapport van april 2022 blijkt dat maar de helft van alle asielzoekers in Frankrijk opvang krijgt. Ook krijgen asielzoekers de eerste drie maanden geen gratis medische behandeling. Opposante heeft gezondheidsproblemen waarvoor zij op korte termijn gezondheidszorg nodig heeft. Vanwege de medische klachten van opposante had de staatssecretaris haar zaak aan zich moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of opposante nog procesbelang heeft bij haar verzet. De staatssecretaris heeft namelijk op 4 maart 2024 aan de rechtbank laten weten dat opposante met onbekende bestemming is vertrokken. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat er in dat geval in beginsel vanuit gegaan mag worden dat de vreemdeling niet langer prijs stelt op de door hem gezochte bescherming. [3] Dat is alleen anders als een vreemdeling laat weten nog contact te onderhouden met zijn of haar gemachtigde. Op 5 maart 2024 heeft de gemachtigde van opposante laten weten geen contact meer te hebben met opposante en niet te weten waar zij op dit moment verblijft. Hieruit leidt de rechtbank af dat opposante geen prijs meer stelt op de door haar gezochte bescherming in Nederland en daarom geen procesbelang (meer) heeft bij de beoordeling van haar beroep.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.