ECLI:NL:RBDHA:2024:4979
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen besluit staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake Dublinverordening en procesbelang
In deze zaak heeft opposante, een vreemdeling, verzet aangetekend tegen een eerder besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar beroep op asiel kennelijk ongegrond werd verklaard. Dit besluit was genomen op 12 december 2023, en de rechtbank had op 16 januari 2024 uitspraak gedaan zonder zitting, gebruikmakend van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat er voor Frankrijk kon worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat men ervan uitgaat dat Frankrijk asielzoekers op een humane manier behandelt.
Opposante stelde echter dat er geen eerlijke procedure had plaatsgevonden, omdat zij niet op de hoogte was gesteld van de beslissing om zonder zitting uitspraak te doen. Dit had haar de kans ontnomen om aanvullende stukken in te dienen. Bovendien betoogde zij dat de staatssecretaris haar zaak had moeten heroverwegen op basis van haar gezondheidsproblemen, die een dringende behoefte aan zorg met zich meebrachten. Opposante voerde aan dat de situatie in Frankrijk, zoals beschreven in een rapport van AIDA, niet veilig was voor asielzoekers.
De rechtbank heeft vervolgens ambtshalve onderzocht of opposante nog procesbelang had bij haar verzet, aangezien de staatssecretaris had gemeld dat zij met onbekende bestemming was vertrokken. De rechtbank concludeerde dat opposante geen procesbelang meer had, omdat uit de communicatie van haar gemachtigde bleek dat er geen contact meer was en dat zij niet langer prijs stelde op de bescherming die zij zocht. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.