ECLI:NL:RBDHA:2024:4923

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
NL24.13384
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voortduren van de maatregel van bewaring van een vreemdeling op basis van de Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 9 april 2024, wordt het voortduren van de maatregel van bewaring van eiser beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.H.K. van Middelkoop, heeft beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J. Kaikai. De maatregel van bewaring is opgelegd op 31 mei 2023 en is eerder getoetst in verschillende uitspraken. De staatssecretaris heeft op 22 maart 2024 verzocht om te beoordelen of de bewaring kan voortduren, aangezien er meer dan 75 dagen zijn verstreken sinds het beroep van eiser. De rechtbank heeft de zaak op 2 april 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser niet aanwezig was.

De rechtbank concludeert dat de vervolgkennisgeving van de staatssecretaris als een beroep van eiser wordt aangemerkt. De rechtbank toetst of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is, waarbij de beroepsgronden van eiser worden meegenomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en dat het voortduren van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is. Eiser betoogt dat er geen zicht is op uitzetting, maar de rechtbank stelt vast dat de aanvraag voor een laissez-passer nog in behandeling is en dat er geen aanwijzingen zijn dat de Indiase autoriteiten geen laissez-passer zullen verstrekken.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser, ondanks de lange duur van de bewaring. Eiser heeft niet meegewerkt aan het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit, wat zijn situatie niet ten goede komt. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en concludeert dat de maatregel van bewaring in stand blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13384

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het voortduren van de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze maatregel is opgelegd op 31 mei 2023.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring al eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 4 juli 2023. [1] Op het tweede beroep is beslist bij uitspraak van 20 september 2023. [2] Op het beroep tegen de verlenging van de maatregel op 24 november 2023 is beslist bij uitspraak van 16 januari 2024. [3] Het hoger beroep hiertegen is bij uitspraak van 31 januari 2024 ongegrond verklaard. [4]
1.2.
De staatssecretaris heeft de rechtbank op 22 maart 2024 laten weten dat het langer dan 75 dagen geleden is dat eiser beroep heeft ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. Daarom heeft de staatssecretaris verzocht om te beoordelen of de bewaring kan voortduren (de vervolgkennisgeving). Daarbij heeft de staatssecretaris een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft op die voortgangsrapportage gereageerd. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.3.
De rechtbank heeft de zaak op 2 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. De gemachtigde van eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank merkt de vervolgkennisgeving aan als een beroep van eiser tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. Uit artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 volgt dat de vreemdeling geacht wordt beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel zodra de rechtbank de (eerste) kennisgeving heeft ontvangen. Omdat de vervolgkennisgeving (nog) niet in de Nederlandse wet- of regelgeving is opgenomen, past de rechtbank deze regel op overeenkomstige wijze toe op de vervolgkennisgeving.
3. De rechtbank beoordeelt daarom of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
5. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [5]
5.1.
Uit de uitspraak van 16 januari 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 9 januari 2024) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
6. Eiser betoogt dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is. De aanvraag voor een laissez-passer loopt namelijk al vanaf 12 april 2023 en sindsdien zijn bijna twaalf maanden verstreken. Bovendien blijkt uit de uitspraak van de rechtbank van 16 januari 2024 dat in heel 2023 slechts vier laissez-passers zijn verstrekt voor ongedocumenteerde vreemdelingen. Er is geen enkel aanknopingspunt waarom de staatssecretaris mag verwachten dat een laissez-passer voor eiser zal worden verstrekt.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt het zicht op uitzetting niet. De rechtbank acht daarbij van belang dat de aanvraag voor een laissez-passer nog steeds in behandeling is en niet gebleken is dat de Indiase autoriteiten te kennen hebben gegeven geen laissez-passer te zullen verstrekken. Dat er vier laissez-passers in 2023 zijn ontvangen, betekent niet dat zicht op uitzetting is uitgesloten. De staatssecretaris heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat eiser het onderzoek naar de vaststelling van zijn identiteit of nationaliteit frustreert en mede daarom de maatregel voortduurt. Op 16 januari 2024 heeft eiser nog geweigerd om mee te werken aan het transport voor de presentatie in persoon bij de autoriteiten van India. Verder blijkt uit de vertrekgesprekken die vanaf 18 januari 2024 met eiser zijn gevoerd dat hij nog steeds niet wil terugkeren naar India. Gelet op het voorgaande maakt het enkele tijdsverloop sinds de aanvraag voor een laissez-passer niet dat thans geoordeeld moet worden dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt.
Werkt de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser?
7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Na een onderzoek van bijna één jaar bij de Indiase autoriteiten mag volgens eiser meer verwacht worden dan het enkel standaard rappelleren.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank werkt de staatssecretaris nog steeds voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. Uit het voortgangsrapport blijkt dat de staatssecretaris niet alleen rappelleert, maar ook heeft bewerkstelligd dat de consul van India de zaak van eiser op 19 januari 2024 nogmaals onder de aandacht heeft gebracht bij de autoriteiten van India. Verder blijft de staatssecretaris vertrekgesprekken voeren met eiser en stond eiser op 16 januari 2024 weer ingepland voor een presentatie in persoon. Van eiser mag worden verwacht dat hij hieraan meewerkt hetgeen hij niet heeft gedaan.
Moet de belangenafweging in het voordeel van eiser uitvallen?
8. Eiser voert aan dat, ook al werkt hij niet mee, de belangenafweging nu in zijn voordeel moet uitvallen. Hij zit nu namelijk bijna twaalf maanden in bewaring zonder dat er een aanknopingspunt is dat een laissez-passer zal worden afgegeven.
8.1.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat het zicht op uitzetting niet ontbreekt en dat de staatssecretaris nog steeds voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Nu eiser nog steeds weigert zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit en niets gedaan heeft om aan een reisdocument te komen ten behoeve van zijn terugkeer, hetgeen van hem wel verwacht mag worden, maakt de lange duur van de bewaring niet dat de belangenafweging nu in zijn voordeel moet uitvallen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
9. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [6]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring blijft in stand. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem), ECLI:NL:RBDHA:2023:9756.
2.Rb. Den Haag (zp Utrecht) ECLI:NL:RBMNE:2023:5350, zaaknummer NL23.28413 (niet gepubliceerd).
3.Rb. Den Haag (zp Arnhem), ECLI:NL:RBDHA:2024:510.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zaaknummer 202400497/1/V3 (niet gepubliceerd).
5.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
6.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.