ECLI:NL:RBDHA:2024:4923
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de voortduren van de maatregel van bewaring van een vreemdeling op basis van de Vreemdelingenwet 2000
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 9 april 2024, wordt het voortduren van de maatregel van bewaring van eiser beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.H.K. van Middelkoop, heeft beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J. Kaikai. De maatregel van bewaring is opgelegd op 31 mei 2023 en is eerder getoetst in verschillende uitspraken. De staatssecretaris heeft op 22 maart 2024 verzocht om te beoordelen of de bewaring kan voortduren, aangezien er meer dan 75 dagen zijn verstreken sinds het beroep van eiser. De rechtbank heeft de zaak op 2 april 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser niet aanwezig was.
De rechtbank concludeert dat de vervolgkennisgeving van de staatssecretaris als een beroep van eiser wordt aangemerkt. De rechtbank toetst of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is, waarbij de beroepsgronden van eiser worden meegenomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en dat het voortduren van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is. Eiser betoogt dat er geen zicht is op uitzetting, maar de rechtbank stelt vast dat de aanvraag voor een laissez-passer nog in behandeling is en dat er geen aanwijzingen zijn dat de Indiase autoriteiten geen laissez-passer zullen verstrekken.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser, ondanks de lange duur van de bewaring. Eiser heeft niet meegewerkt aan het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit, wat zijn situatie niet ten goede komt. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en concludeert dat de maatregel van bewaring in stand blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.