In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 31 mei 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2023 op zitting behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. De maatregel van bewaring is rechtmatig. Eiser voert aan dat er een gebrek kleeft aan de ophouding, omdat het proces-verbaal onjuiste informatie bevat. De rechtbank stelt vast dat op het formulier M122 onjuiste persoonsgegevens staan en dat daarom geen correcte uitreiking aan eiser heeft plaatsgevonden. Dit gebrek leidt echter niet tot een onrechtmatige bewaring, omdat de belangen die met de maatregel van bewaring zijn gediend zwaarder wegen dan het geconstateerde gebrek.
Eiser betoogt verder dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, gezien zijn jonge leeftijd en stress- en angstklachten. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten dat geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, de inbewaringstelling rechtmatig is en dat de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Wel moet de staatssecretaris de proceskosten van eiser vergoeden, vastgesteld op € 1.674,00.
De uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier. Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.