ECLI:NL:RBDHA:2024:4805

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
NL24.11028
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor derdelanders uit Oekraïne in het bestuursrecht

Op 4 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van een derdelander uit Oekraïne. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 21 februari 2024 een terugkeerbesluit opgelegd aan de verzoeker, omdat deze vanaf 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verbleef. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij op 4 april 2024 uit de gemeentelijke opvang zou worden gezet. De voorzieningenrechter heeft zonder zitting uitspraak gedaan, gezien de onverwijlde spoed die de situatie vereiste.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die op 17 januari en 27 maart 2024 oordeelden over de tijdelijke bescherming van derdelanders. De rechtbank heeft prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de uitleg van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. Gezien de uitspraken van de Afdeling op 2 april 2024, heeft de voorzieningenrechter besloten om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit houdt in dat de verzoeker de tijdelijke bescherming behoudt, niet uit Nederland hoeft te vertrekken, recht op opvang behoudt en mag blijven werken totdat er een uitspraak is gedaan op het beroep.

De voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 875,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing, conform artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.11028

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. B. Snoeij),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

1. Bij besluit van 21 februari 2024 heeft de staatssecretaris een terugkeerbesluit aan verzoeker opgelegd, omdat hij met ingang van 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verblijft.
1.1
Verzoeker heeft tegen dit terugkeerbesluit beroep (NL24.9709) ingesteld.
1.2
Samenhangend met dit beroep heeft verzoeker op 12 maart 2024 om het treffen van een voorlopige voorziening (NL24.11028) verzocht.
1.3
Blijkens een schrijven van zijn gemachtigde zal verzoeker op uiterlijk 4 april 2024 uit de gemeentelijke opvang worden gezet.
1.4
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak, omdat onverwijlde spoed dat vereist. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. In een uitspraak van 17 januari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van deze groep derdelanders van rechtswege eindigt op 4 maart 2024. [2] Bij uitspraken van 27 maart 2024 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank dit oordeel gevolgd. [3]
3. Sinds deze uitspraken van 27 maart 2024 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, bij verwijzingsuitspraak van 28 maart 2024 [4] , prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de uitleg van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming.
4. De Afdeling heeft mede om die reden bij uitspraken van 2 april 2024 [5] , de door derdelanders gevraagde voorlopige voorzieningen toegewezen, met de volgende motivering:

Gelet op de door de zittingsplaats Amsterdam gestelde prejudiciële vragen die specifiek gaan over de duur van de tijdelijke bescherming, de zeer uiteenlopende en verschillend gemotiveerde oordelen van bestuursrechters in de andere zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag hierover, de gevolgen daarvan en de belangen die de vreemdeling en de staatssecretaris naar voren hebben gebracht, acht de voorzieningenrechter van de Afdeling het afwachten van de beantwoording van de prejudiciële vragen aangewezen en treft hij een voorlopige voorziening. In afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen houdt hij het hoger beroep van de vreemdeling aan en bepaalt hij dat de vreemdeling de tijdelijke bescherming behoudt bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten. Dit betekent dat de vreemdeling niet uit Nederland hoeft te vertrekken, dat hij zijn recht op opvang behoudt en dat hij mag blijven werken, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist.”
5. Gelet op de Afdelingsuitspraken van 2 april 2024 en ter voorkoming van rechtsongelijkheid binnen deze groep derdelanders, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Dat betekent dat verzoeker de tijdelijke bescherming behoudt als bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten, dat zij niet uit Nederland hoeft te vertrekken, het recht op opvang behoudt en mag blijven werken, totdat op het door verzoeker ingestelde beroep is beslist.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt de staatssecretaris in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek toe;
- bepaalt dat verzoeker wordt behandeld alsof het recht op tijdelijke bescherming bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten op haar van toepassing is, tot uitspraak is gedaan op het beroep;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2024:1366.