ECLI:NL:RBDHA:2024:4802

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
NL24.14580
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor derdelanders uit Oekraïne met behoud van opvang en recht op werken

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een derdelander uit Oekraïne. De verzoekster had eerder een terugkeerbesluit ontvangen van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat zij per 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verbleef. Tegen dit besluit had zij beroep ingesteld, en eerder was al een voorlopige voorziening toegewezen die de uitzetting schorste. Echter, op 2 april 2024 werd verzoekster uit de gemeentelijke opvang gezet, wat aanleiding gaf tot een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening, waarin zij vroeg om behoud van opvang en verstrekkingen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat, gezien de recente uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, er een risico op rechtsongelijkheid bestond voor derdelanders. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. De voorzieningenrechter bepaalde dat verzoekster de tijdelijke bescherming behoudt zoals bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, en dat zij niet uit Nederland hoeft te vertrekken, haar recht op opvang behoudt en mag blijven werken totdat op het beroep is beslist. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 875,-. Deze uitspraak is gedaan in het openbaar en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14580

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

1. Bij besluit van 7 februari 2024 heeft de staatssecretaris een terugkeerbesluit aan verzoekster opgelegd, omdat zij met ingang van 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verblijft.
1.1
Verzoekster heeft tegen dit terugkeerbesluit beroep (NL24.8534) ingesteld.
1.2
Samenhangend met dit beroep heeft verzoekster al eerder om het treffen van een voorlopige voorziening (NL24.8917) verzocht.
1.3
Bij uitspraak van 19 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter dit eerdere verzoek om een voorlopige voorziening (NL24.8534) toegewezen, enkel in zoverre dat het terugkeerbesluit wordt geschorst en dat de uitzetting van verzoekster achterwege blijft totdat op het beroep is beslist.
1.4
Blijkens schrijven van haar gemachtigde is verzoekster op 2 april 2024 uit de gemeentelijke opvang gezet.
1.5
Op 4 april 2024 is namens verzoekster een tweede verzoek om een voorlopige voorziening (NL24.14580) ingediend, samenhangend met het beroep NL24.8534, strekkende tot behoud van opvang en verstrekkingen.
1.6
De voorzieningenrechter op dit verzoek om een voorlopige voorziening zonder zitting uitspraak, omdat onverwijlde spoed dat vereist. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. In een uitspraak van 17 januari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van deze groep derdelanders van rechtswege eindigt op 4 maart 2024. [2] Bij uitspraken van 27 maart 2024 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank dit oordeel gevolgd. [3]
3. Sinds deze uitspraken van 27 maart 2024 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, bij verwijzingsuitspraak van 28 maart 2024 [4] , prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de uitleg van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming.
4. De Afdeling heeft mede om die reden bij uitspraken van 2 april 2024 [5] , de door derdelanders gevraagde voorlopige voorzieningen toegewezen, met de volgende motivering:

Gelet op de door de zittingsplaats Amsterdam gestelde prejudiciële vragen die specifiek gaan over de duur van de tijdelijke bescherming, de zeer uiteenlopende en verschillend gemotiveerde oordelen van bestuursrechters in de andere zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag hierover, de gevolgen daarvan en de belangen die de vreemdeling en de staatssecretaris naar voren hebben gebracht, acht de voorzieningenrechter van de Afdeling het afwachten van de beantwoording van de prejudiciële vragen aangewezen en treft hij een voorlopige voorziening. In afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen houdt hij het hoger beroep van de vreemdeling aan en bepaalt hij dat de vreemdeling de tijdelijke bescherming behoudt bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten. Dit betekent dat de vreemdeling niet uit Nederland hoeft te vertrekken, dat hij zijn recht op opvang behoudt en dat hij mag blijven werken, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist.”
5. Gelet op de Afdelingsuitspraken van 2 april 2024 en ter voorkoming van rechtsongelijkheid binnen deze groep derdelanders, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen en thans een verder strekkende voorziening dan bij het eerste verzoek te treffen. Dat betekent dat verzoekster de tijdelijke bescherming behoudt als bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten, dat zij niet uit Nederland hoeft te vertrekken, het recht op opvang behoudt en mag blijven werken, totdat op het door verzoekster ingestelde beroep is beslist.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt de staatssecretaris in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek toe;
- bepaalt dat verzoekster wordt behandeld alsof het recht op tijdelijke bescherming bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten op haar van toepassing is, tot uitspraak is gedaan op het beroep;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2024:1366.