In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling (eiseres) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder) over de weigering van toegang tot Nederland en de daaropvolgende vrijheidsontneming. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.M. Seth Paul, had beroep ingesteld tegen de besluiten van 18 december 2023, waarbij haar de toegang tot Nederland werd geweigerd op grond van de Schengengrenscode en een vrijheidsontnemende maatregel werd opgelegd op basis van de Vreemdelingenwet 2000.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen gemotiveerde gronden heeft aangevoerd tegen de toegangsweigering, waardoor het beroep tegen dit besluit ongegrond werd verklaard. Tevens is overwogen dat voor de vrijheidsontneming op grond van de Vreemdelingenwet geen specifieke bewaringsgronden vereist zijn, mits de toegang tot Nederland is geweigerd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het gebruik van een niet-beëdigde tolk in de Vietnamese taal niet leidt tot onrechtmatigheid van de vrijheidsontneming, omdat er geen bewijs is dat eiseres hierdoor benadeeld is.
De rechtbank heeft verder geconcludeerd dat de Dublinverordening niet van toepassing is op eiseres, omdat zij niet kon aantonen dat zij eerder in het Schengengebied geregistreerd was. De rechtbank heeft beide beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 23 januari 2024, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.