ECLI:NL:RBDHA:2024:4758

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
NL24.1031
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering en vrijheidsontneming van een vreemdeling in het kader van de Schengengrenscode en Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling (eiseres) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder) over de weigering van toegang tot Nederland en de daaropvolgende vrijheidsontneming. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.M. Seth Paul, had beroep ingesteld tegen de besluiten van 18 december 2023, waarbij haar de toegang tot Nederland werd geweigerd op grond van de Schengengrenscode en een vrijheidsontnemende maatregel werd opgelegd op basis van de Vreemdelingenwet 2000.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen gemotiveerde gronden heeft aangevoerd tegen de toegangsweigering, waardoor het beroep tegen dit besluit ongegrond werd verklaard. Tevens is overwogen dat voor de vrijheidsontneming op grond van de Vreemdelingenwet geen specifieke bewaringsgronden vereist zijn, mits de toegang tot Nederland is geweigerd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het gebruik van een niet-beëdigde tolk in de Vietnamese taal niet leidt tot onrechtmatigheid van de vrijheidsontneming, omdat er geen bewijs is dat eiseres hierdoor benadeeld is.

De rechtbank heeft verder geconcludeerd dat de Dublinverordening niet van toepassing is op eiseres, omdat zij niet kon aantonen dat zij eerder in het Schengengebied geregistreerd was. De rechtbank heeft beide beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 23 januari 2024, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

UITSPRAAK
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1031
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], eiseres
[V-Nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2023 (bestreden besluit 1) is aan eiseres op grond van artikel
14, gelezen in samenhang met artikel 6 van Verordening (EU) nr. 2016/399
(Schengengrenscode), de toegang geweigerd en bij besluit van diezelfde datum (bestreden
besluit 2) is aan eiseres op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de
Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiseres heeft tegen de vrijheidsontnemende maatregel beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. Op grond van artikel 94, tweede lid, van de Vw wordt, indien aan de vreemdeling een besluit tot weigering van toegang tot Nederland is uitgereikt, het beroep geacht mede een beroep tegen dit besluit te omvatten.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2024 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Over bestreden besluit 1 (toegangsweigering)

1. Verweerder heeft eiseres de toegang geweigerd omdat eiseres:
  • niet in het bezit is van een geldig reisdocument;
  • niet in het bezit is van een geldig visum of een geldige verblijfsvergunning;
  • het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden niet heeft kunnen staven;
  • niet over voldoende middelen van bestaan kan beschikken voor zowel de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van herkomst of voor de doorreis naar een derde land, waar de toegang is gewaarborgd, dan wel niet in staat is deze middelen rechtmatig te verwerven.
2. Eiseres heeft geen gemotiveerde gronden aangevoerd tegen het besluit tot toegangsweigering. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 daarom ongegrond.

Over bestreden besluit 2 (vrijheidsontnemende maatregel)

3. Op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
4. Voor de toepassing van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 is uitsluitend vereist dat de toegang tot Nederland is geweigerd. Anders dan namens eiseres ter zitting is betoogd zijn voor de vrijheidsontneming op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw dan ook geen bewaringsgronden vereist [1] .
5.1
Niet is in geschil dat bij de voorbereiding van en het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel gebruik is gemaakt van een tolk in de Vietnamese taal. De omstandigheid dat niet blijkt dat eiseres is gehoord met behulp van een beëdigde tolk en dat verweerder evenmin redenen heeft gegeven waarom geen beëdigde tolk kon worden gebruikt maakt de oplegging van de maatregel niet onrechtmatig. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 juli 2012, onder 2.3.5, volgt dat gebreken in dat soort handelingen niet direct leiden tot onrechtmatigheid van de bewaring maar tot een belangenafweging [2] .
5.2
Gelet op het grensbewakingsbelang en nu niet is gebleken of en zo ja, in hoeverre eiseres door het gebruik van de betreffende tolk is benadeeld, bestaat geen grond voor het oordeel dat de met de vrijheidsontneming gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek.
6. De enkele verklaringen van eiseres dat zij met een door Hongarije afgegeven
Schengenvisum via Boedapest is ingereisd en via Frankrijk heeft getracht naar het Verenigd Koninkrijk te reizen is onvoldoende voor het oordeel dat op haar de Dublinverordening van toepassing is. Uit onderzoek in de verweerder ter beschikking staande systemen blijkt niet dat zij een visum heeft gehad en/of dat zij eerder elders in het Schengengebied is geregistreerd. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de vrijheidsontneming op een verkeerde grondslag is opgelegd.
7.1
Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat niet blijkt dat voorafgaand aan het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel aan haar de toegang is geweigerd.
7.2
In het dossier zit een formulier M17 “Weigering van toegang aan de grens” waarin staat dat eiseres in kennis is gesteld van het feit dat haar de toegang wordt geweigerd krachtens artikel 14 juncto artikel 6 van de Schengengrenscode. Dit document is digitaal ondertekend op 18 december 2023 om 14.33 uur.
7.3
Het eveneens digitaal ondertekende formulier M19 waarmee de vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd is ondertekend op 18 december 2023 om 16.09 uur. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat aan eiseres voorafgaand aan het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel de toegang is geweigerd. Dat in het besluit tot oplegging van de maatregel niet is aangekruist dat de toegangsweigering voorafgaand is uitgereikt leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank betrekt hierbij dat in het proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2023 met nummer 3047102 het volgende is vermeld:
“Op maandag, 18 december 2023 te 11:30 uur is door [naam] , op grond van artikel 14 lid 2 van de SGC, aan betrokkene een ondertekend formulier conform Bijlage V van de SGC uitgereikt, waarin met redenen omkleed de precieze weigeringsgrond werd genoemd.”
8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. De reden hiervoor is dat verweerder in de te beoordelen periode op 21 december 2023 een aanvraag tot het verlenen van een laissez passer naar de Nederlandse vertegenwoordiging in Hanoi heeft gestuurd ter doorgeleiding aan de Vietnamese autoriteiten. Laatstelijk op 4 januari 2024 heeft verweerder op deze aanvraag gerappelleerd. Verder zijn op 19 december 2023 en op 27 december 2023 vertrekgesprekken met eiseres gevoerd. Dat is voldoende voortvarend. Het is de rechtbank niet gebleken van bijzondere omstandigheden die op dit moment maken dat van verweerder gevergd kan worden ook andere handelingen te verrichten.
9. De rechtbank volgt eiseres evenmin in het betoog dat verweerder geen juiste afweging heeft gemaakt over de vraag of de maatregel mogelijk onevenredig belastend voor haar zou zijn dan wel specifieke aandacht moeten besteden aan de jonge meerderjarigheid en de kwetsbare positie waarin zij zich zou bevinden. Hierbij is van belang dat eiseres zelf, voorafgaand aan het opleggen van de maatregel, heeft verklaard dat er geen redenen zijn waarom zij niet in detentie zou kunnen verblijven. Verder is ook nu nog niet gebleken dat sprake is van een regime of van omstandigheden die de vrijheidsontneming evident onevenredig bezwarend maken voor eiseres. Dat in het proces-verbaal van bevindingen is vermeld dat eiseres zou worden geplaatst in het Detentiecentrum Rotterdam is geen gebrek waaruit moet volgen dat de oplegging van de maatregel onrechtmatig is. In het besluit tot oplegging van de maatregel zelf staat immers juist vermeld dat eiseres zou worden geplaatst in het Detentiecentrum Zeist.
Over beide beroepen
Het beroep tegen bestreden besluit 1 en tegen bestreden besluit 2 is ongegrond. Daarom
wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.J. Bernt, rechter, in aanwezigheid van M.R. van Kerkwijk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 januari 2024
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier.
Tekst