ECLI:NL:RBDHA:2024:4753

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
NL24.10826
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel door vertrek met onbekende bestemming

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 4 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 12 maart 2024 niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank oordeelt op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting.

De rechtbank stelt vast dat eiser, een Tunesische vreemdeling, op of omstreeks 3 januari 2024 met onbekende bestemming is vertrokken en dat zijn gemachtigde sinds december 2023 geen contact meer met hem heeft gehad. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiser geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Hierdoor heeft hij geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.

De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk wordt beoordeeld. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.10826

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Tunesische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. J. Oosterhof),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 12 maart 2024 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.10827. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

Heeft eiser procesbelang?
2. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] volgt dat als de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder aan de staatssecretaris te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. In dat geval heeft de vreemdeling geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming.
3. In de beschikking van 12 maart 2024 heeft de staatssecretaris opgenomen dat eiser op of omstreeks 3 januari 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft in de beroepsgronden van 20 maart 2024 aangegeven sinds december 2023 geen contact meer met eiser te hebben. In de periode tussen de beroepsgronden van 20 maart 2024 en de datum van deze uitspraak, heeft de gemachtigde de rechtbank niet geïnformeerd over eventueel hernieuwd contact met eiser of over nieuwe wetenschap van de verblijfplaats van eiser. De rechtbank leidt hieruit af dat eiser geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland, zodat hij geen belang meer heeft bij een beoordeling van zijn beroep. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser geen concreet procesbelang heeft in deze zaak.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.