ECLI:NL:RBDHA:2024:4737

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
21/6851
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verdragsgerechtigdheid op basis van de Zorgverzekeringswet na verhuizing naar het buitenland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) beoordeeld. Eiser, die pensioen ontvangt op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW), heeft bezwaar gemaakt tegen de vaststelling dat hij verdragsgerechtigd is op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) vanaf 12 februari 2021. Dit besluit volgde op een eerdere vaststelling van 11 december 2020, die door het CAK werd herroepen na een bezwaar van eiser. Eiser stelt dat hij niet geëmigreerd is naar Portugal, maar daar tijdelijk verblijft als backpacker, terwijl hij zijn leven in Nederland voortzet. De rechtbank oordeelt dat de relevante wetgeving niet vereist dat er sprake is van een permanent verblijf, maar dat de woonplaats van de betrokkene bepalend is. De rechtbank concludeert dat eiser sinds eind 2019 geen woonplaats meer in Nederland heeft en dat zijn verblijf in Portugal niet als tijdelijk kan worden aangemerkt. De rechtbank wijst het beroep van eiser af, waardoor hij geen recht heeft op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de woonplaats te bepalen aan de hand van de feiten en omstandigheden, waarbij de intentie van de betrokkene en de gezinssituatie van belang zijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6851

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , per adres [plaats] , eiser

en

het Centraal Administratie Kantoor, verweerder

(gemachtigde: mr J.M. Nijman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit dat eiser verdragsgerechtigd is op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw).
1.1.
In het primaire besluit van 27 januari 2021 heeft verweerder vastgesteld dat eiser verdragsgerechtigd is vanaf 11 december 2020.
1.2.
Met het bestreden besluit van 20 augustus 2021 op het bezwaar van eiser heeft verweerder het primaire besluit herroepen en de ingangsdatum van de verdragsgerechtigd-heid gewijzigd naar 12 februari 2021.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser ontvangt pensioen op basis van de Algemene ouderdomswet (AOW). Op 11 december 2020 ontvangt verweerder van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) een aanmeldbericht vanwege de verhuizing van eiser naar Portugal. Daarop volgt het primaire besluit van verweerder.
2.1.
In bezwaar heeft verweerder nader onderzoek gedaan. Hieruit blijkt dat OHRA, de zorgverzekeraar van eiser, hem van februari 2020 tot februari 2021 heeft aangemerkt als backpacker. Zodoende kon eiser een jaar lang met behoud van zijn zorgverzekering naar het buitenland. Na ommekomst van dat jaar heeft de OHRA de SVB verzocht om een Wet langdurige zorg (Wlz)-verklaring met betrekking tot eiser. Eiser heeft niet meegewerkt aan het in dat verband noodzakelijke onderzoek van de SVB. Als gevolg daarvan het de SVB deze verklaring niet afgegeven. Op basis van deze gegevens in samenhang met het feit dat eiser in de Basisregistratie Personen (BRP) eiser vermeld staat als woonachtig in Portugal en de melding van eiser aan de SVB dat hij in Portugal verblijft, is verweerder in het bestreden besluit bij zijn standpunt gebleven dat eiser verdragsgerechtigd is.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het besluit dat eiser verdragsgerechtigd is op grond van de Zvw. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser bestrijdt dat hij is geëmigreerd naar Portugal. Hij is uit zijn huurwoning gezet en leeft sindsdien noodgedwongen als backpacker. Omdat het klimaat in het zuiden gunstiger is dan in Nederland, heeft hij besloten daar te overwinteren, maar hij woont daar niet. Hij verblijft deels in Nederland en deels in Spanje, Frankrijk of Portugal. Eiser is van mening dat het zwaartepunt van zijn leven in Nederland ligt, omdat hij kinderen heeft in Nederland, hier rechtelijke procedures voert en verzekeringen heeft lopen. Verder vindt eiser dat hij recht heeft op de Wlz-verklaring en op een zorgverzekering bij OHRA.
Wat oordeelt de rechtbank?
5. De rechtbank stelt voorop dat de grond over de Wlz-verklaring in deze procedure niet kan worden beoordeeld, aangezien dit niet de bevoegdheid van verweerder raakt.
6. Eiser betwist niet dat hij (deels) in het buitenland verblijft. Partijen zijn verdeeld over de gevolgen die dit verblijf heeft in het kader van de zorgverzekering. De rechtbank zal dit bepalen aan de hand van de Europese Verordening (EG) 883/2004 (de Verordening), de Zvw en de Regeling zorgverzekering.
6.1.
Ingevolge artikel 1, aanhef en sub j en sub k, van de Verordening wordt onder woonplaats verstaan de plaats waar een persoon pleegt te wonen en onder verblijfplaats de tijdelijke verblijfplaats. Beide begrippen hebben een autonome, communautaire betekenis. [1]
6.2.
Ingevolge artikel 24 van de Verordening heeft een rechthebbende op een wettelijk pensioen of uitkering die in een andere lidstaat van de Europese Unie is gaan wonen, recht op medische zorg in het woonland, ten laste van het pensioenland, voor zover die gepensioneerde in zijn woonland geen persoonlijk recht heeft op zorg.
6.3.
Ingevolge artikel 69 tweede lid van de Zvw, zijn de in het buitenland wonende personen die recht hebben op zorg in hun woonland ten laste van Nederland een buitenlandbijdrage verschuldigd.
7. De rechtbank overweegt dat de relevante wetgeving niet de voorwaarde kent van een permanent verblijf met als doel er te blijven (
emigreren) maar slechts spreekt over wonen (
verblijven). Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) wordt met het begrip “woonplaats” binnen de toepassing van de Verordening gedoeld op de lidstaat waar de betrokkene zijn normale woonplaats heeft en waar zich ook het gewone centrum van zijn belangen bevindt. [2] In het bijzonder moet worden gelet op de gezinssituatie van de betrokkene, de redenen waarom hij naar een ander land is gegaan, de duur en bestendigheid van zijn verblijf aldaar, of hij een vaste werkkring heeft en de intentie van de betrokkene zoals die uit alle omstandigheden blijkt. Het begrip woonplaats in een lidstaat sluit dus niet uit dat de betrokkene een tijdelijke verblijfplaats in een andere lidstaat heeft. Een persoon kan voor de toepassing van de Verordening echter niet tegelijkertijd twee normale woonplaatsen hebben op het grondgebied van twee verschillende lidstaten.
7.1.
Het is aan de nationale rechter om, gelet op alle relevante elementen in het dossier, te beoordelen waar zich de normale woonplaats van de betrokkene bevindt. Hierbij zijn de concrete feiten en omstandigheden bepalend voor de vraag of de betrokkene in de van belang zijnde periode het gewone centrum van zijn belangen in een andere lidstaat dan Nederland had. [3] Volgens vaste rechtspraak van het HvJEU kan de duur van het verblijf in de lidstaat niet worden beschouwd als een zelfstandig onderdeel van de definitie van het begrip woonplaats in de zin van de Verordening. [4]
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis van de feiten en omstandigheden eiser terecht als verdragsgerechtigd heeft aangemerkt. Eiser heeft sinds eind 2019 geen woonplaats meer in Nederland, maar alleen een briefadres. Eiser is, toen het hem niet lukte vervangende woonruimte te vinden, naar eigen zeggen uitgeweken naar campings in onder andere Portugal. Niet gebleken is van voldoende relevante feiten en omstandigheden op grond waarvan Nederland desondanks als eisers woonland kan worden aangemerkt. De kinderen van eiser wonen in Canada, Duitsland en Nederland. Uit het schrijven van eiser van 9 oktober 2023 aan de rechtbank leidt de rechtbank af dat eiser ook in 2023 het grootste deel van het jaar buiten Nederland heeft verbleven. Het voeren van een procedure in een bepaald land maakt niet dat het centrum van iemands leven daar is gelegen. Ook het hebben van een verzekering, nog daargelaten dat eiser daar geen bewijs van heeft overgelegd, is daarvoor onvoldoende.
7.3.
Eiser geeft geen andere verklaring of nadere toelichting omtrent zijn verblijf, op het wisselende karakter ervan na. Verweerder heeft, gelet op alle feiten en omstandigheden, dan ook mogen uitgaan van de melding van eiser zelf bij de SVB, dat hij naar Portugal was vertrokken en de daarmee overeenstemmende vermelding in de BRP. In dat verband is relevant dat ook de SVB na onderzoek heeft geconcludeerd dat eiser niet verzekeringsplichtig is in Nederland. Dat eiser, zoals hij schrijft op 2 november 2023, er niet in slaagt het aanmeldformulier van verweerder in te vullen (S1/formulier 121), omdat hij vindt dat hij niet geëmigreerd is, komt voor zijn eigen rekening en risico.
7.4.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P.A. Stok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie uitspraak van de CRvB van 14 december 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2466.
2.Vergelijk de arresten Di Paolo van 17 februari 1977, C-76/76, Swaddling van 25 februari 1999, C-90/97, Wencel van 16 mei 2013, C-589/10 en I tegen Health Service Executive van 5 juni 2014, C-255/13.
3.Zie uitspraak van de CRvB van 18 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2437, r.o. 4.5.
4.Vergelijk de arresten Swaddling, punt 30 en I tegen Health Service Executive, punt 49.