ECLI:NL:RBDHA:2024:4689
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om overbrenging vanuit Afghanistan en afwijzing van de aanvraag
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om overbrenging uit Afghanistan. Eiser, die tussen 2002 en 2005 als bewaker voor een ngo heeft gewerkt, verzocht op 24 augustus 2021 om hem en zijn gezin over te brengen naar Nederland. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet was opgeroepen voor evacuatie en niet voldeed aan de criteria die in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 zijn vastgesteld. Verweerder concludeerde dat eiser niet onder de groepen valt die voor overbrenging in aanmerking komen, omdat hij niet ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden heeft verricht na 1 januari 2018.
Eiser betoogt dat verweerder niet goed heeft onderzocht waarom hij niet onder de genoemde groepen valt en dat het onderscheid tussen mensen die wel en niet zijn opgeroepen willekeurig is. Hij verwijst naar het rapport van de Commissie Ruys en stelt dat de uitleg van de Kamerbrief een eenzijdige wijziging van de reikwijdte van de motie Belhaj is. De rechtbank oordeelt dat de motie Belhaj gekoppeld was aan de acute evacuatiefase en dat eiser, omdat hij niet was opgeroepen, geen rechten kan ontlenen aan deze motie. De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat eiser niet binnen de reikwijdte van de in de Kamerbrief omschreven groepen valt.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat verweerder zich niet hoeft in te spannen om eiser en zijn gezin over te brengen naar Nederland. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier, en is openbaar uitgesproken op 3 april 2024.