ECLI:NL:RBDHA:2024:4689

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
23/390
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om overbrenging vanuit Afghanistan en afwijzing van de aanvraag

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om overbrenging uit Afghanistan. Eiser, die tussen 2002 en 2005 als bewaker voor een ngo heeft gewerkt, verzocht op 24 augustus 2021 om hem en zijn gezin over te brengen naar Nederland. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet was opgeroepen voor evacuatie en niet voldeed aan de criteria die in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 zijn vastgesteld. Verweerder concludeerde dat eiser niet onder de groepen valt die voor overbrenging in aanmerking komen, omdat hij niet ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden heeft verricht na 1 januari 2018.

Eiser betoogt dat verweerder niet goed heeft onderzocht waarom hij niet onder de genoemde groepen valt en dat het onderscheid tussen mensen die wel en niet zijn opgeroepen willekeurig is. Hij verwijst naar het rapport van de Commissie Ruys en stelt dat de uitleg van de Kamerbrief een eenzijdige wijziging van de reikwijdte van de motie Belhaj is. De rechtbank oordeelt dat de motie Belhaj gekoppeld was aan de acute evacuatiefase en dat eiser, omdat hij niet was opgeroepen, geen rechten kan ontlenen aan deze motie. De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat eiser niet binnen de reikwijdte van de in de Kamerbrief omschreven groepen valt.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat verweerder zich niet hoeft in te spannen om eiser en zijn gezin over te brengen naar Nederland. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier, en is openbaar uitgesproken op 3 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/390

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , mede namens [naam] en hun kinderen, uit Afghanistan, eiser

(gemachtigde: mr. R. Achttienribbe),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om overbrenging uit Afghanistan.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 15 november 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 december 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en M.D. Barendrecht (werkzaam bij verweerder).

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft verweerder op 24 augustus 2021 verzocht hem en zijn gezin zo snel mogelijk over te brengen naar Nederland vanuit Afghanistan. Hij stelt dat hij tussen 2002 en 2005 heeft gewerkt als bewaker voor de ngo [stichting] . Verweerder heeft het verzoek afgewezen, omdat eiser niet is opgeroepen om naar het vliegveld te komen voor evacuatie en hij ook niet valt onder de groepen die in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 (Kamerbrief) [1] zijn genoemd. Volgens verweerder is niet gebleken dat eiser heeft gewerkt voor een Nederlandse ngo die onder de speciale voorziening valt. De ngo waarvoor hij heeft gewerkt heeft hem bovendien niet voorgedragen. Verder heeft hij niet vanaf 1 januari 2018 ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden verricht. Volgens verweerder heeft eiser ook niet in de afgelopen twintig jaar minstens een jaar structureel substantiële werkzaamheden verricht voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie. Eiser vindt dat hij wel onder de genoemde groepen valt.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt dat verweerder niet goed heeft onderzocht en gemotiveerd waarom hij en zijn gezin niet onder de groepen in de motie Belhaj [2] en de Kamerbrief vallen. Verder strookt het onderscheid naar mensen die zijn opgeroepen om naar het vliegveld in Kabul te komen voor evacuatie op 26 augustus 2021 en mensen die geen oproep hebben ontvangen niet met de realiteit. Er zijn namelijk ook mensen geëvacueerd naar Nederland die geen oproep hadden gekregen. Het onderscheid is bovendien willekeurig. In dit verband verwijst eiser naar het rapport van de Commissie Ruys van 6 oktober 2023 en artikel 3:103 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De uitleg die verweerder geeft aan de Kamerbrief is een eenzijdige wijziging van de reikwijdte van die motie en daarom niet rechtsgeldig. De Kamerbrief is juist een aanvulling op de groep personen die volgens de motie Belhaj voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen. [3] Het kabinet heeft beloofd de motie Belhaj naar letter en geest uit te voeren. Als de motie Belhaj zo wordt bezien, dan valt eiser eronder. De motie Belhaj maakt geen onderscheid naar financiering van Nederlandse ontwikkelingsprojecten.
Eiser heeft voor Nederland hoog profiel werkzaamheden verricht in een internationale missie via [stichting] . Weliswaar was dit niet direct voor een militaire of politiemissie, maar wel daarmee vergelijkbaar omdat het was gericht op het beschermen van (internationale) veiligheid en opbouw. Eisers werk voor [stichting] had een belangrijke ondersteunende rol bij de Nederlandse missie in Afghanistan. Hij was betrokken bij noodhulp, wederopbouw en het verdedigen van mensenrechten. De werkzaamheden hebben raakvlakken met de werkzaamheden en organisaties genoemd in de Kamerbrief waarvoor overbrenging wel wordt gefaciliteerd. Hij is door de strikte categorisering in de Kamerbrief en de (te) strikte toepassing daarvan door verweerder tussen wal en schip beland.
Verweerder heeft dus het vertrouwens- en het gelijkheidsbeginsel geschonden. Eiser doet ook een beroep op het evenredigheidsbeginsel en de menselijke maat.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Het beleid en toetsingskader voor overbrenging van personen uit Afghanistan is neergelegd in de Kamerbrief. In die brief wordt een speciale voorziening getroffen voor twee afgebakende groepen die, naast personen die ten tijde van de acute evacuatiefase op grond van de motie Belhaj al waren opgeroepen, voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen.
4.1
Het gaat hierbij onder meer om medewerkers (en hun kerngezinnen) van een ten laste van de BZ/BHOS-begroting gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling. Medewerkers kunnen worden aangedragen door in Nederland gevestigde ngo’s als zij sinds 1 januari 2018 ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor het desbetreffende ontwikkelingsproject in een publieke, zichtbare functie. De ngo’s zullen worden uitgenodigd om medewerkers die aan deze criteria voldoen voor te dragen.
4.2
Ook personen (en hun kerngezinnen) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie komen in aanmerking. Zij moeten kunnen aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie en/of voor een Nederlandse functionaris EUPOL.
4.3
Over dit beleid heeft de Afdeling twee richtinggevende uitspraken gedaan. [4] Geoordeeld is dat het gaat om buitenwettelijk en begunstigend beleid, waarbij het kabinet veel beleidsruimte heeft. Het stond het kabinet daarom vrij om vereisten vast te stellen zodat de groepen waarop de begunstiging van toepassing is duidelijk konden worden afgebakend. [5] Aan personen die buiten dit beleid vallen, wordt niets onthouden waar zij anders wel recht op zouden hebben. Als de minister de overkomst van personen die buiten dit beleid vallen niet faciliteert, schendt hij niet hun fundamentele rechten. Het beleid is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. [6]
5. De rechtbank zal wat in beroep is aangevoerd beoordelen aan de hand van het hiervoor onder 4. weergegeven kader. Daarbij wijst de rechtbank er op dat uit het gestelde onder 4.3. volgt dat de mate van gevaar die een aanvrager stelt te lopen niet kan worden meegewogen.
5.1
Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen, [7] was de motie Belhaj gekoppeld aan de acute evacuatiefase en is de motie niet meer onverkort in werking sinds de beëindiging van de evacuatiefase op 26 augustus 2021. Daarop is alleen een uitzondering gemaakt voor de personen die reeds waren opgeroepen voor evacuatie in het kader van die motie. In de Kamerbrief staat dat het daarbij alleen gaat om diegenen die tijdens de acute evacuatiefase niet konden worden geëvacueerd, terwijl ze daarvoor wel waren opgeroepen. De Afdeling gaat daar in haar uitspraak van 22 februari 2023 [8] ook van uit. Eiser is tijdens de evacuatiefase niet opgeroepen, hij kan daarom ook geen rechten ontlenen aan de motie Belhaj. De verwijzing van eiser naar het rapport van de Commissie Ruys van 6 oktober 2023 leidt niet tot een ander oordeel. Dit rapport ziet immers op de evacuatiefase. Het beroep op artikel 3:103 van het Vreemdelingenbesluit slaagt ook niet, omdat dit niet van toepassing is. Het verzoek om overbrenging is namelijk niet gebaseerd op het vreemdelingenrecht.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat eiser niet binnen de reikwijdte van de in de Kamerbrief omschreven groepen valt. Het is een beleidskeuze van het kabinet geweest om voor de twee in de Kamerbrief genoemde groepen een speciale voorziening te treffen. Deze beleidskeuze kan in rechte slechts terughoudend worden getoetst. Verweerder heeft daarbij een keuze gemaakt voor medewerkers van ngo’s waaraan het financieringscriterium is gekoppeld en die na 1 januari 2018 werkzaamheden hebben verricht. Zoals deze rechtbank eerder heeft overwogen is hierbij niet de mate van gevaar, maar de mate waarin er sprake is van een evidente zorgplicht van verweerder redengevend geweest. [9] Bij door verweerder gefinancierde ngo’s is er sprake van een verdergaande zorgplicht dan in het geval een ngo door anderen wordt gefinancierd. Hiermee is een navolgbare reden gegeven voor het gemaakte onderscheid. Eiser behoort al niet tot de hier bedoelde groep nu hij van 2002-2005 werkzaam was voor een ngo en dus niet na 1 januari 2018. Bovendien was hij niet werkzaam voor een ngo die ten laste kwam van de BZ-BHOS-begroting. De stelling dat eiser was betrokken bij noodhulp, wederopbouw en het verdedigen van mensenrechten, maakt niet dat hij alsnog onder de groepen valt. Dat geldt ook voor de stelling dat de werkzaamheden raakvlakken hebben met de werkzaamheden en organisaties genoemd in de Kamerbrief waarvoor overbrenging wel wordt gefaciliteerd. Bij de beoordeling van een aanvraag om overbrenging is geen ruimte voor een verdergaande toetsing aan de door de aanvrager aangevoerde bijzondere individuele omstandigheden. Er is daarom geen strijd met het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Ook is geen sprake van willekeur of onzorgvuldigheid. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt ook niet. De door het kabinet in de brief van 18 augustus 2021 gedane toezegging om de motie Belhaj naar letter en geest te zullen uitvoeren, bevat geen toezegging die specifiek tot eiser is gericht.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder zich niet hoeft in te spannen om eiser en zijn gezin over te brengen naar Nederland.
7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 860.
2.Motie van het lid Belhaj c.s., Kamerstukken II 2020/21, 25 925, nr. 788.
3.Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2684.
4.Uitspraken van de Afdeling van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:718 en ECLI:NL:RVS:2023:719.
5.Zie de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag van 22 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2164.
6.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.2. en ECLI:NL:RVS:2023:719 r.o. 5.1.
7.Voetnoot 5.
9.Voetnoot 5.