In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor maatschappelijke opvang beoordeeld. Eiser had zijn aanvraag ingediend na een echtscheiding, waarbij hij de echtelijke woning moest verlaten. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had de aanvraag afgewezen, omdat eiser nog niet feitelijk dakloos was en in staat werd geacht om zelf in zijn woonbehoefte te voorzien. De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor maatschappelijke opvang, aangezien hij zijn thuissituatie niet heeft verlaten en niet is aangetoond dat hij niet in staat is om zich in de samenleving te handhaven. Eiser beschikt over een bijstandsuitkering en is ingeschreven als woningzoekende, wat aantoont dat hij actief probeert een oplossing voor zijn situatie te vinden.
De rechtbank overweegt verder dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank concludeert dat er geen positieve verplichting voor het college bestaat om eiser opvang te bieden, omdat hij niet aan de voorwaarden voldoet en er beperkte middelen beschikbaar zijn voor maatschappelijke opvang. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door het college terecht is geweest. Eiser krijgt geen griffierecht terug en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend.