ECLI:NL:RBDHA:2024:4674

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
SGR 23/3081
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op basis van niet-zelfredzaamheid en thuissituatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor maatschappelijke opvang beoordeeld. Eiser had zijn aanvraag ingediend na een echtscheiding, waarbij hij de echtelijke woning moest verlaten. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had de aanvraag afgewezen, omdat eiser nog niet feitelijk dakloos was en in staat werd geacht om zelf in zijn woonbehoefte te voorzien. De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor maatschappelijke opvang, aangezien hij zijn thuissituatie niet heeft verlaten en niet is aangetoond dat hij niet in staat is om zich in de samenleving te handhaven. Eiser beschikt over een bijstandsuitkering en is ingeschreven als woningzoekende, wat aantoont dat hij actief probeert een oplossing voor zijn situatie te vinden.

De rechtbank overweegt verder dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank concludeert dat er geen positieve verplichting voor het college bestaat om eiser opvang te bieden, omdat hij niet aan de voorwaarden voldoet en er beperkte middelen beschikbaar zijn voor maatschappelijke opvang. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door het college terecht is geweest. Eiser krijgt geen griffierecht terug en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3081

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. O. Sahin),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om toegelaten te worden tot de maatschappelijke opvang.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 10 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 maart 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
4.1.
Op 10 maart 2022 heeft eiser zich bij het college gemeld voor maatschappelijke opvang omdat hij als gevolg van zijn echtscheiding de echtelijke woning zal moeten verlaten. Eiser is toen geadviseerd terug te komen wanneer hij dakloos is geworden. Vervolgens heeft op 1 juli 2022 een gesprek tussen eiser en de casemanager van het college plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek heeft eiser aangegeven dat hij de woning per 1 juli 2022 moet verlaten. Eiser is geadviseerd zich te melden bij het Daklozenloket. Op 10 oktober 2022 heeft eiser zich bij het Daklozenloket gemeld. Naar aanleiding van deze melding heeft het college het primaire besluit genomen. Het college wijst de aanvraag van eiser af, omdat eiser nog niet feitelijk of residentieel dakloos is en omdat hij met gebruikmaking van een algemene voorziening kan voorzien in de behoefte aan opvang.
4.2.
Met het bestreden besluit is het college bij het primaire besluit gebleven. Volgens het college voldoet eiser niet aan de voorwaarden voor maatschappelijke opvang. Eiser beschikt over een woonpas en verklaart op woningen te reageren. Hij heeft zich bij het college gemeld met het doel om door de gemeente aan woonruimte te worden geholpen. Eiser kan daarom in staat worden geacht om op eigen kracht zijn dakloosheid te kunnen oplossen. Subsidiair geldt dat een aanvraag om maatschappelijke opvang niet naar de toekomst toe kan worden gedaan. Meer subsidiair is een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen terecht niet geadviseerd, omdat eiser niet aan de voorwaarden daarvoor voldoet.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser stelt dat hij wel aan de voorwaarden voldoet om toegelaten te worden tot de maatschappelijke opvang. Eiser is juridisch dakloos. Dat hij feitelijk nog in de echtelijke woning woont, is puur omdat zijn ex-vrouw eiser zielig vindt. Bovendien moet eiser de echtelijke woning binnenkort verlaten. Verder is eiser beperkt tot niet zelfredzaam vanwege zijn medische gesteldheid. Dat hij actief op zoek is naar een woning is logisch. Hier is sprake van een persoon die door zijn situatie onder geen beding dakloos mag en kan worden. Eiser heeft psychische klachten en baat bij structuur, regelmaat en ondersteuning vanwege die klachten. Verder heeft het college ten onrechte het criterium gehanteerd dat sprake moet zijn “ernstige” psychische problematiek om voor beschermd wonen in aanmerking te komen. Op het college rust op grond van artikel 8 van het EVRM [1] een positieve plicht tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening bestaande uit opvang. Eiser probeert een woning te vinden, maar dit lukt niet. De situatie is voor eiser niet dragelijk, waardoor hij geen overzicht meer heeft. Door eiser geen opvang te verstrekken, handelt het college in strijd met de hiervoor genoemde positieve plicht. Tot slot kan eiser niet als zelfredzaam worden aangemerkt om de reden dat hij om hulp vraagt.
Wat is het beoordelingskader?
6. Artikel 1.2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) bepaalt dat een ingezetene van Nederland in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit opvang, te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, indien hij de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving. Met andere woorden: eiser kan pas aanspraak maken op maatschappelijke opvang als hij geen onderdak heeft door problemen die hij ondervindt bij het zich handhaven in de samenleving.
Wat oordeelt de rechtbank?
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden om voor maatschappelijke opvang in aanmerking te komen. Daartoe is allereerst van belang dat eiser tot op heden, en dus ook ten tijde van het bestreden besluit, de thuissituatie niet heeft verlaten. Daarnaast is niet gebleken dat eiser niet in staat is zich in de samenleving te handhaven. Zo beschikt eiser over inkomen in de vorm van een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet en heeft hij recht op zorgtoeslag. Verder staat eiser als woningzoekende ingeschreven en hij reageert ook op woningen. Niet is gebleken dat eiser psychische problemen heeft die leiden tot problemen bij het zich handhaven in de samenleving die veroorzaken dat hij niet zelf in onderdak kan voorzien. Eiser heeft in het verleden weliswaar op grond van de Wmo 2015 begeleiding ontvangen bij onder meer praktische zaken, maar deze begeleiding is in 2019 omgezet naar een waakvlam omdat de doelen waren bereikt. Stukken waaruit blijkt dat de situatie van eiser sindsdien ten nadele is gewijzigd, ontbreken. Het college heeft eiser dan ook terecht geen opvang op grond van de Wmo 2015 verstrekt.
7.2.
Het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Artikel 8 van het EVRM heeft als doel het individu te beschermen tegen willekeurige inbreuken door de overheid op het recht op eerbiediging van het privéleven en familie- en gezinsleven. Aan het effectief respecteren daarvan kunnen positieve verplichtingen voor de overheid zijn verbonden. In dat verband moet, in zaken als deze, worden beoordeeld of in het besluit om geen opvang op grond van de Wmo 2015 te verstrekken een juist evenwicht is bereikt tussen de belangen van het individu om toegelaten te worden tot die opvang en de publieke belangen die betrokken zijn bij het niet verstrekken van die opvang. Daarbij hebben kinderen en andere kwetsbare personen in het bijzonder recht op bescherming. Verder is hierbij van belang dat bij de besteding van publieke middelen aan de verdragsstaat een ruime “margin of appreciation” (beoordelingsruimte) toekomt.
7.2.1.
In het geval van eiser doen zich geen feiten of omstandigheden voor waaruit een positieve verplichting tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening bestaande uit opvang voortvloeit. Uit wat onder 7.1 is overwogen volgt dat eiser niet door problemen bij het zich handhaven in de samenleving niet in staat is voor zichzelf in onderdak te voorzien. Daarnaast moet meegewogen worden dat in de opvang slechts een beperkt aantal plaatsen beschikbaar is. Dit betekent dat het verstrekken van opvang aan eiser tot gevolg heeft dat andere personen, die niet in staat zijn zichzelf in de samenleving te handhaven, geen gebruik kunnen maken van deze opvang. Onder deze omstandigheden kan daarom niet in redelijkheid worden gezegd dat het niet verstrekken van een maatwerkvoorziening bestaande uit opvang geen blijk geeft van een ‘fair balance’ tussen de publieke belangen die betrokken zijn bij de opvang op grond van de Wmo 2015 en de particuliere belangen van eiser om wel toegang te krijgen tot deze opvang. [2]
7.3.
Voor zover eiser stelt dat hij in aanmerking komt voor beschermd wonen, stelt de rechtbank vast dat eiser geen daartoe strekkende aanvraag heeft ingediend. In deze zaak kan dan ook niet worden beoordeeld of eiser daarvoor al dan niet in aanmerking komt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Het college heeft de aanvraag van eiser om toegelaten te worden tot de maatschappelijke opvang terecht afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 13 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3447.